zaaknummer: AWB/ROE 13/1920
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2014 in de zaak tussen
Phoenica B.V., [eiser1], [eiser2], [eiser3] en [eiser4], te [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen),
de burgemeester van de gemeente Maasgouw, verweerder
(gemachtigden: mr. D. van Tilborg, mr. L. Smeets-Sanders, E. Hennekens en I. Linssen).
Bij besluiten van 15 oktober 2012 en 4 december 2012 heeft verweerder de verzoeken van eisers om ontheffing van de voorschriften van de noodverordening van 17 augustus 2012 afgewezen (de primaire besluiten).
Bij besluit van 1 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers (deels) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten herroepen en aan Phoenica B.V. (Phoenica) alsnog ontheffing onder voorwaarden verleend van de noodverordening.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014.
Van eisers zijn [eiser3], [eiser4], [eiser1] en [eiser2] in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Phoenica heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. Op 17 augustus 2012 heeft verweerder een noodverordening afgegeven. Op grond van deze noodverordening is het een ieder, voor zover niet rechtstreeks betrokken bij het houden van toezicht op de naleving en/of handhaving en/of de uitvoering van bij of krachtens wet gegeven voorschriften, bevelen of andere maatregelen, verboden vanaf de inwerkingtreding van de verordening het in de verordening bedoelde gebied, de percelen, gelegen aan de [adres], te [plaats], kadastraal bekend gemeente Heel en Panheel sectie D, nummers 696, 697, 698, 1580, 2094, 2128, 2379, 2380, 2381, 2382, 2383, 2384, 2094 en 2095, te betreden of zich daar op te houden.
Bij brief van 20 augustus 2012 hebben eisers verweerder verzocht om ontheffing van de noodverordening teneinde toegang te krijgen tot het zogenaamde Phoenica gebouw (nummer 2379) om zich te kunnen vergewissen van de toestand ter plaatse en de staat van de eigendommen van Phoenica vast te kunnen stellen. Bij brief van dezelfde datum hebben eisers eveneens ontheffing verzocht voor het verkrijgen van toegang door [eiser1] tot het Phoenica gebouw en gebouw 2381 en [eiser4] tot gebouw 2381 voor het kunnen uitvoeren van administratieve werkzaamheden voor Phoenica. Tevens hebben zij ontheffing gevraagd voor het ophalen van diverse persoonlijke bezittingen en documenten.
Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft verweerder eerstgenoemd verzoek afgewezen, omdat [eiser1], [eiser4] en [eiser3] als aandeelhouders van Phoenica slechts een van de vennootschap afgeleid belang ten aanzien van mogelijke schade, toegebracht aan de eventuele eigendommen van Phoenica, hebben, waarmee zij geen recht op en belang bij toegang tot het perceel hebben. Phoenica kan niet worden aangemerkt als eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde met betrekking tot het betreffende perceel en gebouw, waardoor zij evenmin recht of belang heeft bij toegang tot het perceel. Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder het verzoek om ontheffing voor [eiser1] afgewezen, nu hij niet bevoegd is namens Phoenica een verzoek om ontheffing in te dienen. [eiser4] heeft onvoldoende aangetoond dat zij belang heeft bij het verlenen van een ontheffing. Ten aanzien van het verzoek om ontheffing om persoonlijke bezittingen en documenten op te halen, dienen eisers een gespecificeerd overzicht te geven van de goederen die eisers van het terrein wensen te verwijderen.
Bij besluit van 4 december 2012 heeft verweerder zich met betrekking tot de door eisers ingediende lijst van goederen op het standpunt gesteld dat [eiser1] en [eiser3] niet bevoegd zijn om namens Phoenica een verzoek om ontheffing in te dienen zodat zij geen belang hebben bij de door hen verzochte toegang. Ten aanzien van [eiser4] stelt verweerder zich op het standpunt dat, voor zover de goederen inmiddels in beslag zijn genomen, geen belang (meer) bestaat bij het verlenen van ontheffing. Subsidiair stelt verweerder dat de aangegeven goederen als zodanig behoren tot de inrichting. Het is niet geoorloofd om ter plaatse een inrichting te drijven, zodat er geen belang bestaat bij het verlenen van ontheffing.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 april 2013 (zaaknummer AWB 13/728) op het standpunt dat het verlenen van ontheffing geen afbreuk doet aan de belangen die tot de vaststelling van de noodverordening hebben geleid. Verweerder verleent ontheffing van de in het primaire besluit van 4 december 2012 aangeduide goederen met de nummers 4, 6, 7, 8, 11, 12, 13, 17, 18, 20, 21 en 23. De ontheffing mag alleen worden gebruikt door [eiser4] als enig bestuurder van Phoenica, waarbij zij zich mag laten vergezellen door twee andere personen. Ten aanzien van de overige in het primaire besluit genoemde goederen handhaaft verweerder zijn standpunt dat eisers onvoldoende recht en belang hebben bij toegang tot het terrein om de betreffende goederen op te halen.
3. Eisers voeren met betrekking tot het verzoek om ontheffing om toegang tot het terrein te krijgen aan dat zij een recht op en belang hebben bij toegang tot het terrein om de overige goederen op te halen. Ten aanzien van een aantal goederen is beslag gelegd onder Edelchemie Panheel B.V., maar Phoenica is de eigenaar van de goederen. Het is van groot belang dat Phoenica kan beschikken over die goederen, nu zij hiervan afhankelijk is om haar klanten te kunnen bedienen. De voorraden gereed product zijn maar beperkt houdbaar. De aanhanger met steiger gebruikt Phoenica om haar klanten van dienst te kunnen zijn bij het realiseren van hun projecten. De palletwagens, steekwagen, vatkantelaar en weegschalen heeft Phoenica nodig om de verf te kunnen verplaatsen, hanteren en afwegen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. In artikel 2, eerste lid, van de noodverordening is bepaald dat de burgemeester op aanvraag ontheffing kan verlenen van het verbod in artikel 1 voor personen die kunnen aantonen recht en belang te hebben bij toegang tot het in artikel 1 bedoelde gebied of een gedeelte daarvan.
In artikel 2, tweede lid, van de noodverordening is bepaald dat de burgemeester een ontheffing als bedoeld in het eerste lid slechts verleend indien aan de voorwaarden uit het eerste lid is voldaan en voldoende is verzekerd dat door het verlenen van een ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen die tot het vaststellen van deze verordening hebben geleid, waaronder begrepen de belangen van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van personen die het gebied betreden of zich daar ophouden.
5. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak is voor een ontvankelijk bezwaar of (hoger) beroep - onder meer - vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd van partijen te herleiden (proces-)belang bij een beslissing op bezwaar of (hoger)beroep, in die zin dat de eisende partij door de beslissing in een gunstigere positie zou kunnen geraken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog ontheffing van de noodverordening verleend voor het ophalen van een aantal in het primaire besluit genoemde goederen. In zoverre kunnen eisers dan ook niet meer worden geacht een procesbelang te hebben. Voor wat betreft de overige in de lijst genoemde goederen, overweegt de rechtbank dat niet betwist is dat de goederen met de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 9, 10, 14, 15, 16, 19 en 22 goederen betreffen die in beslag zijn genomen. Gesteld noch gebleken is dat eisers (inmiddels) gestart zijn met een civielrechtelijke procedure om het beslag op te heffen. De vraag van wie de betreffende items zijn dient aan de orde te worden gesteld in de civielrechtelijke procedure. Totdat uit die procedure eventueel anders zou blijken, gaat de rechtbank uit van de rechtmatigheid en juistheid van het opgelegde beslag. Gelet hierop kunnen eisers door deze beroepsprocedure niet in een gunstigere positie geraken en hebben zij dan ook voor wat betreft de overige goederen geen procesbelang bij een beoordeling van het bestreden besluit. Procesbelang kan echter wel zijn gelegen in eventueel door het besluit veroorzaakte schade. Dit laatste levert echter slechts een procesbelang op, als tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat er daadwerkelijk schade is geleden door dat besluit. Het eerst ter zitting gestelde dat eisers schade hebben geleden door het besluit, nu de voorraden niet kunnen worden uitgeleverd en zij destijds wellicht financieel meer op konden leveren, is hiertoe onvoldoende concreet en ontbeert een (begin van - cijfermatige -) onderbouwing.
6.Het beroep is niet-ontvankelijk.
7.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2014.
w.g. P. van den Brekel,
griffier
w.g. E.J. Govaers,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 december 2014
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.