In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de legesaanslag voor grafrechten. Eiser, de heffingsambtenaar van de gemeente Venray, had een aanslag opgelegd voor het begraven van een overledene en het verlenen van een huurrecht voor een graf voor een periode van twintig jaar. Eiser betwistte de bevoegdheid van de gemeente om deze leges te heffen, aangezien er volgens hem een eeuwigdurend grafrecht was gevestigd in 1936, dat in 1972 was overgenomen naar de nieuwe begraafplaats. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet bevoegd was om aanvullende leges te heffen, omdat de stukken die door eiser waren overgelegd voldoende aannemelijk maakten dat de overeenkomst uit 1936 geen ruimte bood voor het heffen van aanvullende grafrechten. De rechtbank verwees naar eerdere correspondentie van de gemeente waarin werd bevestigd dat het hanteren van een termijn van 100 jaar grafrechten zou leiden tot een derving van inkomsten. De rechtbank concludeerde dat de verordening lijkbezorgingsrechten 2011 geen grondslag bood voor het heffen van aanvullende grafrechten in dit geval. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en de gemeente werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.