Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[verdachte],
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Beslissing
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een ISD-maatregel. De vordering was ingediend door de officier van justitie en was gebaseerd op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank heeft vastgesteld dat deze bepaling betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van straffen, maar niet op maatregelen zoals de gevorderde ISD-maatregel. Voor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel is artikel 38r Sr van toepassing, welke bepaling niet in de vordering was opgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat de procedure voor de behandeling van de vordering anders is dan die voor een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering niet ontvankelijk is, en heeft de officier van justitie in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vordering is ingediend op basis van een onherroepelijk vonnis van 15 april 2014, waarbij de verdachte was veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, met de voorwaarde dat deze maatregel niet zou worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders zou beslissen. De raadsman heeft ter zitting een preliminair verweer gevoerd tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, en deze beslissing is uitgesproken op 5 december 2014 door de meervoudige kamer voor strafzaken.