ECLI:NL:RBLIM:2014:2758

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
24 maart 2014
Zaaknummer
04/856498-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte na aanvaring tussen motorvrachtschip en motorjacht op de Maas

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als schipper van een motorvrachtschip betrokken was bij een aanvaring met een motorjacht op de rivier de Maas. De aanvaring vond plaats op 31 augustus 2010, waarbij het motorjacht kapseisde en de opvarenden te water raakten. De verdachte werd beschuldigd van aanmerkelijke onachtzaamheid en het niet nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen volgens goed zeemanschap. Tijdens de zittingen op 8 mei 2012 en 7 maart 2014 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie pleitte voor vrijspraak van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich aanmerkelijk onachtzaam had gedragen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks de aanvaring, had gehandeld zoals van een ervaren schipper verwacht mocht worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat hij niet alle voorzorgsmaatregelen had genomen. De benadeelde partij, bestaande uit de opvarenden van het motorjacht, werd niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten. De uitspraak benadrukt het belang van goed zeemanschap en de verantwoordelijkheden van schippers op het water.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 04/856498-11
Datum uitspraak : 21 maart 2014
Verstek
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 mei 2012 en 7 maart 2014.
Op 8 mei 2012 heeft de politierechter de zaak aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft op 7 maart 2014 gehoord: de officier van justitie.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op 31 augustus 2010 (omstreeks 10.55 uur) als schipper van een onbeladen
(motor)vrachtschip [naam vrachtschip], komende uit de richting Heijen en gaande in de
richting Maastricht, op de Maas, zijnde een in het Rijk gelegen voor het
scheepvaartverkeer openstaand openbaar water, varend ter hoogte van
kilometerraai 107, binnen de gemeente Venlo, aanmerkelijk onachtzaam, terwijl
hij, verdachte, ter plaatse over helder en goed zicht beschikte, heeft
gevaren achter een vóór hem, verdachte, uit op die vaarweg varend
(motor)jacht, genaamd [naam jacht], met dat door hem, verdachte, bestuurde
(motor)vrachtschip [naam vrachtschip] op dat voor hem, verdachte, uit varend jacht is
afgevaren en op dat jacht [naam jacht] met hoge snelheid, althans met een te hoge
snelheid dan op dat moment ter plaatse werd vereist, is ingelopen,
waarbij, hij, verdachte, onvoldoende oplettend is geweest door, terwijl hij,
verdachte, de [naam jacht] reeds geruime tijd in zijn zicht had, met te hoge
snelheid te blijven varen en dat jacht [naam jacht] vervolgens niet meer heeft
waargenomen,
en ter hoogte van kilometerraai 107 van die vaarweg (Maas) met haar steven
(stuurboord voorzijde) van dat (motor)vrachtschip [naam vrachtschip] is gevaren tegen de
Bakboord achterzijde van voormeld jachtschip [naam jacht],
Waardoor dat jacht [naam jacht] is gekapseisd en vervolgens is overvaren door dat
door hem, verdachte, bestuurde (motor)vrachtschip [naam vrachtschip],
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer 1],
en/of [slachtoffer 2], en/of een hond, door die aan- of overvaring (geheel) te
water zijn geraakt;
2.
hij op 31 augustus 2010 (omstreeks 10.55 uur) als schipper van een onbeladen
(motor)vrachtschip [naam vrachtschip], komende uit de richting Heijen en gaande in de
richting Maastricht, op de Maas, zijnde een in het Rijk gelegen voor het
scheepvaartverkeer openstaand openbaar water, varend ter hoogte van
kilometerraai 107, binnen de gemeente Venlo,
niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goed zeemanschap
en/of door omstandigheden waarin dat schip zich bevond in het belang van de
veiligheid en/of de goede orde van de scheepvaart waren geboden,
teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht
en/of schade werd veroorzaakt aan een ander schip/andere schepen en/of aan
andere drijvende voorwerpen, aan oever en/of inrichtingen die zich in de
vaarweg en/of op de oevers daarvan bevonden en/of de veiligheid of het vlotte
verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers,
terwijl hij, verdachte, over voldoende en goed zicht beschikte, is hij,
verdachte, varend op zijn (motor)vrachtschip [naam vrachtschip], aldaar met hoge snelheid,
althans met een te hoge snelheid dan op dat moment werd vereist, op het jacht
[naam jacht] ingelopen,
waarna hij, verdachte, met de steven van voornoemd (motor)vrachtschip [naam vrachtschip]
tegen de bakboord achterzijde van voornoemd jacht [naam jacht] is gevaren,
ten gevolge waarvan dat jacht [naam jacht] is gekapseisd en vervolgens is overvaren
door dat door hem, verdachte, bestuurde (motor)vrachtschip [naam vrachtschip],
waardoor [slachtoffer 1], en/of [slachtoffer 2], en/of een hond, (geheel) te water
zijn geraakt;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat geen sprake is van verjaring. Op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht bedraagt de verjaringstermijn voor overtredingen drie jaren. Deze verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd, in onderhavige zaak dus op 1 september 2010. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, waarna een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. De verjaringstermijn van drie jaren ter zake van feit 2 is in ieder geval gestuit door het onderzoek ter terechtzitting op 8 mei 2012, waarna opnieuw een verjaringstermijn is aangevangen. Sindsdien zijn nog geen drie jaren verstreken. Er zijn dan ook geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Ter zake van de feiten 1 en 2 acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aanmerkelijk onachtzaam heeft gedragen. De officier van justitie verwijst naar de verklaring van verdachte bij de politie, welke wordt bevestigd door de bevindingen uit technisch onderzoek. Het beroepsschip [naam vrachtschip] bevond zich op de juiste plek in de vaarweg, in tegenstelling tot het motorjacht [naam jacht]. Er is geen aanleiding om te concluderen dat de schipper de van hem gevraagde professionaliteit niet heeft geboden.
4.2
Het oordeel van de rechtbankTen aanzien van de feiten 1 en 2
Op 31 augustus 2010 omstreeks 10.55 uur heeft op de rivier de Maas, ter hoogte van kilometerraai 107 in de gemeente Venlo, een aanvaring plaatsgevonden tussen motorjacht [naam jacht] en het onbeladen motorvrachtschip [naam vrachtschip]. Het motorvrachtschip [naam vrachtschip] werd bestuurd door verdachte. Aan boord van het motorjacht [naam jacht] bevonden zich als opvarenden [slachtoffer 1] (schipper), diens echtgenote [slachtoffer 2] en hun hond. Beide vaartuigen waren opvarend met een soortgelijke gestrekte koers evenwijdig aan de linkeroever op de rivier de Maas, komende uit de richting Venlo en gaande in de richting van Maastricht. Voorafgaande aan de aanvaring heeft de schipper van het motorjacht [naam jacht] geprobeerd om af te meren aan de passantenhaven ter hoogte van kilometrage 108,725 aan de linkeroever. Het motorjacht [naam jacht] voer hierbij echter vast aan de grond, waardoor het afmeren niet kon worden voltooid. Nadat het motorjacht [naam jacht] door golven ontstaan door een voorbijvarend schip was losgekomen is het, door achteruit te varen, weer in de opvaart gegaan met een gestrekte koers. Hierna vond de aanvaring tussen beide vaartuigen plaats. Het motorvrachtschip [naam vrachtschip] kwam daarbij met zijn steven (stuurboord voorzijde) in aanvaring met de achterzijde aan bakboord van het motorjacht [naam jacht]. Hierdoor kwam het motorjacht [naam jacht] met zijn bakboordzijde voor de stuurboordzijde van het motorvrachtschip [naam vrachtschip], waarna het kapseisde over zijn bakboordzijde onder de kimmen en het vlak van het voorschip van het motorvrachtschip [naam vrachtschip]. De opvarenden van het motorjacht [naam jacht] zijn hierdoor te water geraakt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat met hij een snelheid van 12,5 a 13 km/uur voer. Het zicht was helder. De camera, die op de monitor het zicht over het water voor zijn schip toonde, stond aan. Met de spiegels aan de beide zijden kon hij het water aan beide zijkanten van het schip overzien. Verdachte zag het motorjacht voor het eerst op het moment dat hij onder de brug bij Blerick voer. Het motorjacht was op dat moment ter hoogte van het haventje. Het voer langzaam en bevond zich ongeveer 900 meter voor het motorvrachtschip [naam vrachtschip]. Volgens verdachte voer het motorjacht te ver naar het midden van de rivier op zijn koerslijn. Toen verdachte onder de brug voer, zag hij het motorjacht iets stuurboord van zijn koerslijn. Verdachte voer op dat moment iets meer naar bakboord. Toen verdachte het motorjacht niet meer rechtstreeks zag, zag hij via zijn camera dat het motorjacht zich op 50 tot 60 meter aan stuurboordzijde voor zijn motorvrachtschip bevond. Verdachte heeft verklaard dat hij sneller op het motorjacht inliep dat hij had verwacht. Op dat moment heeft verdachte snelheid teruggenomen. Op een gegeven moment verdween het motorjacht uit het zicht van de camera, waarna verdachte voelde dat zijn schip heen en weer bewoog. Hierna heeft verdachte de snelheid van het motorvrachtschip volledig teruggebracht.
De opvarenden van het motorjacht [naam jacht] hebben bij de politie verklaard dat zij het motorvrachtschip [naam vrachtschip] niet hebben gezien, tot vlak voordat de aanvaring plaatsvond.
De rechtbank dient ter zake van feit 1 de vraag te beoordelen of verdachte zich aanmerkelijk onachtzaam heeft gedragen door met (te) hoge snelheid op het motorjacht [naam jacht] in te lopen, ten gevolge waarvan de aanvaring tussen beide motorvaartuigen heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Nadat verdachte het motorjacht [naam jacht] niet meer rechtstreeks kon zien, heeft verdachte via de camera’s van zijn schip waargenomen dat deze zich op nog maar 50 tot 60 meter voor zijn schip bevond. De rechtbank constateert dat verdachte toen de snelheid van zijn schip heeft geminderd. Verdachte had kennelijk een andere verwachting van de gedragingen van het motorjacht en is sneller op het motorjacht [naam jacht] ingelopen dan hij verwachtte. De rechtbank overweegt dat dit kan worden verklaard door het feit dat het motorjacht [naam jacht] heeft geprobeerd om aan te meren in de passantenhaven te Blerick, vastliep, achteruit is gevaren en weer in de opvaart is gegaan. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte ter zake van de door verdachte gehanteerde snelheid. De verklaring van verdachte wordt, in elk geval wat de gevaren koers betreft, bevestigd door de GPS-gegevens van de [naam vrachtschip]. Volgens verbalisant [B] in het proces-verbaal van zijn onderzoek van het scheepvaartongeval, was deze koers voor een schip als de [naam vrachtschip] de juiste plaats in het vaarwater, mede gelet op goed zeemanschap. Uit de verklaring van verdachte noch uit een ander bewijsmiddel blijkt dat verdachte aanmerkelijk onachtzaam heeft gehandeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, om welke reden de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2 dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goed zeemanschap en door omstandigheden waarin dat schip zich bevond in het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart waren geboden, ten gevolge waarvan een aanvaring met het motorjacht [naam jacht] is ontstaan.
Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Uit het ongevalsonderzoek is gebleken dat het motorvrachtschip [naam vrachtschip] gezien zijn
afmetingen op een juiste positie in het vaarwater voer, namelijk midvaarwater. Uit dit onderzoek volgt ook dat de [naam jacht], zijnde een klein schip, zich niet op de juiste plaats in het vaarwater bevond. Er werden geen technische mankementen aan het motorvrachtschip [naam vrachtschip] geconstateerd. Verdachte heeft verklaard dat hij het motorvrachtschip [naam vrachtschip] iets naar bakboord heeft bewogen toen hij zag dat het motorjacht [naam jacht] te ver naar stuurboord voer. Zoals reeds ten aanzien van feit 1 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gedaan wat gezien de omstandigheden redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht. Nadat hij het motorjacht [naam jacht] te ver richting het midden van de vaarweg had zien varen, heeft hij de vaart van zijn schip verminderd, hij heeft in de camera en met een verrekijker gekeken. Desondanks kon hij de aanvaring niet voorkomen. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goed zeemanschap en door omstandigheden waarin dat schip zich bevond in het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart waren geboden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 2 evenmin wettig en overtuigend bewezen, om welke reden de rechtbank verdachte ook van dit feit zal vrijspreken.

5.De benadeelde partij

5.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1], tezamen met zijn echtgenote [slachtoffer 2], vordert een schadevergoeding van € 3.389,67 ter zake van de feiten 1 en 2, waarvan € 2.889,67 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], wonende te Don Boscostraat 1, 6043 BH Roermond, in haar vordering
niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] en G.M. Scheffer in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. A.M. Schutte en
mr. J. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Coenegracht-Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2014.