In deze zaak heeft verzoeker op 6 maart 2014 tijdens een zitting van de politierechter mr. J.S. Holthuis verzocht om erkenning als soeverein persoon voordat de rechter uitspraak deed. De politierechter heeft echter aangegeven dat zij voornemens was om uitspraak te doen, waarna verzoeker de rechter heeft gewraakt. Het proces-verbaal van de zitting is naar verzoeker en de officier van justitie, mr. E. Heldens, gestuurd. De wrakingskamer heeft het verzoek op 20 maart 2014 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was.
Verzoeker heeft als grond voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat hij niet als mens erkend zou zijn en beroept zich op de Universele verklaring van de rechten van de mens. Hij stelt dat de ongrondwettige status van de Nederlandse regering sinds 1940 nooit is hersteld en dat hij niet gehouden kan worden aan deze ongeautoriseerde machtsuitoefening. De rechter heeft schriftelijk verklaard dat zij zich nooit partijdig heeft opgesteld en dat het proces-verbaal duidelijk weergeeft wat er op de zitting is gebeurd.
De officier van justitie heeft eveneens verklaard dat verzoeker correct is behandeld en dat er geen sprake is geweest van partijdigheid. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden kunnen brengen. Het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
De wrakingskamer concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de rechter partijdig was of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. Het verzoek tot wraking van mr. J.S. Holthuis wordt dan ook ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 maart 2014, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.