Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemgedingen niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening, indien onverwijlde spoed dat vereist. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld een faillissement of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat het spoedeisend belang ontbreekt, zodat alleen al daarom geen voorlopige voorziening wordt getroffen.
3. Bij primair besluit van 18 februari 2014 heeft verweerder verzoeksters recht op bijstand per 15 februari 2014 opgeschort, omdat zij verweerder, ondanks herhaald verzoek, geen bankafschriften van haar Chileense bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] heeft verstrekt. Bovendien heeft zij onvoldoende bewijsstukken ingeleverd met betrekking tot de waarde van haar eigendomswoning in Chili.
4. Bij primair besluit van 24 maart 2014 heeft verweerder het besluit tot toekenning van bijstand per 15 februari 2014 ingetrokken, aangezien verzoekster heeft gehandeld in strijd met haar inlichtingenverplichting door voormelde bankafschriften niet aan verweerder te verstrekken.
5. Bij primair besluit van 28 maart 2014 heeft verweerder het besluit tot toekenning van bijstand over de periode van 1 juni 2013 tot 15 februari 2014 om diezelfde reden ingetrokken en de over die periode verstrekte bijstand van verzoekster teruggevorderd.
6. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen pasje meer heeft van de betreffende bankrekening, noch een inlogcode. In verband met het feit dat het een speciale bankrekening van een staatsbank betreft, is zij niet in staat de benodigde gegevens vanuit Nederland te verkrijgen. Zij heeft dit al vaak aan verweerder uitgelegd; ook dat de woning in Chili, waarvan zij mede-eigenaar is, onbewoonbaar is verklaard als gevolg van een aardbeving.
Zij heeft als gevolg van de bestreden besluiten geen inkomsten meer, waardoor zij onder meer haar hypotheek niet kan betalen.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van verweerders handhaving van voormeld opschortingsbesluit van 18 februari 2014. De voorzieningenrechter heeft immers in een eerdere zaak tussen partijen bij uitspraak van 23 april 2014 het intrekkingsbesluit van 24 maart 2014 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat de uitkering van verzoekster vervolgens per 15 februari 2014 is hervat tot medio oktober 2014. Over die periode heeft verzoekster met de verstrekte bijstand in ieder geval in haar levensonderhoud kunnen voorzien. Bovendien heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 28 augustus 2014 de intrekking van het besluit tot toekenning van bijstand per 15 februari 2014 gehandhaafd, zodat ook daarom een schorsing van het thans bestreden besluit van 28 augustus 2014 inzake de opschorting van het recht op uitkering niet tot het door verzoekster gewenste resultaat kan leiden, te weten hervatting van de verstrekking van bijstand per medio oktober 2014.
8. Voor wat betreft verweerders handhaving van het besluit van 28 maart 2014 (de intrekking van de uitkering met ingang van 1 juni 2013) is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster te dier zake evenmin een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verweerder heeft immers de bijstand over de periode van 1 juni 2013 tot 15 februari 2014 aan verzoekster uitbetaald, zodat zij daarmee over die periode in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Nu de betreffende periode uitsluitend in het verleden is gelegen, kan een schorsing van het thans bestreden besluit van 28 augustus 2014 inzake de intrekking van het besluit tot toekenning van bijstand evenmin tot het door verzoekster gewenste resultaat leiden. Met betrekking tot de terugvordering van de ontvangen bijstand zijn de voorzieningenrechter gaan aanknopingspunten gebleken voor het oordeel dat het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre noodzakelijk zou zijn.
9. Met betrekking tot verweerders handhaving van voormeld besluit van 24 maart 2014 (de intrekking van de bijstand per 15 februari 2014) overweegt de voorzieningenrechter dat dat intrekkingsbesluit bij uitspraak van 23 april 2014 is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar teneinde de impasse te doorbreken waarin partijen waren komen te verkeren met betrekking tot de verstrekking van de afschriften van voormelde Chileense bankrekening. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter reeds overwogen dat verweerder de betreffende bankafschriften terecht van belang heeft geacht voor de beoordeling van verzoeksters recht op bijstand. Verweerder heeft dit verzoekster direct al bij aanvang van de bijstandsuitkering kenbaar gemaakt. Bij deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter ook overwogen dat verzoekster met de nabetaling van het vakantiegeld en/of de nabetaling van de uitkering over de periode vanaf 15 februari 2014 een vliegticket naar Chili zou kunnen bekostigen om de beschikking te kunnen krijgen over de vereiste bankafschriften, zoals verzoekster verweerder bij brief van 18 maart 2014 zelf had voorgesteld. Verweerder heeft echter, naar ter zitting is gebleken, het vakantiegeld niet uitbetaald op de grond dat verzoekster daar vanwege de intrekking van de uitkering per 1 juni 2013 geen recht op zou hebben. Verweerder heeft ter zitting tevens gesteld dat verzoekster de beschikking heeft over een creditcard waarmee zij in de loop van 2014 een vliegticket voor haar zus, die in Chili woont, heeft geboekt. Verzoekster heeft dit bevestigd met de mededeling dat het boeken van een vliegticket met een creditcard een goedkoper ticket zou opleveren en dat haar zus de kosten van de vlucht aan haar zou terugbetalen, zodra ze in Nederland zou zijn aangekomen. Uit het voorgaande leidt de voorzieningenrechter af dat verzoekster met haar creditcard ook een vlucht voor zichzelf had kunnen boeken om de benodigde rekeningafschriften in Chili op te halen, wat oorspronkelijk ook haar plan was. De kosten van de vlucht worden immers in de regel pas na een maand van de betreffende rekening afgeschreven. Dit zou geen onoverkomelijke financiële problemen voor verzoekster hoeven opleveren, indien zij de bankafschriften direct aan verweerder zou doen toekomen. In het geval daarop geen onbekende geldstromen en/of transacties over de van belang zijnde periode te zien zouden zijn, had verweerder de uitbetaling van haar uitkering, naar verweerders gemachtigde ter zitting heeft verklaard, hebben hervat. Verzoekster heeft van die mogelijkheid tot nu toe echter geen gebruik gemaakt.
10. Verzoekster heeft nog een document d.d. 2 juni 2014 overgelegd, dat betrekking heeft op haar CuentaRUT in Chili. Het enige dat daaruit valt af te leiden is dat de rekening “cancelada” is. De betekenis van die vermelding is ter zitting niet duidelijk geworden noch de datum waarop deze betrekking heeft en de reden voor die “cancelación”. Verder vermeldt het document dat de handtekening van verzoekster op 24 augustus 2012 geregistreerd is. In de lijn van de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is met het inbrengen van een dergelijk document niet voldaan aan verzoeksters inlichtingenverplichting. Het document is onvoldoende specifiek. Zelfs het ontbreken van één bankafschrift is volgens de CRvB fataal. Het feit dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt namelijk de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover deze beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster daar voorshands niet in geslaagd. De voorzieningenrechter is er voorshands niet van overtuigd geraakt dat verzoekster niet de beschikking kan krijgen over de vereiste bankafschriften. Zo heeft verzoekster niet geprobeerd een schriftelijke verklaring van de bank te krijgen waaruit blijkt dat het overgelegde stuk betekent dat de rekening is opgeheven en dat daarop het laatste jaar geen relevant saldo heeft gestaan. Zij kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat het ontbreken van de resterende gevraagde gegevens haar niet is te verwijten. Het komt de voorzieningenrechter op grond van hetgeen verzoekster heeft aangevoerd niet aannemelijk voor dat het bestreden besluit, voor wat betreft de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 15 februari 2014, in beroep geen stand zal kunnen houden. Ook in zoverre bestaat er dus geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
11. De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening moeten worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.