Zittingsplaats Maastricht
parketnummer: 03/700076-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 juni 2013
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 16 november 2012, 4 maart 2013 en 30 mei 2013, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een betonblok/steen heeft gestolen;
Feit 2: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of inzittenden van een personenauto met voorbedachten rade van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of inzittenden van een personenauto met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 3: een betonblok/steen heeft gestolen;
Feit 4: voorbereidingshandelingen heeft getroffen teneinde een moord dan wel een zware mishandeling met voorbedachten rade te plegen;
Feit 5: als beginnend bestuurder onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 primair, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zowel op 5 februari 2011 als op 13 februari 2011 een betonblok uit hetzelfde muurtje heeft gestolen. Op 5 februari 2011 heeft hij de betonblok op de auto van [slachtoffer 1] gegooid en heeft hij zich vervolgens als getuige op de plaats van het ongeval gemeld. Er is sprake van een poging tot moord.
Op 13 februari 2011 hebben getuigen gezien dat een persoon een betonblok heeft gestolen. Verdachte werd kort daarna met dit betonblok op de achterbank van zijn auto op een viaduct aangetroffen. De officier van justitie heeft betoogd dat naast de concrete bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten, er tevens sprake is van schakelbewijs. De overeenkomsten tussen beide voorvallen zijn namelijk zo sterk dat het gebruik van schakelbewijs gerechtvaardigd is. Verdachte heeft bovendien ten overstaan van de politie leugenachtige verklaringen afgelegd.
De officier van justitie heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat feit 5 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat ademanalyse heeft uitgewezen dat verdachte onder invloed heeft gereden. Verdachte heeft dit feit ook bekend.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 primair en subsidiair en 4. Ten aanzien van feit 2 heeft hij aangevoerd dat verdachte als getuige ter plaatse aanwezig was. De verklaring die hij hieromtrent heeft afgelegd kan niet worden aangemerkt als onaannemelijk, ongeloofwaardig dan wel zo onwaarschijnlijk, dat deze terzijde kan worden geschoven.
Ten aanzien van feit 4 heeft hij aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte niet kan worden afgeleid dat verdachtes intentie gericht was op de voorbereiding van moord dan wel van zware mishandeling met voorbedachten rade. De verklaring die verdachte tijdens zijn aanhouding heeft afgelegd, kan niet voor het bewijs worden gebruikt. Verdachte heeft namelijk aangegeven een advocaat te willen consulteren. Desondanks hebben de verbalisanten verdachte vragen gesteld over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit.
Ook kan niet worden bewezen dat verdachtes opzet was gericht op de dood dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten slotte kan niet bewezen worden dat er sprake was van handelen met voorbedachten rade.
Ten aanzien van de feiten 3 en 5 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4:
Diefstal van betonblokken
Op 13 februari 2011 werd op de [P.weg] te Spaubeek een betonblok uit een afscheidingsmuurtje gestolen. Hiervan werd aangifte gedaan door [aangever 1]. Verdachte heeft verklaard dat hij dit betonblok heeft gestolen. Het betonblok werd onder verdachte in beslag genomen.
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Blijkens de aangifte van [aangever 2] werd in de periode van 4 februari 2011 tot en met 7 februari 2011 uit hetzelfde scheidingsmuurtje een betonblok gestolen. Onderzoek wees uit dat dit betonblok op 5 februari 2011 vanaf een viaduct op een naderende auto werd gegooid. De lijmresten op dit betonblok vormde een souche met de lijmresten aan het betonblok dat bij verdachte werd aangetroffen. De lijmresten aan de onderzijde van dit laatste betonblok vormde weer een souche met de bovenzijde van een steen uit het scheidingsmuurtje van de [P.weg] te Spaubeek. Het gewicht van een steen met een lengte van 60 cm en een breedte en hoogte van telkens 16 cm bedroeg 36 kilo. De lengte van het betonblok dat op een naderende auto is gegooid bedroeg 38 centimeter en de lengte van de in de auto van verdachte aangetroffen steen ongeveer 34 centimeter. De hoogte en breedte van laatstgenoemde stenen was telkens 16 centimeter.
Hieruit leidt de rechtbank af dat het gewicht van de steen aangetroffen op 5 februari 2011 tenminste ruim 20 kilo heeft bedragen.
5 februari 2011
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 5 februari 2011, omstreeks 04:40 uur, als bestuurder van een auto met een snelheid van 120 km/u reed over de autosnelweg A76 komende vanaf het knooppunt Kerensheide en rijdende in de richting van Heerlen. Hij was samen met een aantal vrienden in diverse auto’s op weg naar Oostenrijk. Bij het viaduct over de snelweg ter hoogte van Spaubeek zag hij plotseling voor zijn auto aan de linkerkant iets omlaag komen. Direct hoorde hij een harde klap tegen de voorzijde van zijn auto, waardoor het stuur uit zijn handen werd geslagen. Nadat hij de auto op de vluchtstrook geparkeerd had, zag hij dat een deel van de voorbumper aan de linkerzijde en de linkerkoplampunit verdwenen waren. De velg aan de linkervoorzijde was gedeukt en de band om die velg was leeg. Ook bleek er schade te zijn aan de ophanging van die band. Na onderzoek door de politie bleek dat een gedeelte van de bumper en de koplamp aan de linkervoorzijde niet meer aanwezig waren, een aluminium steunbumper naar achteren was gedrukt en gescheurd, een stabilisatorstang was afgebroken en een deuk in de bodemplaat in de lengterichting van de auto zichtbaar was alsmede een deuk in de stalen linker voorvelg.
Door een (later teruggekeerde) vriend werd in de middenberm een groot stuk steen gevonden. Onder het viaduct op de rechterrijstrook was er schade aan het wegdek. Een ter plaatse gekomen verbalisant zag eveneens schade aan het wegdek onder het viaduct. [slachtoffer 2] zat ook in de auto van [slachtoffer 1]. Zij hoorde opeens een klap en voelde de auto omhoog komen.
Gelet op deze verklaringen, het aantreffen van een steen ter plaatse en het onderzoek naar deze steen, hetgeen een betonblok bleek te zijn, stelt de rechtbank vast dat een betonblok vanaf een viaduct op de auto met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gegooid.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben ter zitting verklaard dat zij, nadat zij gestopt waren, eerst hun vrienden en de politie hebben gebeld. Hierna kwam een man ter plaatse.
Verdachte heeft verklaard dat hij na het ongeval achter de auto van [slachtoffer 1] stopte.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden ter zitting gevraagd naar de gang van zaken bij het eerste contact met - naar later bleek - verdachte. [slachtoffer 2] verklaarde:
“Die man vroeg wat er gebeurd was en vroeg of hij kon helpen.”
[slachtoffer 1] verklaarde hieromtrent:
“Verdachte kwam aanrijden. Ik was blij dat iemand stopte om te helpen. (…) Niemand had wat gezien. (…) Ik vroeg verdachte of hij iets naar beneden had zien vallen. (…) Hij heeft gezegd dat hij het niet gezien heeft.”
Aanvankelijk heeft aangever [slachtoffer 1] ten overstaan van de politie verklaard dat er iemand achter hem reed. Hij zag die auto in zijn binnenspiegel. De auto reed tussen de 100 en 300 meter achter hem. Dit bleek de auto van de getuige - naar later bleek verdachte - te zijn, aldus nog steeds [slachtoffer 1].
Op 27 februari 2011 heeft de moeder van aangever [slachtoffer 1], te weten mevrouw [moeder slachtoffer 1], een brief gestuurd naar de DAS rechtsbijstand. Zij schreef onder andere het volgende:
“Ik ben toen gelijk met [slachtoffer 1] in gesprek gegaan. Daaruit bleek dat de getuige, die zich bij [slachtoffer 1] gemeld had, gezegd had, dat hij het gebeurde niet gezien had, maar wel als getuige voor [slachtoffer 1] wilde zijn. Hij vroeg of [slachtoffer 1] een deal wilde sluiten om hem als getuige op te geven. [slachtoffer 1] was in eerste instantie erg blij dat hij een getuige had.( Mede doordat er zich in ons gezin enkele maanden ervoor een andere aanrijding heeft plaats gevonden, waarbij de tegenpartij een “getuige” had en wij niet. De verzekering zei toen dat wij een kleine kans hadden dat wij niet de schuldige waren, omdat wij geen getuige hadden.)
Gevraagd naar de inhoud van deze brief heeft [slachtoffer 1] ter zitting verklaard:
“Het is zo gegaan. Hij heeft mij gezegd dat hij het niet had gezien. Hij wilde wel als getuige optreden. Ik was blij dat ik iemand had die mij zou helpen. De deal hield in dat verdachte als getuige zou optreden en zou zeggen dat hij iets naar beneden had zien vallen, zodat ik mijn schade kon verhalen.”
De rechtbank acht de inhoud van de brief van de moeder van [slachtoffer 1] geloofwaardig. De brief is immers gedateerd op 27 februari 2011, welke datum ruim voor de voltooiing van het opsporingsonderzoek ligt en tevens ruim voor het onderzoek ter terechtzitting. Daar komt nog bij dat [slachtoffer 1] de gang van zaken zoals omschreven in de brief ter zitting heeft bevestigd.
De eerder door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring inhoudende dat de getuige (verdachte) op 100 tot 300 meter achter hem reed, kan in dit verband ook verklaard worden. In het kader van de afspraak tussen verdachte en [slachtoffer 1] was het immers noodzakelijk om de getuige op een zodanig korte afstand achter hem te situeren dat hij wel iets gezien kon hebben.
Verdachte heeft echter verklaard dat hij de auto van [slachtoffer 1] voor zich zag rijden. Hij meende iets te zien vallen. De auto begon hevig te slingeren. De auto kwam op de vluchtstrook tot stilstand. Verdachte reed - naar eigen zeggen - op 200 meter afstand en reed 120 kilometer per uur. Hij moest remmen om op tijd tot stilstand te komen.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter zitting af dat verdachte niet achter hen heeft gereden en het incident niet heeft zien plaatsvinden.
Gelet op hetgeen hiervoor over de afspraak tussen [slachtoffer 1] en de verdachte is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring van verdachte kennelijk leugenachtig is en bedoeld is om de waarheid te bemantelen. Dit kan ook worden afgeleid uit het volgende.
Indien verdachte met een snelheid van 120 kilometer per uur op een afstand van 200 meter van [slachtoffer 1] reed, dan zou verdachte de personenauto van [slachtoffer 1] na 6 seconden al genaderd zijn. Rekening houdend met het tot stilstand brengen van de auto, het uitstappen en naar de getroffen auto lopen, zou verdachte binnen 15 à 20 seconden bij [slachtoffer 1] moeten zijn geweest. Uit de eerder vermelde verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], inhoudende dat zij eerst telefonisch contact hebben gezocht met vrienden en politie en dat daarna verdachte ter plaatse kwam, leidt de rechtbank af dat tussen het tot stilstand brengen van de auto door [slachtoffer 1] en de ontmoeting tussen [slachtoffer 1] en verdachte minstens enkele minuten moeten hebben gezeten. Er moet immers ook nog rekening gehouden worden met de tijd die gemoeid is met het tot stilstand brengen van het voertuig, het uitstappen en het bekijken van de schade en het naar de veilige kant van de weg lopen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Door de politie is een tijdmeting gedaan met een personenauto door vanaf het viaduct Op ’t Veldje te Spaubeek te rijden naar de autosnelweg onder het viaduct. Zich houdende aan de geldende maximale snelheid reed de politie deze afstand in 2 minuten en 45 seconden. De tijd die nodig was om de route zo snel mogelijk af te leggen was 1 minuut en 40 seconden.
Het bemantelen van de waarheid door verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank slechts één doel hebben, namelijk om te verbloemen dat hij op 5 februari 2011 zelf het betonblok naar beneden heeft gegooid. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is de tijdmeting die door de politie werd gedaan naar aanleiding van het gebeuren op 5 februari 2011. De rechtbank leidt uit deze tijdmeting af dat het mogelijk is om binnen korte tijd vanaf het viaduct naar de plaats van het ongeval te rijden. De tijd die hiermee gemoeid is past in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omtrent de handelingen die werden verricht voorafgaand aan de komst van verdachte ter plaatse. Gelet op de leugenachtige verklaring die verdachte heeft afgelegd, welke bedoeld was om de waarheid te bemantelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die de betonblok op de auto van [slachtoffer 1] heeft gegooid en daarna naar de plaats van het ongeval is gereden.
13 februari 2011
Op 13 februari 2011 om 05.19 uur kregen dienstdoende verbalisanten de melding te rijden naar Spaubeek, alwaar ter hoogte van de [P.weg]te Spaubeek een auto was gestopt, de bestuurder was uitgestapt en had een betonblok weggenomen bij voornoemd perceel en in zijn auto gelegd. De auto was weggereden in de richting van Spaubeek. Doordat kortgeleden een betonblok vanaf de brug op de autoweg was gegooid, besloten verbalisanten te rijden naar de brug over de A76 te Geleen. Zij zagen vanaf de Europalaan een zwarte auto, zonder verlichting achteruit de Van Akenstraat oprijden. Vervolgens lichtten de remlichten van de zwarte auto op. De auto reed zonder verlichting richting de brug over de A76. Verbalisanten zagen dat de bestuurder van de auto zijn voertuig midden op de brug tot stilstand bracht. Verbalisanten hebben de bestuurder vervolgens aangesproken. Op de achterbank achter de bijrijderstoel lag een betonblok. Verder lag er een voet van een bord, welke bij wegwerkzaamheden als afzetting wordt gebruikt, in de auto. Deze bleek te liggen tussen de rechtervoorstoel en de achterbank. De bestuurder werd aangehouden. Het bleek om verdachte te gaan.
Zoals reeds eerder overwogen heeft verdachte bekend het betonblok te hebben gestolen. Ook heeft hij verklaard de stenen voet van een hek te hebben meegenomen. Hij reed vervolgens naar het viaduct waar hij later werd aangehouden.
Overeenkomsten 5 februari 2011 en 13 februari 2011
De rechtbank stelt vast dat zowel op 5 februari 2011 als op 13 februari 2011 een betonblok werd aangetroffen, welke beide werden gestolen uit hetzelfde afscheidingsmuurtje bij de woning aan de [P.weg] te Spaubeek. Met deze betonblokken werd vervolgens naar een (in de buurt gelegen) viaduct gereden. In beide gevallen kwam verdachte op enig moment als betrokkene voor. Op 5 februari 2011 meldde hij zich enige tijd na het ongeval als getuige. Op 13 februari 2011 werd hij met zijn personenauto, waarvan de lichten gedoofd waren, op de brug te Geleen aangetroffen met een betonblok en een stenen voet in zijn auto.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de gebeurtenis van 5 februari 2011, waarvan hij getuige was, impact op hem heeft gehad. Er speelden vragen in zijn hoofd, zoals waarom iemand zoiets zou doen en hoe iemand zoiets zou doen. Vervolgens heeft hij op 13 februari 2011 - zo begrijpt de rechtbank althans - een soort reconstructie willen maken van de gebeurtenis op 5 februari 2011. In de krant was een artikel verschenen over het incident op 5 februari 2011, waarbij een foto werd geplaatst van het muurtje waar de betonblok werd gestolen. Hierbij werd ook de naam van de straat vermeld, te weten de [P.weg] te Spaubeek. Verdachte is op zoek gegaan naar dit muurtje en heeft een steen uit hetzelfde muurtje meegenomen. Hij wilde de steen op de vluchtstrook laten vallen.
Gelet op hetgeen de rechtbank omtrent de gebeurtenis op 5 februari 2011 heeft overwogen, namelijk dat verdachte daarover een leugenachtige verklaring heeft afgelegd wanneer hij zegt dat hij achter [slachtoffer 1] reed en het ongeval heeft zien plaatsvinden, is ook de daarop voortbouwende verklaring van verdachte omtrent de reconstructie volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op de overeenkomsten tussen de gebeurtenissen op 5 februari 2011 en 13 februari 2011 en de ongeloofwaardige verklaring van verdachte hieromtrent, stelt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte zijn daad op 13 februari 2011 heeft willen herhalen. Na het treffen van voorbereidinghandelingen werd verdachte door de politie betrapt. Gelet op de plaats waar verdachte werd aangetroffen (op een viaduct boven een autosnelweg), de omstandigheden waaronder hij werd aangetroffen (in de nacht en met gedoofde lichten van de auto, betonblok en stenen voet op de achterbank van de auto) en het gegeven dat verdachte op 5 februari 2011 een betonblok op een auto heeft gegooid, leidt de rechtbank af dat de handelingen van verdachte waren gericht op het gooien van een betonblok dan wel stenen voet op een auto vanaf het viaduct te Geleen.
Het gooien van een betonblok op de auto van [slachtoffer 1] op 5 februari 2011 is als een poging tot moord dan wel een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade aan verdachte ten laste gelegd onder feit 2. De gebeurtenis op 13 februari 2011 is ten laste gelegd als de strafbare voorbereiding van een poging tot moord dan wel een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade onder feit 4.
Opzet op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft ontkend een betonblok op de auto van [slachtoffer 1] te hebben gegooid en heeft ook ontkend een dergelijke bedoeling te hebben gehad toen hij op 13 februari 2011 door de politie werd aangehouden. Uit de verklaring van verdachte kan daarom geen opzet worden afgeleid. Rest de vraag of het opzet op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid uit de uiterlijke ver¬schijningsvorm van verdachtes handelen.
In zijn uitspraak van 25 maart 2003 (NJ 2003, 552, rechtsoverweging 3.6) heeft de Hoge Raad overwogen:
“Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (…) is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. (...)
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.”
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de inzittenden van de personenauto. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feitelijke omstandigheden. Verdachte heeft eerst bovenop het viaduct gestaan kennelijk in afwachting van langskomende auto’s. Op het moment dat een auto het viaduct was genaderd, heeft verdachte een betonblok met een gewicht van tenminste 20 kilo van het viaduct gegooid. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gooien met een dergelijk zwaar betonblok vanaf een viaduct op een auto die langskomt met een snelheid van 120 kilometer per uur, kan resulteren in de dood van de inzittenden van die auto. De forse schade, zoals hiervoor omschreven, die de klap van het betonblok op de auto heeft veroorzaakt, toont ook de impact van het vallend betonblok. Dat verdachte zich de ernstige gevolgen van een dergelijk handelen moest realiseren, blijkt uit zijn verklaring ter zitting van 16 november 2012. Hier verklaarde hij dat er doden hadden kunnen vallen. Ditzelfde kan ook gezegd worden over het tweede incident, waarbij verdachte werd betrapt.
Voorbedachten rade?
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er bij verdachte sprake was van voorbedachten rade en daarmee of gekomen kan worden tot een bewezenverklaring van poging tot moord (feit 2) en voorbereiding van een poging tot moord (feit 4).
In zijn uitspraak van 28 februari 2012 (LJN: BR2342) heeft de Hoge Raad overwogen dat voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij vormt, aldus de Hoge Raad, de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten raad is gehandeld, doch behoeft dit de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestanddeel voorbedachten rade als volgt.
Zoals eerder vastgesteld heeft verdachte allereerst een betonblok gestolen. Dit betonblok heeft hij meegenomen naar het viaduct te Spaubeek. Aldaar heeft hij gewacht op het moment dat een auto het viaduct naderde en toen het betonblok naar beneden gegooid. Uit deze handelingen van verdachte concludeert de rechtbank dat verdachte gedurende een zekere tijd handelingen heeft verricht ter voorbereiding op het laten vallen van het betonblok vanaf het viaduct en daarmee voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich op zijn voorgenomen daad te beraden. Ook de gevolgen van dat voornemen (mede gezien de eerdere publiciteit rond soortgelijke gevallen in het verleden) moeten verdachte duidelijk zijn geweest en hebben hem er kennelijk niet van weerhouden uitvoering aan zijn voornemen te geven. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Ditzelfde kan ook gezegd worden van het tweede incident, zij het dat de daad toen - door ingrijpen van de politie - bij de voorbereiding is blijven steken.
De rechtbank acht de feiten 2 primair en 4 dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt ten slotte dat gelet op de hiervoor weergegeven bevindingen van de politie, waaruit blijkt dat het betonblok dat op de auto van [slachtoffer 1] werd gegooid afkomstig was van een diefstal, waarvan aangifte werd gedaan door [aangever 2], ook feit 1 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 5:
Evenals de officier van justitie en de raadsman, acht de rechtbank feit 5 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 16 november 2012 afgelegd;
- het proces-verbaal van misdrijf d.d. 24 maart 2011, pagina 191 en 192.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 4 februari 2011 tot en met 7 februari 2011 te Spaubeek, in de gemeente Beek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een betonblok/steen, toebehorende aan [aangever 2];
op 5 februari 2011 te Spaubeek, gemeente Beek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade inzittenden van een motorrijtuig die over de snelweg A76 reden van het leven te beroven, met dat opzet en met voorbedachte rade, een betonblok vanaf een brug over die autosnelweg A76 heeft gegooid, zulks terwijl inzittenden van een motorrijtuig over die autosnelweg A76 reden en de doorgang onder die brug (kort) waren genaderd, tengevolge waarvan dit betonblok de personenauto van [slachtoffer 1] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 13 februari 2011 te Spaubeek, gemeente Beek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een betonblok, toebehorende aan [aangever 1];
op 13 februari 2011 te Spaubeek, gemeente Beek, en te Geleen, ter voorbereiding van het misdrijf moord, opzettelijk een betonblok en een betonnen 'voet' bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en dit blok op de achterbank van de door hem bestuurde auto heeft gelegd en die betonnen 'voet' tussen de voorstoelen en de achterbank van de door hem bestuurde auto heeft gelegd en
vervolgens met gedoofde verlichting naar een snelwegviaduct is gereden en vervolgens midden op dit viaduct de door hem bestuurde auto tot stilstand heeft gebracht;
op 13 februari 2011 in Spaubeek, gemeente Beek, als bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, terwijl sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 375 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal
Ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot moord, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
diefstal
Ten aanzien van feit 4:
voorbereiding van moord
Ten aanzien van feit 5:
overtreding van artikel 8, derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren voor de feiten 1 tot en met 4. Voor feit 5 heeft zij een geldboete ter hoogte van € 400,-, subsidiair 8 dagen, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden gevorderd. Ten slotte heeft de officier van justitie de onmiddellijke gevangenneming van verdachte gevorderd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Gelet op de door hem bepleite vrijspraken ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 heeft de raadsman verzocht voor de feiten 3 en 5 te volstaan met oplegging van een werkstraf. Hij heeft zich verzet tegen de onmiddellijke gevangenneming van verdachte.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft een zwaar betonblok, dat hij kort daarvoor gestolen had, vanaf een viaduct op een op de snelweg rijdende auto gegooid. Als gevolg van de klap is de auto fors beschadigd. De inzittenden van de auto zijn met de schrik vrijgekomen. Verdachte heeft zich na het gooien van de betonblok als “toevallige” passant gemeld bij de slachtoffers, waarna er een afspraak werd gemaakt om verdachte als getuige te laten optreden. Dit was voor verdachte kennelijk een uitgelezen kans om niet als verdachte in beeld te komen.
Uit de schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat de gebeurtenis een grote impact op hem heeft gehad, hetgeen hem belemmerde in zijn dagelijkse functioneren.
Zeven dagen later wordt verdachte op een viaduct aangetroffen, met opnieuw een gestolen betonblok en een stenen voet in zijn auto. Kennelijk was hij niet geschrokken of geschokt door de gevolgen voor de inzittenden van de auto naar aanleiding van het eerdere voorval en wilde hij opnieuw toeslaan. Dat daarbij een grote kans bestond dat inzittenden van een auto dodelijk gewond zouden kunnen raken, heeft verdachte er niet van weerhouden om zijn actie opnieuw zorgvuldig voor te bereiden. Dankzij het ingrijpen van de politie is verdachte niet opnieuw zover gekomen.
Door de brutaliteit waarmee verdachte zo lichtzinnig met mensenlevens omspringt, lijkt het erop alsof het voor verdachte de normaalste zaak van de wereld is om een dergelijk feit te plegen. Verdachte moet zich echter realiseren dat zulk gedrag absoluut niet getolereerd wordt en dat zijn gedrag verre van normaal is.
Verdachte heeft voorts met zijn gedrag, waarbij hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat meerdere personen daardoor zouden komen te overlijden, blijk gegeven van een schrijnend gebrek aan respect voor het leven, het meest waardevolle bezit, van zijn medemens.
Verdachtes gedrag levert (onder andere) op een meervoudige poging tot moord, een van de ernstigste strafbare feiten in het Wetboek van Strafrecht. Dergelijke strafbare feiten hebben niet alleen een zeer grote impact op de slachtoffers en hun omgeving, maar zorgen ook voor maatschappelijke beroering en gevoelens van onveiligheid. De verkeersveiligheid op autosnelwegen wordt immers hierdoor zeer ernstig in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De ernst van de feiten rechtvaardigen enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren acht de rechtbank passend en zij zal deze dan ook overnemen. Oplegging van een afzonderlijke geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor feit 5 acht de rechtbank gelet op de duur van de op te leggen vrijheidsstraf niet zinvol.
Gelet op het tijdsverloop tussen de data waarop de feiten zijn gepleegd en de datum waarop dit vonnis wordt uitgesproken, zal de rechtbank niet overgaan tot onmiddellijke gevangenenneming van verdachte.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces als benadeelde partij gevoegd. Hij vordert een schadevergoeding van € 3.674,-, bestaande uit € 3.374,- aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijsbaar. Zowel de materiële schade als de immateriële schade is het directe gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 2 primair. De materiële schade is door middel van nota’s onderbouwd. De hoogte van de immateriële schade acht de rechtbank alleszins redelijk. De rechtbank zal bovendien de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7 Het beslag
Het in beslag genomen mes kan worden teruggegeven aan rechthebbende, zijnde verdachte, nu niet is komen vast te staan dat dit mes enig verband houdt met de bewezenverklaarde feiten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 46, 57, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 3.674,- (zegge: drieduizendzeshonderdvierenzeventig euro);
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 46 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggaven van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
1 mes, Edelstahl (goednummer 1893768), aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. I. Becker-Hartenhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 juni 2013.
Buiten staat
Mw. mr. I. Becker-Hartenhof is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2011 tot en met 7 februari 2011 te Spaubeek, in de gemeente Beek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een betonblok/steen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij op of omstreeks 5 februari 2011 te Spaubeek, gemeente Beek, meermalen, althans eenmaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] althans een of meer (andere) bestuurder(s) en/of inzittenden van motorrijtuigen die over de snelweg A76 reed/reden van het leven te beroven, met dat opzet en met voorbedachte rade, meermalen althans eenmaal (een) betonblok/steen vanaf een brug over die autosnelweg A76 heeft gegooid, zulks terwijl die [slachtoffer 1]
en/of andere bestuurder(s) en/of inzittenden van motorrijtuigen over die autosnelweg A76 reed/reden en/of de doorgang onder die brug (kort) waren genaderd, tengevolge waarvan die betonblok/steen de personenauto van genoemde [slachtoffer 1] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 5 februari 2011 te Spaubeek, gemeente Beek, meermalen, althans eenmaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer 1] althans één of meer (andere) bestuurder(s) en/of inzittenden van motorrijtuigen die over de autosnelweg A76 reed/reden), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door deze opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk meermalen althans eenmaal (een) betonblok/steen
vanaf een brug over die autosnelweg A76 heeft gegooid, zulks terwijl die [slachtoffer 1] en/of andere bestuurder(s) en/of inzittenden van motorrijtuigen over die autosnelweg A76 reed/reden en/of de doorgang onder die brug (kort) waren genaderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Spaubeek, gemeente Beek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een betonblok/steen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Spaubeek, gemeente Beek, en/of te Geleen en/of te Sittard en/althans gemeente Sittard/Geleen in ieder geval in de provincie Limburg in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf moord en/of zware mishandeling met voorbedachten rade, opzettelijk een betonblok/steen en/of een betonnen 'voet' bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en dit/deze blok/steen op de achterbank van de door hem bestuurde auto heeft gelegd en/of die betonnen 'voet' tussen de voorstoelen en de achterbank van de door hem bestuurde auto heeft gelegd en
(vervolgens) met gedoofde verlichting naar een snelwegviaduct is gereden en/of (vervolgens) midden op dit viaduct, althans boven de rijbaan, de door hem bestuurde auto tot stilstand heeft gebracht en/of (vervolgens) uit de door hem bestuurde auto is gestapt;
hij op of omstreeks 13 februari 2011 in Spaubeek, gemeente Beek, als bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, terwijl sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 375 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.