ECLI:NL:RBLIM:2014:1216

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
C-03-178511 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en schulden van echtgenoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen twee echtgenoten, eiser en gedaagde, die op 25 april 2007 met elkaar zijn gehuwd en op 25 mei 2011 zijn gescheiden. Eiser stelt dat er drie schulden zijn die tot de ontbonden gemeenschap behoren, waaronder een schuld aan Interbank en een schuld aan ICS. Eiser vordert dat deze schulden door beide partijen gelijkelijk worden gedragen en dat gedaagde hem vrijwaart voor de helft van de schulden. Gedaagde betwist echter het bestaan van de schuld aan een oud-collega van eiser en stelt dat zij niet op de hoogte was van de andere schulden en dat deze aan eiser verknocht zijn.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 1:100 BW echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap, wat betekent dat schulden in beginsel ook gelijkelijk verdeeld moeten worden. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat de schuld aan zijn oud-collega tot de ontbonden gemeenschap behoort, waardoor deze vordering wordt afgewezen. Wat betreft de schulden aan Interbank en ICS, oordeelt de rechtbank dat, zelfs als de stellingen van gedaagde over gedwongen prostitutie en financieel uitbuiten waar zijn, dit niet leidt tot verknochtheid van de schulden aan eiser. De rechtbank concludeert dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat eiser zich niet op de regel van verdeling bij helfte kan beroepen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank dat de schulden aan Interbank en ICS behoren tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en dat deze door beide partijen gelijkelijk moeten worden gedragen. De overige vorderingen van eiser worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 12 februari 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/178511 / HA ZA 13-71
Vonnis van 12 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.C.J. Spreksel te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.G.H.J. Niemarkt te Heerlen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 februari 2013;
  • de conclusie van antwoord;
  • de door eiser ten behoeve van de comparitie overgelegde stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 augustus 2013;
  • de akte van eiser;
  • de antwoordakte van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Partijen zijn op 25 april 2007 met elkaar gehuwd, in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 25 mei 2011 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 20 juni 2011 is ingeschreven.
2.2.
Volgens eiser is sprake van drie schulden die tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren. Het betreft:
a) een schuld aan Interbank terzake een door eiser in oktober 2006 gesloten geldleningsovereenkomst, op 25 mei 2011 groot € 19.523,90;
b) een schuld aan ICS/Visa terzake een door eiser in juli 2007 verkregen krediet, in februari 2011 groot € 2.434,08;
c) een schuld aan eisers oud-collega [naam] terzake een door eiser in november 2007 gesloten geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 4.500,-.
2.3.
Eiser vordert, samengevat en naar de rechtbank verstaat:
1) te verklaren voor recht dat de drie hierboven genoemde schulden behoren tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap;
2) te bepalen dat deze gemeenschappelijke schulden door partijen worden gedragen ieder voor de helft en dat ieder van partijen de helft van de schuld en aflossing daarvan op zich neemt en de andere partij voor die helft vrijwaart;
met veroordeling van gedaagde tot betaling van buitengerechtelijke kosten, notariskosten, proceskosten en rente, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.4.
Gedaagde voert verweer.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 1:100 BW echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap, zodat die gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Hieruit volgt dat in beginsel ieder der echtgenoten intern voor de helft draagplichtig is voor wat betreft de schulden die in de gemeenschap zijn gevallen.
3.2.
Het gaat in deze procedure om de vraag of de drie volgens eiser door hem aangegane schulden in aanmerking moeten worden genomen bij de verdeling van de ontbonden gemeenschap en of gedaagde eiser dient te vrijwaren voor hetgeen eiser meer aflost op deze schulden dan ‘zijn’ helft.
3.3.
Gedaagde heeft bij antwoord en ter comparitie gemotiveerd het bestaan van de door eiser gestelde schuld aan zijn oud-collega [naam] betwist. Ten aanzien van de door eiser overgelegde verklaring van [naam] heeft zij gesteld dat daaruit niet blijkt dat eiser het beweerdelijk van [naam] geleende bedrag daadwerkelijk heeft ontvangen. Voorts heeft gedaagde gesteld dat, als dat wel het geval is, nergens uit blijkt dat die schuld nog immer bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank was het aan eiser te stellen en te bewijzen dat de schuld aan [naam] tot de ontbonden gemeenschap behoort en lag het op zijn weg om gemotiveerd in te gaan op het door gedaagde gevoerde verweer. Nu hij dat niet heeft gedaan, is niet vast te stellen of de door hem gestelde schuld op 20 juni 2011, de dag van de ontbinding van de gemeenschap, (nog) bestond. Dit brengt mee dat eisers vorderingen voor zover betrekking hebbend op de schuld aan [naam] moeten worden afgewezen.
3.4.
Ten aanzien van de schulden aan Interbank en ICS heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat deze schulden aan eiser verknocht zijn. Gedaagde heeft in dit verband aangevoerd dat zij niet wist van het bestaan van die schulden, daarbij niet gebaat is geweest, dat eiser haar financieel zeer kort heeft gehouden en haar bovendien dwong te werken in de prostitutie. Eiser heeft erkend dat hij gedaagde heeft geïntroduceerd bij bordeelhouders, maar stelt dat het gedaagdes vrije keuze was in de prostitutie te werken, zoals zij dat eerder in Thailand ook al deed. Eiser betwist dat hij gedaagde financieel kort hield en stelt in dit verband dat door gedaagde een deel van haar verdiensten werd “achtergehouden”.
3.5.
Artikel 1:94 lid 3 BW bepaalt dat goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. De vragen of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed respectievelijk de schuld in de gemeenschap valt - een en ander als bedoeld in artikel 1:94 lid 3 BW - kunnen niet in hun algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed respectievelijk die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0377, HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749 en HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957).
3.6.
De omstandigheden dat gedaagde geen weet had van de schulden en bij het aangaan daarvan niet gebaat is geweest, kunnen, indien juist, niet tot verknochtheid leiden. Het betreft hier niet-ongebruikelijke geldschulden uit kredietverlening, waarvan niet gezegd kan worden dat deze een hoogstpersoonlijk karakter hebben. Verdere bijzonderheden met betrekking tot deze schulden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank is van oordeel dat, indien de stellingen van gedaagde over de gedwongen prostitutie en het financieel uitbuiten juist zijn, weliswaar sprake is van ernstig onrechtmatig handelen zijdens eiser, maar dat dit handelen er niet toe kan bijdragen dat de in de gemeenschap gevallen schulden aan Interbank en ICS als aan eiser verknocht kunnen worden aangemerkt. Dit handelen staat immers los van het ontstaan en het karakter van die schulden.
3.7.
Voor zover gedaagde heeft beoogd te stellen dat de omstandigheden in deze zaak zodanig zijn dat eiser zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op de regel van verdeling bij helfte kan beroepen, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak is een dergelijke afwijking van de regel van artikel 1:100 BW niet geheel uitgesloten, maar kan zij niet worden aangenomen dan in zeer uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval werd aanwezig geacht in HR 7 december 1990, ECLI:NL:1990 ZC0071, waarin een man zijn vermogende, veel oudere echtgenote een paar weken na de huwelijkssluiting om het leven had gebracht, alsmede in HR 30 maart 2012, ECLI:NL:2012 BV1749, waarin sprake was van een kort huwelijk zonder gemeenschappelijke huishouding en van verzwegen en niet-verantwoorde, van voor de huwelijkssluiting daterende schulden. Anders dan in die zaken ontbreekt in de onderhavige zaak een verband tussen de verweten gedragingen en het voordeel dat de regel van artikel 1:100 lid 1 BW meebrengt voor de partij die zich aan die gedragingen schuldig heeft gemaakt.
3.8.
Gelet op het voorgaande zal worden beslist als navermeld. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Voor toewijzing van buitengerechtelijke en overige kosten acht de rechtbank onvoldoende grond aanwezig. Gelet op de aard van de beslissingen zal het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
3.9.
De rechtbank merkt nog op dat de beslissing in deze zaak slechts van kracht is tussen partijen en dat gedaagde slechts tot betaling aan eiser genoodzaakt kan worden indien en voor zover eiser meer dan de helft van de schulden aan Interbank en ICS heeft voldaan.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat de hiervoor onder 2.2. a) en b) genoemde schulden aan Interbank en ICS behoren tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap;
4.2.
bepaalt dat de hiervoor onder 2.2. a) en b) genoemde schulden aan Interbank en ICS door partijen worden gedragen ieder voor de helft en dat ieder van partijen de helft van de schuld en aflossing daarvan op zich neemt en de andere partij voor die helft vrijwaart;
4.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
4.4.
compenseert de kosten van het geding aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2014.