ECLI:NL:RBLIM:2014:3742

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
03/700543-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel gepleegd door twee of meer verenigde personen met een minderjarige

Op 18 april 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen een minderjarige, [slachtoffer], te hebben geworven en uitgebuit in de prostitutie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de minderjarige naar Hoensbroek had gebracht, waar zij zich kon prostitueren. De verdachte had, al dan niet in samenwerking met medeverdachten, handelingen verricht waarvan hij wist dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen voor seksuele handelingen met derden tegen betaling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd dat hij opzettelijk voordeel had getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, maar achtte bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel, zoals strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700543-12
Datum uitspraak : 18 april 2014
Tegenspraak
Vonnis van de Rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. C.W.J. Faber, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
18 maart 2013en
4 april 2014.
De verdachte was op
18 maart 2013ter terechtzitting aanwezig, maar niet op
4 april 2014. Daar de zaak op tegenspraak was begonnen, is deze op tegenspraak voortgezet.
De rechtbank heeft op
4 april 2014gehoord: de officier van justitie en de raadsman van de verdachte.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 9 september 2010 tot en met 19 september 2010 in de gemeente Heerlen, althans het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer], terwijl deze de leeftijd van zestien, althans achttien jaren nog niet had bereikt;
en/of
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) ertoe heeft/hebben gebracht zich beschikbaar
te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft/hebben ondernomen, waarvan hij, verdachte, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het slachtoffer [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl zij (slachtoffer [slachtoffer]) de leeftijd van zestien, althans achttien jaren nog niet had bereikt;
en/of
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] als prostituee laten werken en/of
- van die [slachtoffer] een (erotische) foto gemaakt en/of vervolgens voor die [slachtoffer] een advertentie op een (erotische) site (onder de naam [alias]) geplaatst en/of
- voor die [slachtoffer] (een) kamer(s) en/of een gelegenheid geregeld en/of laten regelen waar zij zich kon prostitueren en/of
- de contacten onderhouden met één of meerdere man(nen)/klant(en) voor die [slachtoffer] voor het verrichten van seksuele handelingen en/of
- die [slachtoffer] naar/van de plek waar zij zich prostitueerde gebracht en/of die [slachtoffer] gebracht en/of vervoerd naar één of meer man(nen)/klant(en) voor het verrichten van seksuele handelingen (tegen betaling) en/of
- die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen om (een (groot) deel van haar) verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer] voorzien of laten voorzien van een of meer soorten (hard)drugs
en/of
- die [slachtoffer] in een door de verdachte en/of zijn mededader(s) gecontroleerde situatie en/of in een afgesloten woning heeft/hebben gehouden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 09 september 2010 tot en met 19 september 2010 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, meermalen althans eenmaal met [slachtoffer], (geboren op [geboortedatum]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
, hebbende verdachte meermalen althans eenmaal (telkens) ontuchtig zijn, verdachtes, penis geduwd en/of gebracht in de vagina van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan, zodat de officier van justitie in de vervolging kan worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bewijs ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1. kan worden gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer] en de door haar gemaakte aantekeningen in een schriftje. Verder zijn er verklaringen van getuigen, advertenties met 06-nummers en teksten die terug te voeren zijn de op de verdachte en de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1. (partieel) dient te worden vrijgesproken. Volgens de verdediging is aangeefster vrijwillig en op eigen initiatief naar Heerlen gegaan om daar in de prostitutie te werken. Zij kon het geld zelf houden. Alleen voor de kosten van levensonderhoud werd een geringe vergoeding gevraagd. Ze kon zich op elk gewenst ogenblik onttrekken aan de situatie, althans werd dat niet door de verdachte, noch door zijn vermoedelijke mededaders verhinderd. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte ‘
de touwtjes in handen heeft gehad’. De verdachte is een groot deel van de in de tenlastelegging beschreven periode uit andere hoofde gedetineerd geweest.
De verdediging is van mening dat de verdachte van het tenlastegelegde onder 2. moet worden vrijgesproken, dan wel te dien aanzien dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien daarvan is er uitsluitend de belastende verklaring van [slachtoffer]. In het dossier bevindt zich geen steunbewijs voor het feit dat de verdachte in de tenlastegelegde periode en in de plaats Hoensbroek seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster. Bovendien bevond de verdachte zich voor het overgrote deel van de tenlastegelegde periode in detentie, namelijk van 12 september tot en met 19 september 2010. Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan dient er rekening mee te worden gehouden dat de verdachte heeft gedwaald in de feitelijke leeftijd van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbankAlgemeen
Onder feit 1 maakt de officier van justitie aan de verdachte het verwijt dat hij zich ten aanzien van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 273f van het Wetboek van strafrecht (Wvsr). Volgens de tenlastelegging zou de mensenhandel op verschillende wijzen kunnen zijn gepleegd. De verdachte zou samen met een ander of met anderen, [slachtoffer] hebben uitgebuit en/of in de prostitutie
hebben gebracht en/of voordeel hebben getrokken uit de seksuele handelingen van de minderjarige [slachtoffer].
Alvorens de tenlastegelegde feiten afzonderlijk te bespreken, komt de rechtbank tot een aantal meer algemene opmerkingen over de achtergrond van artikel 273f Sr en de wijze waarop zij diverse onderdelen van artikel 273f Sr uitlegt.
Achtergrond van de strafbaarstelling van mensenhandel
In artikel 273f Sr wordt mensenhandel strafbaar gesteld. Deze bepaling (aanvankelijk genummerd 273a Sr) is in 2005 in de plaats gekomen van artikel 250a Sr betreffende mensenhandel, maar heeft een ruimere strekking. In 2009 en 2013 zijn de straffen inzake overtreding van artikel 273f verhoogd. Blijkens de wetsgeschiedenis was het niet de bedoeling dat met deze wijzigingen de rechtspraak met betrekking tot artikel 250a (oud) Sr en artikel 250ter (oud) Sr, waarin de strafbaarstelling van artikel 250a (oud) Sr was opgenomen, haar betekenis zou verliezen.
Artikel 273f Sr strekt tot uitvoering van verplichtingen uit een aantal internationale verdragen ter bestrijding van (seksuele) uitbuiting van mensen. De strekking en reikwijdte van artikel 273f Sr dient in het licht van deze internationale verdragen en tot nuttig effect van die verdragen – kort gezegd het kunnen bestrijden van allerlei vormen van uitbuiting – te worden vastgesteld. Het is toegestaan om de delictsomschrijving van artikel 273f Sr welwillend en ruim uit te leggen. De jurisprudentie van de Hoge Raad laat dat ook zien.
De opdracht van de wetgever en de Hoge Raad om artikel 273f Sr welwillend en extensief te interpreteren brengt met zich dat bestanddelen van de delictsomschrijving kunnen worden uitgelegd op een wijze die wellicht
a prima facieniet verenigbaar is met een uitleg van die bestanddelen naar dagelijks spraakgebruik. Dit om te voorkomen dat handelingen, die kunnen worden betiteld als (seksuele) uitbuiting, straffeloos zouden blijven door een te strikte interpretatie van de diverse bestanddelen.
De rechtbank hecht er aan op te merken dat term mensenhandel suggereert dat er daadwerkelijk “handelsactiviteiten” met mensen moeten hebben plaatsgehad, wil er een overtreding van artikel 273f Sr zijn. Dat is echter niet zo. Een dergelijke opvatting van het begrip “mensenhandel” is een vlag die de juridische lading van het artikel niet dekt. Het is eigenlijk beter, en meer in lijn met de bedoeling van de diverse internationale verdragen om in plaats van te spreken van “mensenhandel”, te spreken van ‘
uitbuiting’. Immers, ook zonder het daadwerkelijk verhandeld zijn van een persoon kunnen ten aanzien daarvan zodanige handelingen worden gepleegd, dat er gesproken moet worden van uitbuiting waardoor er een overtreding is van het verbod van artikel 273f Sr.
Is hier sprake van “uitbuiting”?
Artikel 273f Sr beoogt moderne vormen van slavernij/uitbuiting te bestrijden. Die moderne vormen van slavernij/uitbuiting kunnen plaatsvinden in een seksuele context, maar dat hoeft niet.
In een aantal van de onder artikel 273f Sr gebrachte gedragingen spreekt de wetgever expliciet van “uitbuiting” en het “oogmerk van uitbuiting.” Dergelijke gedragingen zijn aan de verdachte tenlastegelegd.
Met de Hoge Raad in zijn arrest van 27 oktober 2009 (LJN: BI7099) is de rechtbank van oordeel dat de vraag of, en zo ja: wanneer gesproken kan worden van “uitbuiting”, niet in algemene termen te beantwoorden is. Het antwoord is namelijk sterk verweven met de
omstandigheden van het geval en daarbij komt onder andere betekenis toe aan de aard en duur van de situatie waarin wordt uitgebuit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen en het voordeel dat wordt behaald.
Onder feit 1. van de tenlastelegging heeft de officier van justitie, gelet op de ten laste gelegde feitelijkheden, kennelijk aan de verdachte ten laste willen leggen de seksuele uitbuiting van de minderjarige [slachtoffer] voor eigen geldelijk gewin.
Van een dergelijke uitbuiting kan naar het oordeel van de rechtbank pas worden gesproken als de verdachte gedurende een langere periode [slachtoffer] zich heeft laten prostitueren op een wijze die een ernstige inbreuk maakt op de seksuele integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer]. Hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet worden gesproken. Blijkens het dossier heeft de verdachte, [slachtoffer] naar Hoensbroek begeleid, alwaar [slachtoffer] in een woning van [medeverdachte 1] kon verblijven en alwaar en van waaruit zij haar prostitutiewerkzaamheden kon verrichten. Blijkens de verklaring van de verdachte had [slachtoffer] hem hierover benaderd. Dit laatste acht de rechtbank aannemelijk, blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Hoewel de handelingen van de verdachte ten aanzien van [slachtoffer], door haar in een situatie te brengen waarin zij prostitutiewerkzaamheden kon verrichten terwijl zij minderjarig was, laakbaar en volstrekt ongepast zijn, kan niet gezegd worden dat de verdachte hierdoor gedurende langere tijd een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de seksuele integriteit en persoonlijke vrijheid van [slachtoffer]. Van uitbuiting van [slachtoffer] kan derhalve niet worden gesproken. De in de tenlastelegging opgenomen gedragingen (werven, vervoeren etc.) behoeven derhalve evenmin nadere bespreking.
Is [slachtoffer] door de verdachte ertoe gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling?
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat [slachtoffer] door de verdachte ertoe is gebracht om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat [slachtoffer] ten gevolge van beïnvloeding door de verdachte zich beschikbaar heeft gesteld voor prostitutie.
Heeft de verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling?
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] het geld dat [slachtoffer] verdiende moest afdragen aan de verdachte, wanneer de verdachte in de woning van [medeverdachte 1] was. [medeverdachte 1] ontkent dit; zij verklaart dat noch [slachtoffer], noch zijzelf (een gedeelte van) de verdiensten uit de prostitutie afdroegen aan de verdachte. De verklaring van aangeefster wordt op dit punt dus niet gesteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van de seksuele handelingen die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling heeft verricht.
Conclusie
De hiervoor opgenomen overwegingen van de rechtbank brengen met zich dat de verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van hetgeen aan hem onder 1. is tenlastegelegd, namelijk van het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van [slachtoffer] met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer], terwijl zij de leeftijd van zestien, althans achttien jaren nog niet had bereikt.
Is er sprake van handelingen van de verdachte waardoor [slachtoffer] zich beschikbaar heeft gesteld voor prostitutie?
De raadsman heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte ten aanzien van [slachtoffer] handelingen heeft verricht waardoor zij zich beschikbaar zou stellen voor de prostitutie. [slachtoffer] is namelijk vrijwillig en op eigen initiatief naar Heerlen gegaan om daar in de prostitutie te gaan werken. Dit hing op geen enkele wijze samen met het handelen door de verdachte.
De rechtbank verwerpt dit betoog.
Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 250a Sr, de voorloper van artikel 273f Sr, heeft die bepaling, voor zover van toepassing op minderjarigen, onder meer tot doel het beschermen van minderjarigen tegen prostitutie. Onder prostitutie dient in dit verband te worden verstaan het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele handelingen met derden (vgl. Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988/1989, 21 027, nr. 3, blz. 8).
Met genoemd doel is onverenigbaar de stelling dat ten aanzien van een minderjarige die al in de prostitutie werkzaam is of is geweest geen handelingen zouden kunnen worden ondernomen waardoor deze in de prostitutie belandt. Voor een dergelijke opvatting biedt de wet geen aanknopingspunt, terwijl zij ook in het licht van de bescherming die de wetgever aan de minderjarige – zelfs zijns of haars ondanks – heeft willen geven, niet kan worden aangenomen. De rechtbank werkt dit hieronder nader uit.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ten aanzien van meerderjarigen instemming met het zich laten prostitueren niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van mensenhandel, indien één van de dwangmiddelen, thans genoemd in artikel 273f, eerste lid, onder 1°, Sr is toegepast. De omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de toepassing van zo’n dwangmiddel reeds werkzaam was als prostitué(e), vormt op zich geen aanwijzing inzake vrijwilligheid en is dan ook geen beletsel voor een bewezenverklaring.
Tot het ontbreken van vrijwilligheid behoort ook het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is aldus voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
De wetgever gaat blijkens de wetsgeschiedenis ten aanzien van minderjarige slachtoffers uit van de gedachte dat er per definitie sprake is van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, hetgeen één van de dwangmiddelen is die bij een bewezenverklaring van mensenhandel ten aanzien van meerderjarige personen een rol kan spelen. Ten aanzien van minderjarige slachtoffers vormen de in artikel 273f, eerste lid, onder 1°, Sr genoemde middelen dan ook geen bestanddeel van de delictsomschrijving. De toenmalige minister van Justitie heeft in de Nota naar aanleiding van het Eindverslag (vgl. Kamerstukken II 1990/1991, 21 027, nr. 8, blz. 2) het volgende opgetekend: “De leeftijdsgrens berust op de overtuiging van de wetgever dat in het algemeen aan de exploitatie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voorvloeiend overwicht inherent is.” Uitgangspunt is dat bij zeer jeugdige personen een zekere rijpheid die de betrokkene in staat stelt de gevolgen van zijn handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen veelal nog niet aanwezig is (vgl. Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988/1989, 21 027, nr. 3, blz. 8). De aanduiding ‘zeer jeugdige personen’ is later door de minister ingevuld als: minderjarigen (vgl. Nota naar aanleiding van het
verslag, Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, blz. 4). Op vragen van de CDA-fractie antwoordt de minister in deze zelfde Nota dat ten aanzien van personen beneden de leeftijd
van achttien jaren geen sprake is van een vrijwillige keuze voor de prostitutie (vgl. Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, blz. 4).
Het een ander tot prostitutie brengen en het ondernemen van enige handeling waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt,
wordt zonder meer gekwalificeerd als mensenhandel, indien die ander minderjarig is. De wil van de betrokkene is niet relevant (Nota naar aanleiding van het Verslag, Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, blz. 11).
Ten aanzien van de leeftijdsgrens heeft de Minister van Justitie voorts als zijn visie vermeld dat een persoon die zich tot prostitutie laat brengen, een beslissing neemt die verstrekkende gevolgen heeft. Een minderjarige heeft in het algemeen te weinig inzicht en ervaring om deze gevolgen te kunnen overzien (en) om bewust de levensloop van een prostitué(e) te kiezen. De Minister van Justitie heeft daarbij onderkend dat leeftijdsgrenzen altijd enigszins arbitrair zijn en dat er misschien enkele jeugdigen van zestien of zeventien jaar zijn die de stap in de prostitutie weldoordacht zouden kunnen maken, maar dat de hier aan de orde zijnde wetgeving dient te zijn afgestemd op hetgeen in het algemeen van een minderjarige kan worden verwacht. De Minister zet vervolgens nogmaals uiteen dat de leeftijdsgrens op de overtuiging van de wetgever berust dat in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is. Het betreft dus niet een veronderstelling van de wetgever die kan worden weerlegd, aldus de minister. (vgl. Nota naar aanleiding van het Eindverslag, Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 8, blz. 2.)
Gelet op de hiervoor aangehaalde onderdelen uit de wetsgeschiedenis is er naar het oordeel van de rechtbank in het geval van een minderjarig slachtoffer altijd een beperking van de keuzevrijheid, zodat in het geval van een minderjarig slachtoffer de eventuele omstandigheid dat het slachtoffer heeft ingestemd met de prostitutiewerkzaamheden dan wel reeds eerder in de prostitutie heeft gewerkt, nimmer in de weg kan staan aan een bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) [2] heeft het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik was op stap in Eindhoven met [persoon 1] en [persoon 2]. Wij ontmoetten daar toevallig [verdachte] ([alias], de verdachte), [persoon 3] ([alias]) en [persoon 4] en nog drie andere jongens. We hebben met deze jongens gepraat en zijn op stap geweest. Later was ik in de woning van [persoon 3] in Eindhoven, toen deze en [verdachte] werden aangehouden door de politie. Ik heb mij ook bij de politie in Eindhoven gemeld en deze
heeft mij terug gebracht naar de Clara-groep van Xonar in Maastricht. Eind augustus of begin september 2010 ben ik door het gebruik van drugs in het AZM beland, maar ik heb het ziekenhuis voortijdig verlaten en ben met de trein naar Sittard gereisd, waar ik verwachtte [persoon 3] te ontmoeten. Op het station was [persoon 3] niet aanwezig, maar wel [verdachte] en [medeverdachte 2] ([alias]). Vanaf Sittard ben ik met [verdachte] en [medeverdachte 2] met de trein naar het station te Heerlen gegaan. Wij werden op dat station opgewacht door [medeverdachte 1]([alias]). [medeverdachte 1] bracht ons naar haar woning in Hoensbroek. [medeverdachte 1] vroeg mij hoe oud ik was. Ik zei dat ik 17 jaar oud was, terwijl ik feitelijk pas 15 jaar oud was op dat moment. Op een bepaald moment vroeg [medeverdachte 1] of ik mij wel eens als hoer had gedragen.
Zij heeft mij meegenomen naar een kamer en heeft mij uitdagende kleding laten passen.
De volgende dag gingen [verdachte] en [medeverdachte 2] naar Eindhoven. Ik bleef achter in de woning van [medeverdachte 1]. Ik heb op verzoek van [medeverdachte 1] een digitale foto van mijzelf ter beschikking gesteld, welke zij op een site voor erotische diensten op het internet heeft
geplaatst. Diezelfde avond heeft [medeverdachte 1] een telefoongesprek gevoerd, waarna zij tegen mij zei dat ik mij gereed moest maken om een klant te ontvangen. Ik heb gedaan wat
[medeverdachte 1] mij opdroeg; ik heb de uitdagende kleding aangedaan. Op een bepaald moment kwam er een man in gezelschap van [medeverdachte 1] in de woning. Deze man gaf aan [medeverdachte 1] 2 biljetten van elk € 50. Daarna kwam deze man in de kamer waar ik mij bevond en is gebeurd waar deze man voor was gekomen. [3] Met deze man heb ik geen geslachtsgemeenschap gehad; wel heb ik deze man afgetrokken en gepijpt. Na afloop van het bezoek van deze man heb ik van [medeverdachte 1] € 50,- ontvangen. [4] In de loop van de 2 à 3 weken dat ik in de woning van [medeverdachte 1] verbleef heb ik met verschillende mannen seksuele contacten gehad. [medeverdachte 1] sprak met deze mannen af, even verderop in de straat en bracht deze dan naar haar woning. Ook ben ik een keer voor seksueel contact door [medeverdachte 1] bij een man thuis gebracht. Deze man gaf mij € 50,-. Ik weet niet hoeveel door de mannen is betaald voor de contacten. [medeverdachte 1] ontving deze betalingen. [medeverdachte 1] gaf mij daarvan geld.
Wanneer [verdachte] aanwezig was gaf [medeverdachte 1] het geld niet aan mij, maar aan [verdachte]. Van het geld dat door de man is betaald bij wie ik in de woning ben geweest, heb ik ook geen deel ontvangen.
Ik herinner mij dat ik op 19 september 2010 ben vertrokken uit de woning van [medeverdachte 1]. Voor die dag heb ik twee weken bij [medeverdachte 1] gewerkt. Ik was toen 15 jaar oud. [verdachte] en [medeverdachte 2] wisten dat, toen zij eens naar mijn leeftijd vroegen. [5] [medeverdachte 1] gedroeg zich als een pooier (souteneur) en sprak ook zo.
De medeverdachte [medeverdachte 1] ([alias]) [medeverdachte 1] heeft het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
In 2010 woonde ik enige tijd in de [adres] te Hoensbroek. [medeverdachte 2] was indertijd mijn vriend. Deze vriend verbleef veelvuldig bij mij in de woning. De vriend van [medeverdachte 2], [verdachte] bleef ook wel vaker bij mij logeren. Deze [verdachte] had op een bepaald moment een vriendin, genaamd [slachtoffer]. Volgens mededeling van [slachtoffer] was zij 17 jaar oud. Deze mededeling heeft [slachtoffer] gedaan op de derde dag dat zij bij mij in de woning verbleef. Deze [slachtoffer] heeft ook in mijn woning gelogeerd. Al voordat [slachtoffer] bij mij in de woning kwam had ik van [medeverdachte 2] en [verdachte] gehoord dat deze [slachtoffer] geld wilde verdienen door zich te prostitueren. Ik werk al enige jaren in de prostitutie. Ik heb een advertentie voor [slachtoffer] gemaakt en deze op een internetsite voor prostitutie gezet.
Ik heb aan deze advertentie een foto van [slachtoffer] toegevoegd en mijn telefoonnummer daar in gezet. Deze [slachtoffer] heeft vervolgens twee klanten gehad voor seksuele handelingen. Daar heeft [slachtoffer] € 150,- of € 200,- mee verdiend. Bij de eerste klant heb ik bij de handelingen toegekeken. Van de verdienste van die eerste klant heb ik daarom € 50,- ontvangen.
Toen de tweede klant kwam, was ik geen getuige van de seksuele handelingen die met [slachtoffer] plaats vonden; ik heb toen € 20,- van [slachtoffer] ontvangen. Er was voor [slachtoffer] geen verplichting om geld aan mij te geven, maar dat was wel een morele verplichting omdat [slachtoffer] alle faciliteiten van mijn woning gebruikte om door de prostitutie dat geld
te verdienen en daarnaast was zij ook nog bij mij in de kost. De verdiensten van [slachtoffer] werden op de in de prostitutie gebruikelijke wijze verdeeld: 60% voor [slachtoffer] en 40%
voor mij. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben geen geld uit de opbrengst van de diensten van [slachtoffer] gekregen.
Op het moment dat ik van [slachtoffer] hoorde dat zij nog geen 18 jaar oud was, had zij al een klant ontvangen. Ik meende daarom dat zij dan net zo goed kon doorgaan met zich te prostitueren. Zou ik namelijk aanvankelijk al hebben geweten dat zij nog geen 18 jaar oud
was, dan had ik haar niet in huis genomen en als prostituee laten werken; je moet daar immers 18 jaren oud voor zijn.
Nadat ik gehoord had dat [slachtoffer] nog geen 18 jaren oud was heeft zij nog enige klanten gehad; bij één daarvan is zij thuis gegaan. [6]
De verdachte [verdachte] heeft verklaard - zakelijk weergegeven -:
Indertijd woonde [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] in Hoensbroek. Ik kwam daar wel eens; ik reisde dan met [medeverdachte 2] mee. Ik weet dat [medeverdachte 1] en haar zuster in de prostitutie werkzaam zijn.
[medeverdachte 1] heeft mij weleens gevraagd of ik geen meisjes ken die in de prostitutie willen werken. Ik ken een zekere [slachtoffer]; dat is een vriendin van een zekere [persoon 1]. Indertijd heeft [slachtoffer] tegen mij gezegd dat zij 16 of 17 jaar oud is. Wij kwamen elkaar af en toe tegen en zij bleef wel eens slapen. Toen [slachtoffer] tegen mij zei dat zij alles wilde doen om aan geld te komen, heb ik haar verteld van de activiteiten van [medeverdachte 1]. Ik kan mij dat niet meer precies herinneren, maar ik geloof dat het [slachtoffer] was die daarop heeft gezegd dat zij naar Hoensbroek wilde gaan. Samen met [medeverdachte 2] zijn wij vervolgens naar het station in Heerlen gereisd, waar wij werden afgehaald door [medeverdachte 1]. Ik heb aan [medeverdachte 1] gezegd dat [slachtoffer] geld wilde verdienen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens in een kamer apart met [slachtoffer] gesproken. [medeverdachte 1] heeft mij geen geld gegeven. Ik ben daar toen nog één of enkele nachten blijven slapen. Daarna ben ik teruggereisd naar Eindhoven. [slachtoffer] is in Hoensbroek gebleven. Terug in Eindhoven ben ik aangehouden en aansluitend gedetineerd in de PI te Grave. Toen ik weer op vrije voeten kwam was inmiddels deze [slachtoffer] uit Hoensbroek vertrokken. Mijn enige rol is dat [slachtoffer] mij verteld heeft dat zij geld wilde verdienen en dat ik haar bij [medeverdachte 1] heb gebracht zodat zij geld kon verdienen in de prostitutie. [7]
Conclusie
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte de in de tenlastegelegde periode [slachtoffer], op dat moment 15 jaren oud, naar Hoensbroek heeft gebracht om haar de mogelijkheid te geven om in (vanuit) de woning van [medeverdachte 1]zich te prostitueren. [medeverdachte 1]had hem al eens gevraagd of hij geen meisjes kende die in de prostitutie wilden werken.
De verdachte heeft aan [slachtoffer] verteld welke activiteiten door [medeverdachte 1] werden verricht en hij heeft aan [medeverdachte 1] laten weten dat [slachtoffer] geld wilde verdienen. De verdachte heeft, al dan niet gecoördineerd met [medeverdachte 1] , handelingen verricht, waarvan de verdachte wist dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen voor de prostitutie.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt vast dat, zoals blijkt uit de door de verdachte tegenover ambtenaren van de politie afgelegde verklaring en de verklaring van aangeefster, hij geslachtsgemeenschap heeft gehad met [slachtoffer]. Niet duidelijk is in welke plaats en in welke periode deze
gemeenschap heeft plaatsgevonden. Bewijs dat de verdachte met [slachtoffer] in de periode van 9 tot en met 19 september 2010 te Hoensbroek in de gemeente Heerlen ontuchtige handelingen heeft gepleegd ontbreekt evenwel. Noch de aangeefster, noch de verdachte zijn op de onderdelen tijd en plaats concreet ondervraagd. De rechtbank zal de verdachte van het tenlastegelegde onder 2. vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de periode van 9 september 2010 tot en met 19 september 2010 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander ten aanzien van [slachtoffer] handelingen heeft ondernomen waarvan hij weet dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, terwijl zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, immers hebben hij en zijn mededader:
- [slachtoffer] als prostituee laten werken;
- voor [slachtoffer] een gelegenheid geregeld waar zij zich kon prostitueren en
- [slachtoffer] naar de plek waar zij zich prostitueerde gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare feit:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen onder de omstandigheid dat de persoon, ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt
5.2
De strafbaarheid
Dit is een misdrijf, strafbaar gesteld bij artikel 273f, eerste lid, in verband met artikel 273f, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar wegens het begaan van het bewezenverklaarde feit omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring van het onder 1. tenlastegelegde, dan kan volgens de verdediging worden volstaan met een rechterlijk pardon (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht), subsidiair met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de dagen die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, gecombineerd met een overigens geheel voorwaardelijke sanctie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft, samen met een ander, ervoor gezorgd dat een minderjarig en kwetsbaar meisje in de periode van 9 september 2010 tot en met 19 september 2010 in de prostitutie werkzaam is geweest. Dit is een ernstig feit. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en met de nadelige gevolgen die slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans ondervinden.
Bij de beoordeling van de ernst heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de overige omstandigheden waaronder het feit is begaan, waaronder de duur van de periode waar de feiten zich in afspelen en de leeftijd en de houding van het slachtoffer [slachtoffer].
Blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 21 februari 2013, is de verdachte niet eerder veroordeeld inzake een soortgelijk delict. Op grond van het bepaalde in artikel 63 Wetboek van strafrecht moet de rechtbank rekening houden met de veroordeling van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van
6 juli 2011 waarbij de verdachte wegens drie straatroven en een geval van oplichting en flessentrekkerij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat nadat de verdachte op 12 september 2010 gedetineerd was geraakt, hij geen feitelijke bemoeienis meer heeft kunnen hebben met de prostitutie door [slachtoffer].
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de straffen die in andere zaken werden opgelegd wegens mensenhandel.
Op grond van de ernst van het feit acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Echter, gelet op de beperkte rol die de verdachte heeft gespeeld en de omstandigheid dat het feit zich heeft afgespeeld in 2010 en sindsdien een geruime periode is verstreken zal de rechtbank aan de verdachte in plaats daarvan een taakstraf van 180 uren opleggen. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden een gepaste sanctie. Met oplegging van een gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en door deze straf onder voorwaarden niet ten uitvoer te leggen wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van strafbare feiten. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank verder nadrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte van het onder 2. tenlastegelegde wordt vrijgesproken.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] vordert een vergoeding van schade wegens verlies van kleding, schoeisel en een sieraad. Daarnaast wenst [slachtoffer] een vergoeding voor een boete wegens gebruik
van de trein zonder vervoersbewijs, een vergoeding voor onkosten wegens verblijf in een ziekenhuis en uitbetaling van de inkomsten uit de prostitutie. In zoverre beloopt de vordering een bedrag van
€ 1.533,-. Wegens immateriële schade vordert [slachtoffer]
€ 2.500,-. Ten aanzien daarvan heeft [slachtoffer] gewezen op het feit dat zij door seksueel misbruik pijn heeft geleden en in onzekerheid is komen te verkeren over zwangerschap of geslachtsziekten. Namens [slachtoffer] is daarnaast gesteld dat het bewezenverklaarde feit allerlei psychische klachten tot gevolg heeft. Namens [slachtoffer] is gewezen op een precedent uit de rechtspraak (LJN: BR2945).
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2010. Voorts vordert de officier van justitie dat de schadevergoedingsmaatregel wordt toegepast.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. Subsidiair bepleit de verdediging de afwijzing van de vordering omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het hierna bewezen te verklaren feit en het verlies van kleding, schoeisel en sieraad, de onkosten wegens verblijf in een ziekenhuis of het verschuldigd worden van een boete wegens gebruik van de trein zonder vervoersbewijs. De benadeelde moet in zoverre in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Hetzelfde lot treft het overige deel van de vordering van de benadeelde. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de posten ‘
geld van klanten’ en ‘
immateriële schade’ een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren en zich derhalve niet lenen daar te worden behandeld.
De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren, met bepaling dat de benadeelde haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder
2.tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder
  • spreekt de verdachte vrij van het meer of anders tenlastegelegde;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte deswege strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte tot
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter alsnog de tenuitvoerlegging daarvan gelast omdat de verdachte voor het einde van
-
verstaat dat de wet als algemene voorwaarde stelt dat de verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
  • verstaat dat de wet de termijn, binnen welke de taakstraf moet worden voltooid, stelt op
- beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf en bepaalt dat deze aftrek zal geschieden naar de maatstaf
van twee uren per dag.
De vordering van de benadeelde partij
- Verklaart de benadeelde [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- Veroordeelt de benadeelde [slachtoffer] in de kosten van deze procedure; begroot deze kosten voor de verdachte op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
18 april 2014.
Buiten staat
Mr. F.A.G.M. Vluggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid, Divisie Regionale Recherche, Afdeling Vreemdelingendienst, Regionaal Coördinatiepunt Mensenhandel en Prostitutie, opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2010123992 d.d. 12 april 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 8 november 2013, pagina 2 (vaststellen identiteit op de wijze bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] d.d. 3 februari 2011, doorgenummerde dossierpagina’s 86-88.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] d.d. 10 februari 2011, doorgenummerde dossierpagina’s 90-91.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] d.d. 10 februari 2011, doorgenummerde dossierpagina’s 91-94.
6.Processen-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 3, 4 en 5 februari 2012, doorgenummerde dossierpagina’s 286-290, 294-301, 305-308.
7.Processen-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2, 3 en 4 april 2012, doorgenummerde dossierpagina’s 328, 332-336, 343.