ECLI:NL:RBLIM:2014:10451

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
03/703494-10
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving met strafvermindering

Op 3 december 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met mededaders betrokken was bij een poging tot zware mishandeling en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een slachtoffer. De feiten vonden plaats op 10 oktober 2010, toen de verdachte en zijn mededaders naar de woning van het slachtoffer gingen, vermoedelijk vanwege een vermeende betrokkenheid van het slachtoffer bij de diefstal van een scooter. Bij binnenkomst in de woning werd het slachtoffer direct aangevallen, geschopt en geslagen, waarna hij van de keldertrap werd geduwd. Het slachtoffer werd vervolgens met geweld in een auto geplaatst en tijdens de autorit mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van enkele andere beschuldigingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, rekening houdend met strafverminderingen vanwege procedurele fouten en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van normbevestiging, maar paste ook strafkortingen toe vanwege de onrechtmatige vrijheidsberoving van de verdachte zelf en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 1.430,--, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/703494-10
Datum uitspraak: 3 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 3].
Raadsman is mr.drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 november 2014.
De rechtbank heeft op 19 november 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte:
feit 1
primair: samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door die [slachtoffer 1], na kalm beraad en rustig overleg, in samenwerking met eerdergenoemde anderen ernstig te mishandelen;
subsidiair: samen met anderen, na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld;
meer subsidiair: heeft geprobeerd om samen met anderen, na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen;
feit 2
samen met anderen [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd en hem van zijn vrijheid beroofd heeft gehouden;
feit 3
samen met anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 4
samen met anderen [slachtoffer 2] met de dood heeft bedreigd;
feit 5
samen met anderen [slachtoffer 2] van zijn vrijheid heeft beroofd en hem van zijn vrijheid beroofd heeft gehouden.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, nu de officier van justitie een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Daartoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat de officier van justitie welbewust heeft verzuimd om verdachte binnen de termijn van drie dagen en vijftien uren voor de rechter-commissaris te doen voorgeleiden, hetgeen een schending vormt van artikel 5 EVRM en artikel 59a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Voorts heeft de officier van justitie in strijd met de waarheid in zijn vordering tot inbewaringstelling opgenomen dat de raadkamer op 16 december 2010 de voorlopige hechtenis had opgeheven vanwege het ontbreken van ernstige bezwaren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat hij kan worden ontvangen in de strafvervolging van verdachte. Volgens de officier van justitie is getracht om verdachte op 23 september 2014 (aldus binnen drie dagen en vijftien uren) te doen voorgeleiden, doch heeft de rechter-commissaris besloten om de toetsing van de inverzekeringstelling op 26 september 2014 te laten plaatsvinden. Op deze beslissing van de rechter-commissaris ex artikel 59a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kon de officier van justitie naar eigen zeggen geen invloed uitoefenen. Verder heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat hij ten tijde van het redigeren van de vordering inbewaringstelling abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat de raadkamer de voorlopige hechtenis van verdachte had opgeheven vanwege het ontbreken van ernstige bezwaren. De officier van justitie heeft nimmer het oogmerk gehad om de rechter-commissaris te misleiden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het verweer van de raadsman neemt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
Verdachte is op 20 september 2011 te 8.15 uur te Born (voor de tweede maal) aangehouden ter zake van het medeplegen van eenvoudige mishandeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving. Om 12:50 uur op diezelfde dag werd verdachte door de hulpofficier van justitie in verzekering gesteld. De officier van justitie heeft op 23 september 2011 de rechter-commissaris verzocht om de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling te toetsen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd om een bevel tot bewaring te verlenen. Vervolgens is de inverzekeringstelling door de officier van justitie op 23 september 2011 te 11:40 uur verlengd. Uiteindelijk is verdachte op 26 september 2014 voor de
rechter-commissaris geleid teneinde te worden gehoord op de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot bewaring. De rechter-commissaris heeft de inverzekeringstelling onrechtmatig geoordeeld en de vordering tot inbewaringstelling afgewezen, onder andere vanwege het niet-naleven van de in artikel 59a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn.
Evenals de rechter-commissaris concludeert de rechtbank dat de in artikel 59a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn van drie dagen en vijftien uren ernstig is overschreden. De rechtbank overweegt dat zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris een zelfstandige verantwoordelijkheid heeft bij het bewaken van voornoemde termijn. Van belang is dat onder geen beding op het recht van verdachte om binnen een termijn van drie dagen en vijftien uren voor een onafhankelijke rechter te worden geleid, inbreuk wordt gemaakt. In de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat, toen de rechter-commissaris in de visie van de officier van justitie op 23 september 2011 niet bereid was om de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling te toetsen, de officier van justitie de inverzekeringstelling van verdachte - in plaats van deze onmiddellijk te beëindigen - heeft verlengd. Door aldus te handelen heeft de officier van justitie bijgedragen aan het niet-naleven van de in de artikel 59a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, genoemde termijn.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat door voornoemd verzuim geen ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het verzuim heeft immers geen gevolgen gehad voor het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat de officier van justitie in zijn vordering tot inbewaringstelling heeft gesteld dat de raadkamer de voorlopige hechtenis heeft opgeven vanwege het ontbreken van
ernstige bezwaren. Dat deze bewering foutief is, blijkt uit de beschikking van de raadkamer van 16 december 2010. De raadkamer oordeelde destijds namelijk dat er geen
grondenmeer aanwezig waren die de voorzetting van de voorlopige hechtenis konden rechtvaardigen. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat de officier van justitie bij het redigeren van de vordering tot inbewaringstelling het oogmerk had om de rechter-commissaris te misleiden, zodat de rechtbank de onjuistheid in de vordering zal opvatten als een kennelijke misslag en daaraan verder geen consequenties zal verbinden.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten - waarvan feit 1 in zijn meer subsidiaire variant - wettig en overtuigend bewezen. Voor het bewijs acht de officier van justitie (onder meer) redengevend de aangiftes van[slachtoffer 1] en[slachtoffer 2], het forensisch geneeskundig onderzoek van dr. F.J.A. Poettgens betreffende het letsel van [slachtoffer 1] en de verklaringen van enkele getuigen. Volgens de officier van justitie kan verdachte als één van de daders worden aangemerkt, gelet op de navolgende omstandigheden. Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op 10 oktober 2010, omstreeks 21:45 uur, te Sittard aangetroffen in een Toyota Landcruiser, gekentekend [kenteken 2]. Deze auto, die op naam stond van verdachte, werd door getuigen ongeveer één uur en vijftien minuten daarvoor gezien op de [straat 1] en de [adres 1] te Heerlen. In de auto werd op verschillende plaatsen bloed aangetroffen. Dit bloed bleek na onderzoek door het NFI van [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. Verder werd op de ring en het horloge van medeverdachte [medeverdachte 1] bloed van [slachtoffer 1] aangetroffen. Ten slotte constateerde verbalisant [verbalisant 1] vlak na de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] dat de knokkels van hun handen beschadigd waren.
Bij de overtuiging dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, kan volgens de officier van justitie worden betrokken dat verdachte, geconfronteerd met bovenstaande redengevende omstandigheden, geen verklaring heeft afgelegd, doch zich op het zwijgrecht heeft beroepen..
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle aan verdachte tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat niet aannemelijk is dat verdachte de enige was die gebruik maakte van de Toyota Landcruiser met [kenteken 1], nu deze auto tevens werd gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. Verder heeft het NFI niet kunnen vaststellen op welke wijze het bloed in de auto is terechtgekomen. Tevens zijn er op de kleding en/of het lichaam van verdachte geen biologische sporen aangetroffen waaruit blijkt dat hij een actieve rol heeft vervuld bij de aan hem tenlastegelegde feiten. Voorts kan op het relaas van de verbalisant, inhoudende dat de knokkels van verdachte beschadigd waren, niet de conclusie worden gegrond dat verdachte betrokken is geweest bij een vechtpartij. Verdachte lijdt aan de huidziekte psoriasis, hetgeen de verklaring vormt voor de beschadigde handen. Ten slotte zijn alternatieve scenario’s denkbaar welke door de inhoud van het dossier niet kunnen worden uitgesloten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair en subsidiair
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen. Aangaande het primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen noch op zichzelf, noch in samenhang bezien, een aanmerkelijke kans op de dood kunnen opleveren. De rechtbank overweegt met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde dat het letsel dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het op hem uitgeoefende geweld heeft opgelopen, niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de conclusie van dr. F.J.A. Poettgens, inhoudende dat de letsels van [slachtoffer 1] binnen twee weken volledig hersteld zouden moeten zijn. De rechtbank gaat - bij gebrek aan informatie die op het tegendeel wijst - ervan uit dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk volledig is genezen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Feit 1 meer subsidiair en feit 2
Het bewijs [1]
Op 10 oktober 2010, omstreeks 21:00 uur, kregen de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de melding van de centrale meldkamer dat de inzittenden van een Toyota Landcruiser, gekentekend 52-LVT-7, een persoon zouden hebben ontvoerd. [2] [3] De ontvoering zou hebben plaatsgevonden op het adres [adres 2] te Heerlen. Voornoemde auto zou daarna nog gezien zijn op het adres de [adres 1] te Heerlen. [4] Omdat de auto op naam bleek te staan van verdachte, zijn de verbalisanten Rila en [verbalisant 3] post gaan vatten op de Postweg te Born. Omstreeks 21:45 uur zagen de verbalisanten dat een Toyota Landcruiser met [kenteken 1] vanaf de Hondsbroek te Born in de richting van Sittard reed. Zij brachten daarop de auto tot stilstand, waarna de bestuurder en de bijrijder uitstapten en in de richting van de politieauto liepen. Beide personen werden aangehouden. Het bleek te gaan om verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. [5] [6]
De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ontvingen op 10 oktober 2010, omstreeks 21:50 uur, de melding dat in het Orbis Medisch Centrum te Sittard een persoon zou zijn binnengebracht die het slachtoffer was geworden van een ontvoering. [7] Om 22:27 uur kwam verbalisant [verbalisant 6] aan bij de afdeling Eerste Hulp van het Orbis Medisch Centrum. Door een medewerker werd hij naar een gewonde man gebracht die opgaf te zijn [slachtoffer 1]. [8]
In het Orbis Medisch Centrum werd [slachtoffer 1] medisch onderzocht. Hieruit bleek dat hij bloeduitstortingen had op beide oogkassen met een zwelling van beide ogen en een wond onder zijn linkeroor. Tevens waren zijn lippen gezwollen en waren er wurgsporen aan de hals waarneembaar. Verder was de schouder van [slachtoffer 1] uit de kom en had hij wonden aan zijn ellebogen en knieën. Ten slotte bleek uit een röntgenfoto van de schedel dat sprake was van een tweetal kneuzingshaarden in de hersenen van [slachtoffer 1]. [9]
Op 12 oktober 2010 deed [slachtoffer 1] aangifte van mishandeling en ontvoering. Hij verklaarde dat hij zich op 10 oktober 2010, omstreeks 20:30 uur, bevond in de woning van [slachtoffer 2], gelegen aan de [adres 2] te Heerlen. Op enig moment hoorde [slachtoffer 1] hard geklop op de voordeur. [slachtoffer 2] maakte de deur open, waarna vier mannen naar binnen kwamen. [slachtoffer 1] kreeg direct een klap van één van de mannen. Tevens werd aan hem getrokken. [slachtoffer 1] viel daarna door een duw van één van de mannen de keldertrap af, waardoor zijn rechterschouder uit de kom ging. Hij werd in de kelder geslagen en getrapt. Vervolgens werd [slachtoffer 1] door de vier mannen over de grond gesleurd, waarbij hij ook werd getrapt. [10] De vier mannen sleepten [slachtoffer 1] achterin een grijze Jeep. In de auto, waarin nog steeds de vier mannen zaten, kreeg [slachtoffer 1] vele krachtige vuistslagen van de man rechts naast hem. De bestuurder van de auto reed via de wijk Meezenbroek (de rechtbank begrijpt: de wijk Meezenbroek in Heerlen) richting de hei (de rechtbank begrijpt: de Brunssumerheide in Brunssum). Daarna reed de bestuurder op aangeven van [slachtoffer 1] naar de woning van [betrokkene], gelegen aan de [adres 1] te Heerlen. [11] [12] Toen de auto bij de woning van[betrokkene] stilstond, kreeg [slachtoffer 1] van alle mannen in de auto klappen. [13] De bestuurder van de auto pakte vervolgens een kabel uit de kofferbak, waarna de man links achterin de auto de kabel om de nek van [slachtoffer 1] bond. [14] Daarna reed de bestuurder van de auto wederom richting de hei. Tijdens de autorit werd door het trekken aan de kabel het hoofd van [slachtoffer 1] naar beneden gehouden. [15] Uiteindelijk werd [slachtoffer 1] bij een carwash in Sittard aan de kabel uit de auto getrokken en over de grond meegesleept. Aldaar werd [slachtoffer 1] door de vier mannen aan zijn lot overgelaten. De mannen reden vervolgens in de auto weg. Door een persoon genaamd ‘[alias]’ werd [slachtoffer 1] opgehaald en naar het ziekenhuis gebracht. [16] [17]
[slachtoffer 1] heeft, gevraagd naar de aanleiding voor de mishandeling en ontvoering, verklaard dat hij er (ten onrechte) van beticht werd dat hij een scooter zou hebben gestolen. [18] [19]
Nadat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] werden aangehouden, constateerde verbalisant [verbalisant 1] in het cellencompex te Heerlen dat beide verdachten hun knokkels hadden beschadigd. [20] [21] De letsels van beide verdachten werden fotografisch vastgelegd. [22]
In de Toyota Landcruiser met [kenteken 1] werd op verschillende plaatsen bloed aangetroffen. Het bloed werd bemonsterd en voor onderzoek naar biologische sporen aangeboden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). [23] Van de bemonsteringen AACU4814NL#1 (stuur auto), AACU4837NL#01 (vloer bijrijderszijde), AACU4838NL#01 (zitting bijrijdersstoel) en AACU4840NL#01 (voorzijde hoofdsteun bijrijdersstoel) werden DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn met elkaar vergeleken en met de DNA-profielen van de referentiemonsters wangslijmvlies van [slachtoffer 1], verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Hieruit bleek dat de DNA-profielen van de monsters AACU4814NL#1, AACU4838NL#01 en AACU4840NL#01 matchten met elkaar en met het DNA-profiel van het referentiemonster wangslijmvlies van [slachtoffer 1]. Het NFI concludeerde op basis van deze bevindingen dat het bloed in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van [slachtoffer 1]. De kans dat het aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon, schat het NFI op kleiner dan één op één miljard.
Het DNA-profiel van het monster AACU4837NL#01 bleek te matchen met het DNA-profiel van het referentiemonster wangslijmvlies van medeverdachte [medeverdachte 1].
Het NFI concludeerde op basis van deze bevinding dat het bloed in deze bemonstering afkomstig kan zijn van medeverdachte [medeverdachte 1]. De kans dat het aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon, schat het NFI op kleiner dan één op één miljard. [24] De rechtbank concludeert hieruit dat het in de auto aangetroffen bloed van [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] is.
Voorts werd op de ring en het horloge van medeverdachte [medeverdachte 1] bloed aangetroffen. Het bloed werd bemonsterd en voor onderzoek naar biologische sporen aangeboden bij het NFI. [25] Van zowel de bemonstering AACU5048NL#01 (zijkant ring) als de bemonstering AACU5049NL#01 (horlogebandje) werd een DNA-profiel verkregen. Deze DNA-profielen zijn met elkaar vergeleken en met de DNA-profielen van de referentiemonsters wangslijmvlies van [slachtoffer 1], verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Hieruit bleek dat de DNA-profielen van de monsters AACU5048NL#01 en AACU5049NL#01 matchten met elkaar en met het DNA-profiel van het referentiemonster wangslijmvlies van [slachtoffer 1]. Het NFI concludeerde op basis van deze bevindingen dat het bloed in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van [slachtoffer 1]. De kans dat het aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon, schat het NFI op kleiner dan één op één miljard. [26]
Voorts werd onder de aangehouden medeverdachte [medeverdachte 1] een gsm van het merk Nokia inbeslaggenomen. [27] Bij het uitlezen van deze gsm werd (onder andere) een sms-bericht van de afzender ‘[alias 2]’ aangetroffen. Dit sms-bericht werd op 10 oktober 2010 te 18:22:34 uur gelezen. De tekst van het sms-bericht luidde: ‘Ik heb geen zin in gezeik om een kutscooter k ga zo na die jongen proberen wat op te lossen voor je maar waag het niet om ene na mn deur te sturen k ben er’. [28] [29] Tevens heeft medeverdachte [medeverdachte 1], nadat de verhorende verbalisanten hem op 11 oktober 2010 hadden voorgehouden waarvan hij verdacht werd, verklaard: “Mensen moeten van andermans spullen afblijven. Meer heb ik niet te zeggen. Kijkt u wel eens tv. Wilders zegt daar dat mensen van andermans spullen moeten afblijven.” 30
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de volgende overwegingen. De rechtbank stelt allereerst vast dat de door aangever [slachtoffer 1] afgelegde verklaring met betrekking tot het op hem uitgeoefende geweld ondersteund wordt door de bevindingen van forensisch geneeskundige dr. F.J.A. Poettgens. Zo heeft aangever [slachtoffer 1] verklaard dat zijn hoofd met gebruikmaking van een kabel omlaag werd gehouden, hetgeen strookt met de waarneming van wurgsporen aan de hals van [slachtoffer 1]. Ook werd in het ziekenhuis geconstateerd dat de rechterschouder van [slachtoffer 1] uit de kom was, hetgeen past bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat door zijn val van de keldertrap zijn schouder uit de kom ging.
De rechtbank heeft derhalve geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte deel uitmaakte van de groep van vier mannen die [slachtoffer 1] in de woning aan de [adres 2] te Heerlen hebben geslagen en getrapt, hem vervolgens met geweld in de Toyota Landcruiser met [kenteken 1] hebben gesleurd, hem tijdens de autorit die uiteindelijk naar Sittard leidde (onder meer) een kabel om de nek hebben gebonden en zijn hoofd door het trekken aan die kabel naar beneden hebben gehouden.
De rechtbank wijst allereerst op de omstandigheid dat verdachte op 10 oktober 2010, omstreeks 21:45 uur, werd aangetroffen in de Toyota Landcruiser met [kenteken 1]. Deze auto, die op naam stond van verdachte, was kort daarvoor (omstreeks 20:30 uur) door getuigen gezien op de [straat 1] en later op de [adres 1] te Heerlen. In de auto werd op meerdere plaatsen bloed van [slachtoffer 1] aangetroffen. Ook werd op de vloer van de bijrijderszijde van de auto een bloedspoor van medeverdachte [medeverdachte 1] gevonden. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat de knokkels van de handen van verdachte vlak na zijn aanhouding beschadigd waren. Dat deze verwondingen veroorzaakt zijn door de chronische huidziekte psoriasis waaraan verdachte kennelijk lijdt, en wat pas ter zitting is opgeworpen, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, nu verdachte zich, gevraagd naar de oorzaak van zijn verwondingen aan de handen, op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Ten slotte heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat op de ring en het horloge van medeverdachte [medeverdachte 1] bloed van [slachtoffer 1] is gevonden.
Voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden de rechtbank tot het oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als één van de vier mannen die verdachte hebben mishandeld en hem van zijn vrijheid hebben beroofd.
De rechtbank overweegt dat met name de omstandigheid dat verdachte, kort na het voorval, is aangetroffen in een op zijn naam staande auto waarin op meerdere plaatsen bloed van [slachtoffer 1] werd aangetroffen, om een uitleg van verdachte schreeuwt. Verdachte heeft echter consequent er voor gekozen hieromtrent geen verklaring af te leggen . Deze proceshouding van verdachte sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte actief betrokken is geweest bij de mishandeling en vrijheidsberoving van [slachtoffer 1].
Medeplegen? (feit 1 meer subsidiair en feit 2)
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten op 10 oktober 2010, omstreeks 20:30 uur, naar de woning aan de [adres 2] te Heerlen zijn gegaan. Vervolgens hebben zij hard op de voordeur geklopt. Toen de voordeur door [slachtoffer 2] werd opengedaan, zijn alle verdachten de woning binnengedrongen. [slachtoffer 1] is in de woning door één of meer verdachten geschopt, geslagen en van de keldertrap geduwd, waarna [slachtoffer 1] door de vier verdachten de woning is uitgesleurd en achterin de Toyota Landcruiser met [kenteken 1] is geplaatst. In de auto hebben alle vier de verdachten [slachtoffer 1] geslagen. Daarna heeft een van de verdachten een kabel om de nek van [slachtoffer 1] gebonden. Het hoofd van [slachtoffer 1] werd tijdens de autorit door het trekken aan de kabel omlaag gehouden. Uiteindelijk werd [slachtoffer 1] in Sittard bij een carwash uit de auto getrokken, waarna de verdachten hem aan zijn lot overlieten en in de auto wegreden.
Hoewel niet kan worden vastgesteld welke geweldshandelingen verdachte heeft gepleegd, kan uit voornoemde gang van zaken wel worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdachten in een nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld. Iedere verdachte heeft immers in meer of mindere mate fysiek geweld jegens [slachtoffer 1] aangewend, meegeholpen bij het in de auto sleuren en het wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven en het beroofd houden in die auto van die [slachtoffer 1]. Aldus hebben alle verdachten uitvoeringshandelingen verricht. Voorts is niet gebleken dat één of meer verdachten zich op enig moment, bijvoorbeeld in de woning aan de [adres 2] te Heerlen of tijdens de autorit, van het handelen van zijn medeverdachten heeft/hebben gedistantieerd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger.
Voorbedachte raad? (feit 1 meer subsidiair)
Op grond van de verklaring van [slachtoffer 1] en de inhoud van het sms-bericht dat medeverdachte [medeverdachte 1] op zijn telefoon heeft ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat het motief voor het gepleegde geweld de vermeende betrokkenheid van [slachtoffer 1] bij de diefstal van een scooter was.
Gelet op dit motief en de onder het kopje ‘medeplegen’ geschetste wijze waarop verdachte en zijn medeverdachten het delict hebben uitgevoerd, acht de rechtbank buiten redelijke twijfel verheven dat verdachte en zijn medeverdachten zich vooraf hebben beraden op het uiteindelijke door hen genomen besluit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van voorbedachte raad.
Conclusies
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn mededaders getracht heeft om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Tevens acht de rechtbank op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen bewezen dat verdachte samen met zijn mededaders [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.
Feit 3
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen. Zoals blijkt uit de onder de feiten 1 meer subsidiair en 2 opgenomen bewijsmiddelen en de daarop gegronde bewijsoverwegingen is de rechtbank het oordeel toegedaan dat verdachte en zijn mededaders het op [slachtoffer 1] hadden gemunt vanwege zijn betrokkenheid bij de diefstal van een scooter. Het opzet van verdachte en zijn mededaders was aldus van meet af aan gericht op de (zware) mishandeling van [slachtoffer 1]. Het dossier bevat geen bewijs dat het gezamenlijke opzet van de daders tevens was gericht op de mishandeling van [slachtoffer 2]. Om bovengenoemde redenen zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 4
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat het gezamenlijk opzet van de daders die de woning aan de [adres 2] te Heerlen zijn binnengedrongen, was gericht op het bedreigen van
[slachtoffer 2]. Voorts kan op basis van de inhoud van het dossier niet worden vastgesteld of verdachte de persoon is geweest die de in tenlastelegging genoemde bewoordingen jegens [slachtoffer 2] heeft geuit
.De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
Feit 5
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat hij tegen zijn wil de keldertrap is afgeduwd, waarna de kelderdeur werd dichtgetrokken. Deze handelingen leveren - zonder bijkomende omstandigheden, welke de rechtbank niet zijn gebleken - naar het oordeel van de rechtbank geen wederrechtelijke vrijheidsberoving op. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
meer subsidiair
op 10 oktober 2010 in het arrondissement Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg tezamen en in vereniging met anderen, die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt en heeft geschopt/getrapt en van een trap heeft afgeduwd waarbij die [slachtoffer 1] van die trap af omlaag is gevallen en een kabel om zijn nek heeft gebonden en die [slachtoffer 1] in een auto aan die kabel onder bedwang heeft gehouden en zijn hoofd omlaag heeft gehouden en die Benamer aan die kabel over de grond heeft voortgesleept en/of meegetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 10 oktober 2010 in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die Benamer met geweld en tegen zijn wil uit een huis te halen en naar een auto te voeren en te sleuren en te dwingen in die auto plaats te nemen en mee te voeren in die auto waarin hij, verdachte, en zijn mededaders zaten, waarbij hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, die Benamer heeft/hebben geslagen/gestompt en heeft/hebben geschopt/getrapt en een kabel om zijn nek heeft/hebben gebonden en die Benamer in een auto aan die kabel onder bedwang heeft/hebben gehouden en zijn hoofd omlaag heeft/hebben gehouden.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
de eendaadse samenloop van
feit 1 meer subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
en
feit 2:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van Benamer en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van die Benamer. Vermoedelijk vanwege de vermeende betrokkenheid van Benamer bij de diefstal van een scooter zijn verdachte en zijn mededaders ’s avonds 10 oktober 2010, omstreeks 20:30 uur, naar de woning aan de [adres 2] te Heerlen gereden, alwaar Benamer op dat moment verbleef. Toen de voordeur van de woning werd opengedaan, liepen verdachte en zijn mededaders op Benamer af. Benamer werd in de woning geschopt, geslagen en van de keldertrap afgeduwd. Vervolgens werd Benamer met geweld de woning uitgesleurd en in de auto van de daders geplaatst, waarna de auto met daarin de daders en Benamer is weggereden. Gedurende de autorit kreeg Benamer vele klappen van alle verdachten. Ook werd een kabel om de nek van Benamer gebonden en werd zijn hoofd door het trekken aan de kabel omlaag gehouden. De autorit eindigde in Sittard bij een carwash, alwaar Benamer door de daders ontredderd werd achtergelaten.
Verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van Benamer. Benamer heeft aan het voorval onder meer twee blauwe ogen, een ontwrichte schouder en een tweetal kneuzingshaarden in de hersenen overgehouden. Voorts hebben de daders ernstig geestelijk leed bij Benamer veroorzaakt, zo blijkt uit de door Benamer opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring. Benamer kampt met heftige gevoelens van angst en onveiligheid.
Bovendien hebben verdachte en zijn mededaders op een grove wijze voor eigen rechter willen spelen. De verwijzing door medeverdachte [medeverdachte 1] naar de denkbeelden van Wilders spreekt in dat verband boekdelen. Het is niet aan verdachte en zijn mededaders om te bepalen of en op welke wijze iemand die zij verdenken van een strafbaar feit gestraft dient te worden.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte ernstig aan.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het belang van normbevestiging, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, door zich consequent op zijn zwijgrecht te beroepen, niet heeft laten zien dat hij inmiddels beseft dat zijn gedrag volstrekt onaanvaardbaar is.
De rechtbank heeft onder 3.3 vastgesteld dat het in artikel 59a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering vervatte voorschrift niet is nageleefd. Verdachte is als gevolg hiervan drie dagen zonder rechtsgeldige titel van zijn vrijheid beroofd geweest. Aan dit verzuim zal de rechtbank de consequentie van strafvermindering verbinden. De rechtbank zal, gelet op de aard en ernst van het verzuim en het belang van het geschonden voorschrift, een strafkorting toepassen van 3 maanden gevangenisstraf.
Voorts heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak is overschreden. De rechtbank overweegt dat blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat in eerste aanleg de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen een termijn van twee jaar nadat deze op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De aanvang van de redelijke termijn stelt de rechtbank vast op 11 oktober 2010, de datum waarop verdachte werd verhoord. Hieraan kon verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem vanwege het begaan van een strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 19 november 2014, hetgeen heeft geresulteerd in een eindvonnis op 3 december 2014. Tussen de aanvang van de redelijke termijn en het eindvonnis zijn aldus ruim vier jaren en één maand verstreken. Aan de rechtbank is niet van het bestaan van bijzondere omstandigheden gebleken die de overschrijding van de tweejaarstermijn met meer dan twee jaren en één maand kunnen rechtvaardigen. Evenmin heeft de verdediging een onredelijk vertragende invloed op het procesverloop gehad.
De rechtbank zal de forse overschrijding van de redelijke termijn compenseren door een strafkorting toe te passen van 6 maanden.
Alles overziend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten valt deze straf - in vergelijking met hetgeen de officier van justitie bewezen acht en de straf die hij op grond daarvan heeft geëist - hoger uit dan de eis van de officier van justitie.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.430,-- ter zake van de feiten 1 en 2. Voornoemd bedrag bestaat voor € 1.200,-- uit vergoeding voor immateriële schade en voor € 230,-- uit vergoeding voor materiële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd om de wettelijke rente toe te kennen en verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens heeft hij gevorderd om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij inhoudelijk niet weersproken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, nu de gestelde materiële schade € 230,-- voortkomt uit de onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de vordering voor wat deze kosten betreft geheel toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten gevolge van de onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Zij zal dit bedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1.200,--.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij aldus toewijzen tot een bedrag van
€ 1.430,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade, te weten 10 oktober 2010. Zij zal dit bedrag voorts hoofdelijk toewijzen, nu de schade is veroorzaakt door verdachte en zijn mededaders.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1], [adres slachtoffer], een bedrag van € 1.430,-- te betalen, te vervangen door 24 dagen hechtenis.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 55, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en de onder 3 tot en met 5 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
-veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1],
[adres slachtoffer], van een bedrag van € 1.430,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2010 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij Benamer tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Benamer voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2010 tot aan de dag van volledige voldoening, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij Benamer vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en
mr. N.H.W. Montulet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2014.
Buiten staat
Mrs. N.H.W. Montulet-van der Meer en R. Bouts zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/703494-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 3 december 2014 in de zaak tegen:
[verdachte 2]
[geboorteplaats 2],
[adres 4]
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr.drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 1 t/m 254 d.d. 9 maart 2011 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 oktober 2010, p. 121/122
3.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 oktober 2010, p. 146/147
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 oktober 2010, p. 9
5.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 oktober 2010, p. 146/147
6.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 oktober 2010, p. 121/122
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 oktober 2010, p. 17
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2010, p. 18
9.Schriftelijk bescheid, betreffende het door dr. F.J.A. Poettgens verrichte forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 19 oktober 2010, p. 38 t/m 40
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 oktober 2010, p. 24 t/m 26
11.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 oktober 2010, p. 26/27
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2010, p. 16
13.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 oktober 2010, p. 27
14.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 13 oktober 2010, p. 34
15.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 oktober 2010, p. 27/28
16.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 oktober 2010, p. 28
17.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 13 oktober 2010, p. 35
18.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 oktober 2010, p. 25/26/28
19.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 13 oktober 2010, p.32
20.Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek d.d. 12 oktober 2010, p. 131/132
21.Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek d.d. 12 oktober 2010, p. 157/158
22.Proces-verbaal betreffende foto 2 van medeverdachte [medeverdachte 1] en de foto’s 11 en 12 van verdachte d.d. 15 april 2011, ongenummerd
23.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 8 november 2010, ongenummerd
24.Schriftelijk bescheid, betreffende de onderzoeksresultaten van het NFI d.d. 27 juli 2011, ongenummerd
25.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 8 november 2010, ongenummerd
26.Schriftelijk bescheid, betreffende de onderzoeksresultaten van het NFI d.d. 22 februari 2011, p. 219 t/m 223
27.Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 oktober 2010, p. 252/253
28.Eindproces-verbaal d.d. 9 maart 2011, p. 5
29.Proces-verbaal, betreffende het onderzoek aan de inbeslaggenomen gsm van verdachte d.d. 13 oktober 2010, ongenummerd