ECLI:NL:RBLIM:2014:2573

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
C-03-184170 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag door een coöperatieve bank aan een aannemer in verband met herstelwerkzaamheden

In deze zaak vorderde de Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg U.A. (hierna: Rabobank) betaling van een bedrag van € 36.718,20 van de gedaagde partij, een besloten vennootschap, in verband met herstelwerkzaamheden aan buitenkozijnen van woningen. De rechtbank Limburg oordeelde dat de gedaagde partij, die eerder renovatiewerkzaamheden had verricht, een gestaffelde uitbetaling had afgesproken met de onderaannemer, maar dat deze afspraken niet in de weg stonden aan de vordering van Rabobank. De rechtbank stelde vast dat de tekst van de overeenkomst duidelijk was en geen ruimte liet voor andere interpretaties. De gedaagde had niet voldoende onderbouwd dat er een andere bedoeling was dan de tekstuele uitleg van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet kon volhouden dat Rabobank zich niet op de overeenkomst mocht beroepen, omdat de gedaagde zelf de tekst had opgesteld en de afspraken met Wonen Zuid niet relevant waren voor de vordering van Rabobank. De rechtbank wees de vordering van Rabobank toe, inclusief de wettelijke handelsrente en proceskosten. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met rente en kosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/184170 HA ZA 13/370
typ: RK
Vonnis van 19 maart 2014
in de zaak van
de COÖPERATIEVE RABOBANK PARKSTAD LIMBURG U.A.,
gevestigd te Heerlen,
eiseres,
verder te noemen: Rabobank,
gemachtigde: mr. M.C.G. Nijssen, advocaat te Heerlen
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde],
gevestigd te[vestigingsplaats],
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. G. Tajjiou, advocaat te Brunssum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het exploot van dagvaarding;
-de conclusie van antwoord;
-de rolbeslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
-het proces-verbaal van de comparitie van 3 februari 2014.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende betwist, staat tussen partijen het navolgende vast:
  • [gedaagde] heeft in de periode eind 2008 tot en met begin 2009 renovatiewerkzaamheden verricht aan 47 woningen in de wijk [woonplaats] voor opdrachtgever Wonen Zuid;
  • [gedaagde] heeft op haar beurt aan Timmerfabriek [naam] B.V. (verder te noemen: [naam]) opdracht verstrekt voor het leveren van machinaal timmerwerk van onder andere de buitenkozijnen van genoemd renovatieproject;
  • nadat [gedaagde] bij [naam] geklaagd had over gebreken aan een aantal van de buitenkozijnen zijn zij op 20 juli 2009 het navolgende - voor zover hier van belang - schriftelijk overeengekomen:

Als zekerheid voor afhandeling nakomende kosten 47 won [woonplaats] wordt een bedrag geraamd groot € 50.000,-- exkl btw. Voor dit project dient een kreditfaktuur opgesteld te worden als garantstelling.
Éen jaar na einde project kan een bedrag van € 20.000,-- ingediend worden.
Bij het tweede jaar € 15.000,-- Bij het vierde jaar € 5.000,--
Bij het derde jaar € 7.500,-- Bij het vijfde jaar € 2.500,--
Kosten welke [gedaagde] Projekten voor haar rekening krijgt tgv herstel buitenkozijnen worden op het garantiebedrag in mindering gebracht.
Indien mocht blijken dat binnen twee jaar na dato eind projekt géén klachtenmeldingen hebben voorgedaan dan komt de garantiestelling zo als in deze brief is omschreven te vervallen en wordt tot prompte betaling overgegaan.”;
  • het project is (althans voor zover het de werkzaamheden van [naam] betrof) in augustus 2009) geëindigd;
  • alle vorderingen van [naam] zijn aan Rabobank verpand;
  • bij vonnis van 10 november 2009 is [naam] in staat van faillissement verklaard;
  • aan de betreffende buitenkozijnen hebben zich enige problemen voorgedaan en [gedaagde] heeft in 2010 aan derden opdrachten verstrekt tot het verrichten van herstelwerkzaamheden waarvoor zij - in 2010 - in totaal een bedrag van € 10.781,80 heeft betaald.

3.De vordering

Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert Rabobank de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 36.718,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de opeisbaarheid van de termijnen, die zij tot en met 31 augustus 2013 berekent op
€ 5.618,28, tot aan de dag van voldoening.
Voorts vordert Rabobank de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van voldoening, alsmede tot betaling van de nakosten ad € 131,00, dan wel € 199,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van voldoening.

4.Het geschil

4.1.
Rabobank beroept zich op de schriftelijke overeenkomst als hierboven aangehaald, op grond waarvan [gedaagde] per augustus 2010 een bedrag van € 20.000,00 verschuldigd is, minus de kosten voor genoemde herstelwerkzaamheden, derhalve
€ 9.218,20. De overige (verval)bedragen zijn steeds per augustus van het opvolgende jaar verschuldigd geworden (met uitzondering van het laatste bedrag van € 2.500,00, dat immers eerst per augustus 2014 verschuldigd zou kunnen worden). In totaal is [gedaagde] derhalve
€ 36.718,20 aan hoofdsom verschuldigd.
4.2.
[gedaagde] voert tot haar verweer aan dat zij met Wonen Zuid is overeengekomen dat het herstel van de niet-urgente gebreken aan de kozijnen pas zal worden uitgevoerd als het schilderwerk onder handen wordt genomen, omdat die herstelwerkzaamheden dan meteen in het reguliere schilderwerk kunnen worden meegenomen (wat goedkoper is, zo begrijpt de rechtbank). Het (eerstvolgende) reguliere schilderwerk is door Wonen Zuid ingeroosterd in 2014. Het is derhalve nog niet duidelijk wat de herstelkosten van de gebreken precies zijn, maar [gedaagde] verwacht dat die meer zullen zijn dan € 50.000,00.
Volgens [gedaagde] is in de overeenkomst slechts geregeld dat [naam] om gestaffelde uitbetaling
kanverzoeken, doch niet dat zij verplicht is de bedragen conform die staffel uit te betalen. De bedoeling van de overeenkomst was immers om een garantie te creëren voor de nog voor rekening van [gedaagde] komende herstelkosten. De uitleg die Rabobank aan de overeenkomst geeft, namelijk dat indien er in een bepaald genoemd jaar geen herstelkosten zouden zijn gemaakt, het bij dat jaar behorende staffelbedrag opeisbaar zou zijn, is onjuist, aldus [gedaagde].
[gedaagde] stelt zich voorts op het standpunt dat Rabobank zich onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet kan beroepen op die “kan”- bepaling in de overeenkomst, alsmede dat Rabobank haar recht om een beroep op die clausule te doen (zo de door Rabobank daaraan gegeven uitleg al gevolgd zou moeten worden) heeft verwerkt omdat zij pas “ver in 2013” haar aanspraak daarop geldend wil maken.
Rabobank had al in 2010 maar ook in 2012 een beroep moeten doen op de “vrijvalstaffel”. Door dit niet te doen is bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat Rabobank geen aanspraak op die staffel zal maken.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de “kan”-bepaling in de schriftelijke overeenkomst zoals hierboven aangehaald, na verloop van ieder jaar een vorderingsrecht ontstaat ter hoogte van het bij dat jaar genoemde bedrag minus de
in dat jaarvoor [gedaagde] opgekomen herstelkosten. De tekst is wat dat betreft duidelijk en laat geen ruimte voor een andere interpretatie. Indien [gedaagde], die de tekst zelf heeft opgesteld, een andere wijze van verrekenen van in de toekomst nog voor haar komende herstelkosten had voorgestaan, dan had zij dit op een andere wijze moeten formuleren. Dat partijen met die overeenkomst desondanks een andere bedoeling gehad hebben dan de tekstuele, zoals [gedaagde] aanvoert, is door Rabobank gemotiveerd betwist en door [gedaagde] vervolgens niet nader onderbouwd, zodat dit verweer faalt.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [gedaagde] bovendien onvoldoende concreet gesteld heeft dat, en welke, herstelkosten dan in 2014 kunnen worden verwacht.
5.2.
Dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om [gedaagde] aan de overeengekomen verrekeningsmethode te houden, kan niet worden gevolgd, temeer nu [gedaagde] zelf die “vrijvalstaffel” heeft geformuleerd. Dat zij op enig moment met haar opdrachtgever Wonen Zuid heeft afgesproken dat verdere herstelwerkzaamheden pas in 2014 - en derhalve nádat het grootste deel van de staffelperiode reeds is verstreken - is een afspraak die [naam], en later Rabobank, niet regardeert.
5.3.
Dat Rabobank het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij geen aanspraak op de staffel zou maken, is een stelling die onvoldoende is onderbouwd. Dat Rabobank al in 2010 “maar ook in 2012” een beroep had moeten doen op de staffel is daartoe in ieder geval onvoldoende. Daar komt nog bij dat uit de naar aard en inhoud onbetwist gebleven processtukken (met name productie 11 bij exploot) juist blijkt dat Rabobank bij brief van 9 augustus 2012 wel degelijk aanspraak op de vrijgevallen bedragen gemaakt heeft. In die brief maakt Rabobank er bovendien gewag van dat zij in oktober 2010 reeds verzocht had om de eerste termijn te betalen, hetgeen door [gedaagde] in deze procedure onweersproken is gebleven. Van “stilzitten” aan de zijde van Rabobank is dan ook geen sprake geweest. Gelet hierop kan dit verweer, alsook het verweer dat sprake is van rechtsverwerking, niet slagen.
5.4.
Gelet op vorenstaande overwegingen zal de gevorderde hoofdsom toegewezen worden.
5.5.
Ten aanzien van de eerste drie vervallen termijnen staat in ieder geval vast dat die bij genoemde brief van 9 augustus 2012 zijn opgeëist, zodat de gevorderde wettelijke handelsrente over die termijnen ad in totaal € 31.718,20 vanaf die datum toewijsbaar is.
Van de laatste termijn van € 5.000,00 heeft Rabobank gesteld dat zij die bij e-mailbericht van 14 augustus 2013 heeft opgeëist, hetgeen door [gedaagde] onweersproken is gelaten, zodat de wettelijke handelsrente over dat bedrag toewijsbaar is vanaf die datum.
5.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 3.086,82, bestaande uit € 1.158,00 aan salaris gemachtigde (twee punten x tarief € 579,00), € 1.836,00 aan griffierecht en € 92,82 aan explootkosten. De gevorderde rente daarover is toewijsbaar vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis.
5.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten, inclusief de daarover gevorderde rente, zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 36.718,20, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over € 31.718,20 vanaf
9 augustus 2012 en over € 5.000,00 vanaf 14 augustus 2013 tot aan de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 3.086,82, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening.
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van twee weken na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.