ECLI:NL:RBLIM:2014:10606

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
C/03/197141 / HA RK 14-209
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. F. Oelmeijer wegens procesbeslissing

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 9 oktober 2014 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Het wrakingsverzoek was gericht tegen rechter mr. F. Oelmeijer, die had geweigerd om processtukken in een laat stadium van de zitting in ontvangst te nemen. De verzoeker stelde dat deze weigering onterecht was, omdat in eerdere procedures de moeder wel stukken had mogen indienen en hij zelf geen stukken van de rechtbank had ontvangen. De rechter gaf in zijn schriftelijke reactie aan dat hij de stukken niet kon aanvaarden omdat hij geen hoor en wederhoor kon toepassen en dat het in strijd zou zijn met de goede procesorde om deze stukken te aanvaarden.

De wrakingskamer beoordeelde het verzoek aan de hand van de criteria voor rechterlijke partijdigheid, zowel subjectief als objectief. De verzoeker kon geen feiten of omstandigheden aanvoeren die duidden op objectieve partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om geen nadere stukken in ontvangst te nemen een procesbeslissing was, die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. De verzoeker had bovendien in redelijkheid vooraf kennis kunnen nemen van de processtukken, aangezien deze beschikbaar waren bij de Centrale Balie van de rechtbank.

Uiteindelijk oordeelde de wrakingskamer dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het wrakingsverzoek ongegrond was. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. P.J.M. Bruijnzeels en leden mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. H.T.J.F. Verhappen, met griffier P.J.C. Hendriks. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum beslissing: 9 oktober 2014
zaaknummer: C/03/197141 / HA RK 14-209
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van
[verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
doch feitelijk verblijvende te [verblijfsplaats verzoeker], [verblijfsadres verzoeker],
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. F. Oelmeijer, rechter in deze rechtbank (hierna ook: de rechter).

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het navolgende:
  • het door [verzoeker] ter zitting van 2 oktober 2014 gedane wrakingsverzoek.
  • de schriftelijke reactie van rechter mr. F. Oelmeijer van 7 oktober 2014.
  • de zitting van de wrakingskamer d.d. 9 oktober 2014. Er is geen proces-verbaal opgemaakt.
  • de mondelinge uitspraak van de wrakingskamer van 9 oktober 2014.
1.2.
De rechter heeft de wrakingskamer medegedeeld niet in de wraking te berusten.

2.De grond van het wrakingsverzoek

2.1.
Als grond voor het wrakingsverzoek heeft [verzoeker] aangevoerd de weigering van de rechter ter zitting om nadere stukken te mogen indienen. [verzoeker] stelt in dat verband dat de moeder in eerdere procedures wel stukken heeft mogen indienen. Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij geen stukken van de rechtbank heeft ontvangen. [verzoeker] heeft naar aanleiding van een oproeping in de krant gereageerd, maar de griffier heeft geweigerd de betreffende stukken aan hem toe te zenden.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter stelt in een schriftelijke reactie d.d. 7 oktober 2014 dat hij heeft geweigerd een hele stapel stukken in ontvangst te nemen, omdat hij geen hoor en wederhoor kon toepassen op de inhoud van deze stukken en hij van oordeel was dat het wel in ontvangst nemen van deze stukken in strijd zou zijn met de goede procesorde.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een wrakingsgrond moet dan ook gelegen zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de betreffende rechter.
4.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.3.
Door verzoeker zijn geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van objectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest zou kunnen zijn van een subjectieve partijdigheid.
4.4.
Ten aanzien van het subjectieve criterium wordt het navolgende overwogen.
4.5.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 2 oktober 2014 blijkt, dat [verzoeker] ter zitting heeft aangegeven dat hij naar aanleiding van een oproeping in de krant gebeld heeft met de griffier van de rechtbank en dat deze heeft geweigerd de processtukken aan hem toe te zenden. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft [verzoeker] aangegeven dat dit niet juist is en dat hij een schriftelijk verzoek aan de griffier heeft gericht teneinde de stukken te verkrijgen.
4.6.
Tevens heeft [verzoeker] ter zitting gesteld dat de stukken die hij in het geding wilde brengen zagen op beide procedures, zowel de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] als het verzoek van de moeder, mevrouw [de moeder], strekkende tot ontzegging van het recht op omgang.
4.7.
De wrakingskamer overweegt dat uit de onderliggende procesdossiers niet is gebleken dat [verzoeker] een schriftelijk verzoek om afgifte van processtukken - waaronder het verzoekschrift van de moeder - aan de griffier heeft gericht. In het OTS-dossier noch in het dossier met betrekking tot het verzoek tot ontzegging van het recht op omgang is enige correspondentie dienaangaande terug te vinden. De wrakingskamer acht het op grond van het vorenstaande niet aannemelijk dat [verzoeker] een dergelijk verzoek aan de rechtbank heeft gericht. De wrakingskamer is van oordeel dat [verzoeker] het aan zichzelf te wijten heeft, dat hij de processtukken niet (tijdig) in zijn bezit heeft gekregen, temeer nu het de wrakingskamer ambtshalve bekend is, dat in de oproeping in de krant – waarop [verzoeker] heeft gereageerd – staat vermeld dat de aan het verzoek ten grondslag liggende processtukken kunnen worden afgehaald bij de Centrale Balie van de rechtbank Limburg, locatie Roermond. [verzoeker] had dan ook in alle redelijkheid vooraf kennis kunnen nemen van de betreffende processtukken.
4.8.
Uit het proces-verbaal van 2 oktober 2014 valt tevens af te leiden, dat [verzoeker] het verzoek om stukken in het geding te mogen brengen in een laat stadium van de zitting heeft
gedaan, terwijl uit de - niet weersproken - schriftelijke reactie van rechter mr. F. Oelmeijer van 7 oktober 2014 blijkt dat het om een hele stapel stukken ging. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om een dergelijk verzoek aanstonds bij aanvang van de zitting te doen.
4.9.
De wrakingskamer stelt voorts vast dat het verzoek tot wraking is gericht tegen de beslissing van de rechter om ter zitting geen nadere stukken van [verzoeker] meer in ontvangst te nemen. Die beslissing moet worden aangemerkt als een procesbeslissing, die in beginsel geen feit of omstandigheid oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat kan anders zijn indien een aangevochten procesbeslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid).
In de beslissing van de rechter om ter zitting geen stukken van [verzoeker] in ontvangst te nemen ziet de wrakingskamer geen aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
4.10.
Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.
BESLISSING
De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. F. Oelmeijer af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J.M. Bruijnzeels, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. H.T.J.F. Verhappen, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en uitgesproken op 9 oktober 2014.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.