ECLI:NL:RBLIM:2014:1077

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
AWB-12_1258u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
  • Th.M. Schelfhout
  • R.J.G.H. Seerden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van een dansschool aanpandig aan een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. De eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van een dansschool die aan zijn woning was gelegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de kantoorruimte in zijn woning niet als slaap-, woon-, of eetkamer in gebruik had, noch dat deze ruimte daartoe was bestemd. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat het perceel een woonbestemming heeft, niet betekent dat elke ruimte binnen de woning als geluidgevoelige ruimte moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek om handhaving door verweerder terecht gehandhaafd, omdat er geen overtreding van de geluidnormen was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 februari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 1258

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigde: [vertegenwoordigers gemeente]),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [plaats]
(gemachtigde: mr. M. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden met betrekking tot de inrichting [vergunninghouder] afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn moeder.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting van 21 maart 2013 geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen via mediation tot een oplossing te komen.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is behandeling op een nadere zitting achterwege gelaten. De rechtbank heeft op 17 december 2013 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Op 10 augustus 2010 heeft de derde-partij (hierna: [vergunninghouder]) een melding gedaan op grond van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) voor de oprichting van een school voor het geven van dansonderwijs, genaamd [vergunninghouder], gelegen op het perceel [adres vgh] te [plaats]. Bij brief van 16 januari 2012 heeft eiser, wonende aan de [woonadres] te [plaats], welke woning aanpandig aan de dansschool is gesitueerd, verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen geluidoverlast van [vergunninghouder]. Verweerder heeft op 31 januari 2012, 7 februari 2012 en 6 maart 2012 geluidmetingen laten uitvoeren in en ter plaatse van eisers woning, teneinde na te gaan of [vergunninghouder] voldoet aan de geluideisen, zoals gesteld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. De resultaten van genoemde onderzoeken zijn vastgelegd in een rapport van 15 maart 2012 (VTH/BvV/LT/2012-192). In dit rapport wordt geconcludeerd dat op basis van de meetresultaten vanwege de muziekactiviteiten in de avondperiode zowel op de achtergevel als ook inpandig in de geluidgevoelige ruimten van eisers woning géén overschrijdingen in de geluidvoorschriften zijn geconstateerd.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden afgewezen omdat er geen sprake is van een overtreding. Dat standpunt is bij het bestreden besluit gehandhaafd met de motivering dat uit de geluidmetingen weliswaar blijkt dat de in de kantoorruimte van eisers pand gemeten geluidwaarde hoger is dan op grond van het Activiteitenbesluit is toegestaan, maar dat de kantoorruimte niet kan worden aangemerkt als een geluidgevoelige ruimte.
3.
Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte niet handhavend optreedt. Eiser acht het onbegrijpelijk dat de ruimte, waarin de geluidnorm wordt overschreden, geen bescherming toekomt alleen vanwege het feit dat daarin een bureau (in plaats van een bed) is geplaatst. Hij betoogt dat het gebruik van deze kamer 100% ten dienste van wonen staat en dat deze kamer ook onder de woonbestemming valt. Verweerder miskent volgens eiser dat ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder niet alleen kamers worden beschermd die als slaap-, woon- of eetkamer worden gebruikt, maar ook kamers die voor zodanig gebruik zijn bestemd. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen opdat alsnog passende handhavingsmaatregelen worden genomen om af te dwingen dat de dansschool [vergunninghouder] maatregelen neemt om de geluidbelasting in de woning van eiser tot minimaal de wettelijke norm te reduceren.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Vast staat dat de in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit gestelde norm voor LAr,LT in de avond wordt overschreden in de ruimte die als kantoor wordt gebruikt. Partijen verschillen van mening over de vraag of de ruimte in eisers woning die als kantoor is ingericht en in gebruik is, op grond van het Activiteitenbesluit bescherming toekomt tegen geluid(overlast) van [vergunninghouder].
6.
Ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit komt, voor zover hier van belang, aan gevoelige gebouwen bescherming toe tegen geluidhinder.
In artikel 2.17, eerste lid, onder e van het Activiteitenbesluit is bepaald dat de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidgevoelige ruimten en verblijfsruimten.
Ingevolge artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit wordt onder gevoelige gebouwen onder andere woningen verstaan. In dat artikel is verder bepaald dat onder
geluidgevoelige ruimtewordt verstaan: geluidgevoelige ruimte als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
In artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals geldend ten tijde hier in geding, is bepaald dat onder
woningwordt verstaan: een gebouw of een deel van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd. Onder
geluidgevoelige ruimtewordt verstaan: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m².
7.
De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van de geluidmetingen en ten tijde van het primaire besluit de ruimte, waar de overschrijding is geconstateerd, feitelijk in gebruik had als kantoor/werkkamer ten behoeve van zijn architectenbureau. Eiser heeft weliswaar op 12 januari 2011 per e-mail aan verweerder gemeld dat het kantoorgedeelte per 1 februari 2011 geruild zou worden met het woongedeelte en daartoe op 3 maart 2011 een verzoek om ontheffing gedaan in verband met de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, maar, zoals bij de behandeling ter zitting desgevraagd is bevestigd, heeft eiser dat verzoek niet gehandhaafd. Gelet op de blijkens de gedingstukken feitelijk aangetroffen situatie heeft eiser de kantoorruimte niet feitelijk in gebruik genomen als woonkamer. Uit het voorgaande volgt dat eiser bedoelde ruimte noch feitelijk als slaap-, woon-, of eetkamer in gebruik had, noch dat die ruimte daartoe door hem bestemd was. Anders dan eiser kennelijk veronderstelt geeft het enkele feit dat op het hele perceel, waarop zijn woning is gelegen, planologisch een woonbestemming rust, geen grond voor het oordeel dat elke ruimte binnen zijn woning een geluidgevoelige ruimte is, waaraan op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit bescherming toekomt. De term ‘bestemd’ in artikel 1 van de Wet geluidhinder ziet op ruimtes in de woning die zijn ingericht of anderszins specifiek zijn bestemd om als slaap-, woon-, of eetkamer in gebruik te worden genomen en die deswege als geluidgevoelige ruimten binnen de woning dienen te worden aangemerkt. Indien eiser in zijn betoog zou worden gevolgd, zou, gezien de destijds (vóór 1 januari 2013) geldende definitie van ‘woning’, de beperking die in de definitie van ‘geluidsgevoelige’ ruimte is gelegen, zinledig zijn.
8.
Uit het voorgaande volgt dat van een overtreding van de geluidnormen niet is gebleken en dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden. Verweerder heeft de afwijzing van het daartoe strekkend verzoek van eiser bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, voorzitter, mr. Th.M. Schelfhout en mr. R.J.G.H. Seerden, leden, in aanwezigheid van
mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.
w.g. F.A. Timmers,
griffier
w.g. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen, rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 februari 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.