ECLI:NL:RBLIM:2014:1176

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
03/703749-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier verdachten voor openlijke geweldpleging tijdens een vechtpartij in Sittard

Op 10 februari 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier verdachten die betrokken waren bij openlijke geweldpleging op 16 oktober 2011 in Sittard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, na een eerdere onenigheid, terugkeerden naar de plaats van het voorval en daar een vechtpartij begonnen. De slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], werden mishandeld door de verdachten, die hen schoppen en slaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachten openlijk in vereniging geweld hadden gepleegd en dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank hield rekening met het lange tijdsverloop tussen het feit en de berechting, evenals de minderjarige leeftijd van de verdachte ten tijde van het delict. De rechtbank legde taakstraffen op aan de verdachten, waarbij de verdachte een taakstraf van 30 uren kreeg, waarvan 5 dagen vervangende jeugddetentie. Daarnaast werden de verdachten veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers, inclusief wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de impact van het geweld op de slachtoffers en de samenleving, en dat dergelijk uitgaansgeweld onacceptabel is.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/703749-11
Datum uitspraak : 10 februari 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen
de (destijds) minderjarige:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoorhoudend te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het met gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2014.
De rechtbank heeft op 27 januari 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, met anderen of een ander, op of aan de openbare weg, de Odasingel, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit het meermalen met geschoeide voet(en) schoppen/trappen op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of het meermalen stompen/slaan op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4].

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het gepleegde geweld tegen [slachtoffer 1], omdat de verdachte volgens hem hiervoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak omdat de verdachte niet het opzet had om openlijk in vereniging geweld te plegen. De verdachte heeft [medeverdachte 1] willen ontzetten, nadat hij eerder al had getracht om de boel te sussen. De raadsman is het eens met de officier van justitie dat de verdachte in ieder geval niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gepleegde geweld tegen [slachtoffer 1].
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding.
Op de avond van zaterdag 15 oktober 2011 vond in het “Poppodium Fenix”, gelegen aan de Odasingel te Sittard, een feest plaats, genaamd “D-Vers”, met een aantal muziek optredens. Omstreeks de sluitingstijd van 3.00 uur op zondag 16 oktober 2011 was het feest afgelopen en verliet het publiek het “Poppodium Fenix”. Buiten werd gezien dat een jongen, kennelijk dronken zijnde, van zijn fiets viel. Door leden van de groep waartoe de slachtoffers behoorden, werden opmerkingen gemaakt richting deze jongen. De jongen welke gevallen was behoorde kennelijk tot een andere groep, die vervelende opmerkingen terug maakte. Tussen beide groepen werd over en weer naar elkaar geroepen. Nadat de leden van de groep, waartoe de gevallen fietser behoorde, aanvankelijk per fiets waren vetrokken, keerden zij terug waarna er een vechtpartij tussen beide groepen ontstond, welke volgens de slachtoffers en de getuigen aangevangen werd door de groep waartoe de gevallen fietser behoorde.
Openlijke geweldplegingDe vraag die beantwoord moet worden is of de verdachte deel heeft genomen aan de vechtpartij en zo ja of hij in dat geval openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd.
Uitgangspunt bij de beoordeling van dit verwijt is dat een verdachte behoort tot degenen die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, indien hij opzettelijk een voldoende wezenlijke bijdrage aan dat openlijke, in vereniging gepleegde geweld heeft geleverd.
Van een dergelijke “voldoende wezenlijke bijdrage” kan in ieder geval worden gesproken ingeval de verdachte zelf een gewelddadige handeling heeft gepleegd tegen één of meerdere personen.
De bewijsmiddelen
Op zondag 16 oktober 2011 omstreeks 3.15 uur kreeg verbalisant [verbalisant 1] de melding dat er op de Odasingel te Sittard, ter hoogte van het aldaar gelegen “Poppodium Fenix”, een vechtpartij gaande zou zijn. Aangekomen op de Odasingel zag de verbalisant dat er een persoon op de grond lag. Naderhand bleek dat deze persoon [slachtoffer 1] is genaamd. [2]
In zijn aangifte verklaarde
[slachtoffer 1]dat hij op 15 oktober 2011 naar Fenix in Sittard is gegaan met, onder meer [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]. Hij weet dat hij is mishandeld en daarom in het ziekenhuis is opgenomen, maar hij kan zich verder niets meer herinneren. [3] Hij heeft ernstig letsel opgelopen, waaronder een fractuur van het rotsbeen en van de schedel. [4]
[slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben eveneens aangifte van mishandeling gedaan.
[slachtoffer 2]heeft verklaard dat hij rond sluitingstijd samen met onder andere [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], vanuit Fenix naar huis wilde gaan, toen hij plotseling voelde dat hij uit het niets in zijn gezicht werd geslagen waardoor hij hevige pijn ondervond en voorover is gevallen. [slachtoffer 2] voelde en proefde bloed in zijn mond; later kreeg hij een dikke lip en bleek dat er een stuk van zijn beide voortanden was afgebroken. Toen hij opstond zag hij dat [slachtoffer 1] op de grond lag. [5]
[slachtoffer 4]heeft verklaard dat hij vanuit Fenix samen met de op dat moment in zijn gezelschap verkerende dames in de richting van de Walramstraat liep. Toen hij zag dat [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] bij Fenix bleven staan, is hij naar hen teruggegaan. Toen de groep van [slachtoffer 4] zich daarna op enig moment omdraaide om naar huis te gaan, voelde [slachtoffer 4] opeens een klap op zijn rug. Dat deed pijn. Er ontstond een gevecht tussen hem en drie jongens. Hij probeerde de jongens van zich af te slaan en te duwen. [slachtoffer 4] wist twee jongens snel van zich af te duwen en met de derde jongen heeft hij moeten doorvechten. Hij kreeg een klap op zijn mond. Op een gegeven moment trok iemand hem van deze derde jongen af. Daarna zag hij dat [slachtoffer 1]op de grond lag. Hij zag dat [slachtoffer 1] met zijn hoofd in bloed lag en dat hij niet bewoog. Ook zag hij dat [slachtoffer 2] bloed op zijn mond had en dat er een stuk van zijn tand af was. [6]
[slachtoffer 3]heeft verklaard dat hij rond sluitingstijd samen met, onder meer, [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] (door [slachtoffer 3] aangeduid als ‘de jongen waarvan hij de naam even niet meer weet’) Fenix heeft verlaten. Op enig moment zag hij dat [slachtoffer 1] een gerichte klap in zijn gezicht kreeg en dat hij als gevolg van deze klap achterover op de grond viel. Hij zag dat [slachtoffer 1] met zijn achterhoofd op de grond sloeg en meteen roerloos bleef liggen. Kort daarop werd [slachtoffer 3] door twee jongens van achteren aangevallen. Beide jongens sloegen in zijn richting. Hij zag dat zich toen ook nog een andere jongen in het gevecht mengde en is toen gehurkt gaan zitten om zichzelf te beschermen. [slachtoffer 3] zag dat hij door de drie jongens werd aangevallen. Hij werd geslagen en geschopt tegen de achterkant van zijn hoofd. Als gevolg hiervan liep [slachtoffer 3] een paar blauwe plekken en bulten op zijn lichaam op. Na de vechtpartij zag [slachtoffer 3] dat [slachtoffer 2] een bebloede mond en lip had en dat een stukje van zijn voortanden was afgebroken. [slachtoffer 3] liep naar [slachtoffer 1] en hij zag dat deze nog steeds in dezelfde houding op de grond lag en dat er een plas bloed bij zijn hoofd lag. [7]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij is begonnen met vechten met de andere groep door uit het niets uit te halen en de eerste klap uit te delen. Hij heeft vervolgens wisselend verklaard over aan wie hij de eerste klap heeft uitgedeeld en met wie hij vervolgens in gevecht is geweest, welk gevecht er toe heeft geleid dat ook hijzelf een gebroken neus heeft opgelopen. [8]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij die avond met onder meer [verdachte] en [medeverdachte 1] is geweest. Hij heeft verklaard dat toen hij zag dat [medeverdachte 1] al aan het vechten was, hij zelf een jongen bij zijn kraag heeft gegrepen en hem de rijbaan heeft opgesleurd. Hij verklaart dat hij deze jongen heeft geslagen en geschopt. Hij verklaart dat hij vaak heeft geslagen, waar hij maar kon, en dat hij ook heeft geschopt. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij op het moment van de ruzie onder meer samen was met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Hij zag dat [medeverdachte 1] een slaande beweging maakte naar een jongen van die andere groep, waardoor die jongen achterover struikelde. Hierop vloog een andere jongen op [medeverdachte 1] af en gaf hem een vuistslag en er werd over en weer geduwd en getrokken. Toen [verdachte] dit zag is hij naar de andere jongen toegerend, die dus bovenop [medeverdachte 1] zat, en heeft hij hem diverse klappen met zijn vuist op zijn hoofd gegeven en heeft hij hem geduwd. [10] [verdachte] heeft voorts verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 2] zich in de ruzie mengde op het moment dat [medeverdachte 1] de eerste keer een slaande beweging maakte. [verdachte] zag dat [medeverdachte 2] iemand midden op de rijbaan sloeg. [11]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte 1] plotseling de eerste klap uitdeelde en dat toen ook anderen zich in het gevecht mengden. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat toen hij zag dat iemand bovenop [medeverdachte 1] zat, hij die jongen toen in zijn zij heeft geslagen. Hij wilde die jongen met beide vuisten van [medeverdachte 1] afduwen. [medeverdachte 3] heeft ook gezien dat [medeverdachte 2] zich in het gevecht mengde. [12]
[medeverdachte 4] heeft verklaard hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] uit het niets vol met een gebalde vuist uithaalde en een jongen tegen zijn hoofd sloeg en dat vervolgens [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] er bij sprongen en ook begonnen te vechten. Hij zag dat [medeverdachte 2] aan het duwen en trekken was en iemand sloeg en schopte. Ook zag hij dat [medeverdachte 3] sloeg en schopte. [13]
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd. De verdachte heeft daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Daarom acht de rechtbank de ten last gelegde openlijke geweldpleging bewezen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank is door wettige bewijsmiddelen overtuigd dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, namelijk dat hij:
op 16 oktober 2011 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, met anderen op de openbare weg, de Odasingel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit het met geschoeide voet schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of stompen/slaan tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
De raadsman heeft als verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte handelde uit noodweer toen hij zag dat een jongen bovenop [medeverdachte 1] zat en op hem insloeg. De verdachte heeft [medeverdachte 1] toen willen ontzetten door de jongen met gebalde vuisten te slaan en duwen tegen zijn hoofd te geven. De verdachte moet derhalve ontslagen worden van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat er voor de verdachte geen sprake was van een noodweersituatie.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de groep waartoe de verdachte behoorde, na eerst te zijn weggefietst, is teruggefietst naar de groep van de slachtoffers en dat [medeverdachte 1] meteen de fysieke confrontatie zocht door een flinke klap uit te delen. Daarna hebben ook anderen, waaronder de verdachte zich in het gevecht gemengd.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken noch aannemelijk geworden is dat verdachtes deelname aan het gevecht als uit de bewijsmiddelen is gebleken, geboden was ter noodzakelijke verdediging van [medeverdachte 1]. Het handelen van de verdachte moet reeds op grond van de uiterlijke verschijningsvormen van de gedraging worden aangemerkt als deelneming aan het gevecht.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 141 artikel van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft.

7.De oplegging van straf en maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 50 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een eventuele bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie redelijk is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is, op de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt meer in het bijzonder als volgt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. De verdachte heeft samen met enkele andere personen op de openbare weg, in de directe omgeving van een uitgaansgelegenheid, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] mishandeld door hen te schoppen, te stompen/slaan tegen het hoofd en het lichaam. De groep waar verdachte toe behoorde heeft, na een eerdere onenigheid met de slachtoffers, zonder enige noodzaak bewust de confrontatie met leden van die groep gezocht door, na eerst van Fenix weg te zijn gefietst, terug te fietsen en de eerste klap uit te delen. Door het door de verdachte en de zijn mededaders uitgeoefende geweld hebben [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] letsel opgelopen, in het geval van [slachtoffer 1] zelfs van een zeer ernstig karakter.
Dit soort uitgaansgeweld heeft impact op zowel het slachtoffer en getuigen van dit geweld, alsook op de samenleving in het algemeen. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten toe. De algemene ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven, niet alleen nog lang last kunnen hebben van toegebracht fysiek letsel, maar ook nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat dit het geval is, blijkt uit de door [slachtoffer 1] op de terechtzitting afgelegde verklaring.
Hoewel de rol van de verdachte weliswaar geringer is dan die van anderen – en zelfs tevoren heeft gepoogd de boel te sussen - rekent de rechtbank dit de verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat bij de straftoemeting in het voordeel van de verdachte
rekening gehouden moet worden met het onwenselijk lange tijdverloop tussen het plegen van het feit en de berechting. Ook zal de rechtbank er rekening mee houden dat de verdachte ten tijde van het gebeuren nog minderjarig was, zijn geringere rol in het geheel en geen strafblad had. In het bijzonder houdt de rechtbank nog rekening met de bevindingen van de Raad van de Kinderbescherming van 7 februari 2013, geactualiseerd bij schrijven van 20 januari 2014, waaruit blijkt dat het op alle terreinen goed gaat met de verdachte.
Met de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan voorkomen dat strafbare feiten worden gepleegd en anderzijds met de geringere rol van de verdachte in het geheel en zijn persoonlijke omstandigheden als hiervoor genoemd.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een taakstraf van 30 uren, subsidiair 5 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van voorarrest, voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar een passende sanctie is.

8.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
Door zijn vordering tot vergoeding van schade heeft [slachtoffer 1] zich als partij gevoegd in het geding. Hij vordert inzake het tenlastegelegde een vergoeding van € 5.552,35 en de wettelijke rente te berekenen vanaf de datum dat de schade werd toegebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en gevorderd daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich inzake de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken dan wel ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft hij geen kanttekeningen bij de hoogte van de vordering.
Ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde [slachtoffer 1] door het bewezen te verklaren strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Gezien het feit dat de kans op het toebrengen van deze schade de verdachte had behoren te weerhouden van de deelname in de openlijke geweldpleging, is op voet van het bepaalde in artikel 166, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek hij, naast de andere leden van de groep personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze openlijke geweldpleging, voor deze schade aansprakelijk. Het door de verdachte en de mededaders tezamen gepleegde geweld had tot oogmerk het toebrengen van pijn en letsel. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer 1] daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade). Het gevorderde bedrag inzake immateriële schade van € 4.750,00 komt de rechtbank niet onbillijk voor en zal door de rechtbank geheel worden toegewezen. Het gevorderde bedrag aan materiële schade van totaal € 802,35, zal de rechtbank eveneens geheel toewijzen.
Aangezien de vergoeding van deze schade een hoofdelijke verplichting betreft, zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 1] volledig toewijzen door aan de verdachte de verplichting op te leggen deze schade volledig aan de benadeelde te vergoeden. Zoals gevorderd zal de rechtbank daarnaast bepalen dat het bedrag wordt verhoogd met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 16 oktober 2011 tot de dag van algehele voldoening.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van deze schade voldoende komen vast te staan. De rechtbank ziet daarom termen tevens de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
[slachtoffer 2]
Door zijn vordering tot vergoeding van schade heeft [slachtoffer 2] zich als partij gevoegd in het geding. Hij vordert inzake het tenlastegelegde een vergoeding van € 764,27 te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade werd toegebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en gevorderd daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich ook inzake de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken dan wel ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft hij geen kanttekeningen bij de hoogte van de vordering.
Ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde [slachtoffer 2] door het bewezen te verklaren strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Gezien het feit dat de kans op het toebrengen van deze schade de verdachte had behoren te weerhouden van de deelname in de openlijke geweldpleging, is op voet van het bepaalde in artikel 166, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek hij, naast de andere leden van de groep personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze openlijke geweldpleging, voor deze schade aansprakelijk. Het door de verdachte en de mededaders tezamen gepleegde geweld had tot oogmerk het toebrengen van pijn en letsel. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer 2] daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade). Het gevorderde bedrag inzake immateriële schade van € 450,00 komt de rechtbank niet onbillijk voor en zal door de rechtbank geheel worden toegewezen.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade van totaal € 314,27, zal de rechtbank eveneens geheel toewijzen. De rechtbank schat de kosten van de kapotte spijkerbroek op het opgegeven bedrag.
Aangezien de vergoeding van deze schade een hoofdelijke verplichting betreft, zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 2] volledig toewijzen door aan de verdachte de verplichting op te leggen deze schade volledig aan de benadeelde te vergoeden. Zoals gevorderd zal de rechtbank daarnaast bepalen dat het bedrag wordt verhoogd met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 16 oktober 2011 tot de dag van algehele voldoening, volledig aan de benadeelde te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van deze schade voldoende komen vast te staan. De rechtbank ziet daarom termen tevens de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de verdachte voor het einde van
  • beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde [slachtoffer 1], [adres 2] te voldoen € 5552,35 te vermeerderen met de wettelijke rente, deze rente te berekenen over de periode van 16 oktober 2011 tot de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde [slachtoffer 1] ten behoeve van dit geding, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd bedrag en de rente te betalen, bij niet betaling te vervangen door 62 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • verstaat dat door voldoening door de verdachte aan de benadeelde [slachtoffer 1] de verplichting tot betaling aan de staat vervalt;
  • verstaat dat in zoverre door één van de andere personen die aansprakelijk zijn deze schade is vergoed, de betalingsverplichting van de verdachte aan de benadeelde [slachtoffer 1] en aan de staat komt te vervallen (hoofdelijkheid);
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde [slachtoffer 2], [adres 3], te voldoen € 764,27 te vermeerderen met de wettelijke rente, deze rente te berekenen over de periode van 16 oktober 2011 tot de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde [slachtoffer 2] ten behoeve van dit geding, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd bedrag en de rente te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • verstaat dat door voldoening door de verdachte aan de benadeelde                      [slachtoffer 2], de verplichting tot betaling aan de staat vervalt;
  • verstaat dat in zoverre deze schade door één van de andere personen die aansprakelijk zijn deze schade is vergoed, de betalingsverplichting van de verdachte aan de benadeelde [slachtoffer 2] en de aan staat komt te vervallen (hoofdelijkheid).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. F.M. van Maanen Winters en mr. A.M. Schutte, rechters, in tegenwoordigheid van
L.A.J.W. Schoutese, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 februari 2014.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/703749-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 10 februari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2011122997 d.d. 23 december 2011 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering. Het proces-verbaal is doorgenummerd van pagina 1 tot en met 960.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 oktober 2011, pagina 47.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], d.d. 16 oktober 2011, pagina 224.
4.Medische informatie betreffende het letsel van [slachtoffer 1]; blz. 238, 246, 250 en 253.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], d.d. 16 oktober 2011, pagina 262 en 263.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4], d.d. 17 oktober 2011, pagina’s 291 tot en met 293.
7.Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 24 oktober 2011, pagina’s 314 en 319 tot en met 323.
8.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 1], d.d. 16 november 2011, pagina 608 en 611.
9.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 2], d.d. 17 november 2011, pagina’s 698, 699, 700 en 701.
10.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte], d.d. 20 november 2011, pagina’s 770, 778 tot en met 781.
11.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte], d.d. 21 november 2011, pagina’s 802, 803 en 807.
12.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 3], d.d. 21 november 2011, pagina;s 861 en 864 tot en met 866.
13.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 4], d.d. 15 november 2011, pagina’s 483, 487,488 en 489.