ECLI:NL:RBLIM:2014:1372

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_1128u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenveroordeling in bestuursrechtelijke bezwaarfase

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 14 februari 2014, staat de kostenveroordeling in de bezwaarfase centraal. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat aanvankelijk was afgewezen door de Minister van Veiligheid en Justitie. Na bezwaar werd het verzoek alsnog toegewezen, maar eiser ging in beroep tegen de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die zich richtten op de gehanteerde wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding. De rechtbank stelt vast dat de wegingsfactor van 0,25, die door verweerder was toegepast, niet gerechtvaardigd is. Volgens de rechtbank valt de zaak in de categorie gemiddelde zaken, waarvoor een wegingsfactor van 1 geldt. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een lagere wegingsfactor van toepassing zou zijn zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding van € 974,- voor de bezwaarfase en € 487,- voor de beroepsfase. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 160,- aan eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 1128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn verzoek om een zaakoverzicht op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is afgewezen, omdat dit overzicht privacygevoelige gegevens bevat. Bij besluit van
21 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het verzoek om openbaarmaking en verstrekking van het zaakoverzicht op basis van de Wob alsnog wordt toegewezen. Het zaakoverzicht is aan eiser verstrekt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de beroepsgronden van eiser, het beroep zich thans enkel nog richt tegen de door verweerder gehanteerde wegingsfactor van de toegekende proceskostenvergoeding van de kosten in de bezwaarfase.
2.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
3.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover thans van belang, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb is van toepassing.
4.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), voor zover thans van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, uitsluitend betrekking hebben op - onder meer - de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb wordt bij de uitspraak het bedrag van de kosten als bedoeld in voormeld artikel 1, aanhef onder a, van het Bpb overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief vastgesteld. Ingevolge de bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in voormeld artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig een lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. De in het Bpb opgenomen wegingsfactoren zien onder meer op het gewicht van de zaak, dat varieert van de categorie zeer lichte zaken tot de categorie zeer zware zaken.
5.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de bijlage bij het Bpb aan de proceshandeling van het indienen een bezwaarschrift 1 punt wordt toegekend en aan het verschijnen ter hoorzitting 1 punt wordt toegekend (zie onder A4 van deze bijlage). Op grond van het bepaalde in deze bijlage onder C1 wordt aan een gemiddelde zaak een wegingsfactor 1 toegekend, aan een lichte zaak de wegingsfactor 0,5 en aan een zeer lichte zaak de wegingsfactor 0,25.
6.
In het besluit van 21 februari 2013 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de zaak als “zeer licht” moet worden gewaardeerd met een wegingsfactor 0,25. Verweerder komt tot een vergoeding van de proceskosten van € 236,00 (2 punten voor het indienen van het bezwaarschrift en voor het telefonisch horen, met een waarde van € 472,- en een wegingsfactor 0,25).
7.
De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de berekening van het bedrag van de kosten voor de behandeling van het bezwaar ten onrechte de wegingsfactor 0,25 hanteert die geldt voor de categorie zeer lichte zaken, in plaats van de wegingsfactor 1 die geldt voor de categorie gemiddelde zaken. Volgens de gemachtigde van eiser is er sprake van een materieel geschil en dient verweerder op grond van de jurisprudentie een lichtere wegingsfactor te motiveren. Daarnaast voert de gemachtigde van eiser aan dat verweerder ten onrechte het telefonisch horen niet gelijk heeft gesteld met het bijwonen van een hoorzitting, conform het Bpb. De gemachtigde van eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat hem twee punten toegekend dienen te worden.
8.
Naar vaste rechtspraak wordt bij een naar juridische en/of feitelijke complexiteit van het gemiddelde afwijkende zaak een andere wegingsfactor dan de wegingsfactor 1 voor het indienen van een bezwaarschrift gehanteerd (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6879). Uit vaste rechtspraak volgt verder dat de behandeling van een zaak in de bezwaar en beroepsprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3975, bevestigd bij uitspraak van
9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1482). In dat geval ligt het op de weg van degene die zich hierop beroept om de afwijking te onderbouwen.
9.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft gemotiveerd dat in dit geval in de aard en omvang van de zaak duidelijke aanknopingspunten zijn gelegen die een uitzondering rechtvaardigen op hetgeen in het Bpb als de gebruikelijke wegingsfactor is aangegeven. De enkele verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de rechtbank te ‘s Hertogenbosch van 15 mei 2012 (AWB 11/114) is hiertoe onvoldoende. De rechtbank overweegt dienaangaande dat volgens de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012
(ECLI:NL:RVS:2012:BV3193), uit overweging 2.3.2., blijkt dat telefonisch horen gelijkgesteld kan worden met het bijwonen van een hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4, sub 2, van de bijlage. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat het gewicht van de zaak waarop het door eiser gemaakte bezwaar betrekking heeft in de categorie gemiddelde zaken valt, waarvoor de wegingsfactor 1 geldt. Het vooroverwogene leidt tot de conclusie dat verweerder aan eiser had moeten vergoeden 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de telefonische hoorzitting, met wegingsfactor 1. Het beroep van eiser tegen het besluit van 21 februari 2013 is derhalve gegrond.
10.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 7:15 en artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zowel het bezwaar als het beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Bbp. Met betrekking tot de kosten van bezwaar wordt, zoals hiervoor is overwogen, een bedrag van € 974,- toegekend (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het telefonisch horen, waarde per punt
€ 487,-, met wegingsfactor 1). Indien het door verweerder in het bestreden besluit vastgestelde bedrag van € 236,00 reeds aan eiser is vergoed, mag verweerder dit bedrag hierop in mindering brengen.
De kosten van de proceskosten in beroep worden met toepassing van het Bbp vastgesteld op € 487,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met wegingsfactor 1). De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat met ingang van 1 januari 2014 de tarieven voor de vergoeding van proceskosten in bezwaar en beroep zijn verhoogd. De verhoging heeft onmiddellijke werking, wat inhoudt dat de datum van deze uitspraak bepalend is voor de hoogte van het toe te kennen tarief.
11.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase;
- stelt de door verweerder te betalen proceskosten van de bezwaarfase vast, met -indien van toepassing - aftrek van het bedrag van € 236,-, op een bedrag van € 974,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep, ten bedrage van
€ 487,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.V.L. Heuts, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.M.H. Simonis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 februari 2014.
w.g.Y.M.H. Simonis,
griffier
w.g. Heuts,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 februari 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.