ECLI:NL:RBLIM:2014:3824

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_3094u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren van een politieambtenaar in het kader van HAP II

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 23 april 2014, betreft het een beroep van eiser, een politieambtenaar, tegen de beoordeling van zijn functioneren door de korpschef van politie. Eiser was sinds 2000 werkzaam als medewerker basispolitiezorg en had om een beoordeling gevraagd in het kader van de Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (HAP II). De rechtbank oordeelt dat de gegeven scores voor de verschillende beoordelingsonderdelen, die in dit geval met een 3 zijn gewaardeerd, niet onhoudbaar zijn. Eiser had de last om aannemelijk te maken dat hij een hogere score had moeten krijgen, maar de rechtbank vond de door hem aangevoerde argumenten onvoldoende. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling enkel betrekking heeft op de huidige functie van eiser en dat werkzaamheden op een hogere schaal niet in de beoordeling kunnen worden betrokken. Eiser betoogde dat de beoordelingssystemen tussen verschillende korpsen ongelijk waren, wat zou leiden tot willekeur en rechtsongelijkheid. De rechtbank verwierp dit argument, aangezien elke beoordeling op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de korpschef voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de scores en dat de beoordeling in stand kan blijven. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 3094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Meuser).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het functioneren van eiser beoordeeld.
Bij besluit van 12 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard voor zover gericht tegen de waardering van de subonderdelen ‘neventaak’ en ‘te verwezenlijken doorlooptijden’. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser is sinds 2000 werkzaam als medewerker basispolitiezorg (BPZ), in de Basiseenheid [woonplaats]. Op 1 november 2010 is, als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007, de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (HAP II) in werking getreden (Stcrt. 2010, nr. 19782). In bijlage 6 van de circulaire HAP II is het loopbaanbeleid van assistent A tot senior binnen de Gebiedsgebonden politie (GGP) opgenomen. Eiser ambieert een functie als senior GGP en heeft daarom in het kader van de inwerkingtreding van HAP II om een beoordeling gevraagd. Eisers functioneren is bij besluit van 9 januari 2012, bekendgemaakt op 13 februari 2013, over de periode van januari 2010 tot november 2012 als voldoende beoordeeld. In deze beoordeling scoort eiser op de gegeven competenties als volgt:
1. Beoordeling functievervulling:
- surveillance, toezicht, controle, noodhulp en handhaving: 3
- opsporing: 3
- afhandeling meldingen: 3
- lokaal beleid: 3
- eventuele neventaken (motorrijder): 3
Eindoordeel functievervulling: 3
2. Beoordeling resultaatafspraken:
- samenwerken en integriteit: 3
- het nakomen van specifiek genoemde afspraken: 3
- te verwezenlijken doorlooptijden: 3
- kwaliteit en kwantiteit gebruik systemen: 3
- algemeen: 3
Eindoordeel resultaatafspraken: 3
3.
Beoordeling competenties:
- integriteit: 3
- vakmanschap: 3
- kwaliteitsgerichtheid: 3
- resultaatgerichtheid: 3
- samenwerken: 3
- klantgerichtheid: 3
- communicatieve vaardigheden: 3
- moed: 3
Eindoordeel competenties: 3
4. Beoordeling eventuele overige afspraken:
- Opleidingsafspraken n.v.t.
- Overige afspraken: n.v.t.
Oordeel: n.v.t.
5. Eindconclusie beoordeling: 3
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en beslist dat het functioneren van eiser voor de neventaak motorrijder en het subonderdeel ‘te verwezenlijken doorlooptijden’ gewaardeerd wordt met een 4. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de bovenstaande beoordeling gehandhaafd.
3.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en betoogt – samengevat weergegeven – het volgende. Eiser is het niet eens dat hij goed, doch niet uitstekend, zou functioneren en meent dat zijn functioneren als ‘boven de norm’ gekwalificeerd dient te worden. Eiser stelt dat het systeem van beoordelen niet doorzichtig is en dat verschillende politiekorpsen een andere invulling geven aan het begrip ‘boven de norm’. Hiertoe verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 augustus 2013 (ECLI:NL: RBOVE:2013:1836) en een uitspraak van deze rechtbank van 19 augustus 2013, waarin werd geoordeeld dat de term ‘boven de norm’ niet in bijlage 6 van de HAP II wordt uitgelegd en dat aan het bevoegde gezag van de regiokorpsen niet een bevoegdheid wordt gegeven om een nadere uitleg en invulling te geven aan deze term. Daarom concludeert de rechtbank dat de term ‘boven de norm’ redelijk maar ook landelijk uniform moet worden uitgelegd. Voorts stelt eiser dat hij beter dan ‘goed’ heeft gefunctioneerd. Doordat de verschillende korpsen een ander beoordelingssysteem hanteren is er sprake van willekeur en rechtsongelijkheid. In een aantal korpsen is een groot aantal mensen bevorderd en in andere korpsen maar enkele. Het korps [woonplaats] en het korps Maastricht hebben hogere functiecriteria gehanteerd dan de omringende korpsen, hetgeen tot gevolg heeft dat eiser als ‘goed’ wordt gekwalificeerd terwijl diverse collega’s die ‘net uit de schoolbanken rollen’ bij andere korpsen als ‘uitstekend’ worden gewaardeerd. Diverse teamchefs, alsmede de chef basiseenheid, zijn eveneens van mening dat er met verschillende maten is gemeten, waardoor willekeur en rechtsongelijkheid op de loer ligt. Hierbij merkt eiser op dat in zijn bezwaarprocedure geen gebruik is gemaakt van een onafhankelijke hoorcommissie, hetgeen onder meer reden was voor de rechter in Amsterdam in het voordeel van de eisende partij te beslissen.
Voorts meent eiser dat de beoordeling onvoldoende is gemotiveerd en dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit in strijd zijn met artikel 3:2 en artikel 3:46, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij stelt zich op het standpunt dat voor zowel de eindscores voor de onderdelen ‘Beoordeling functievervulling’, ‘Beoordeling resultaatafspraken’ en ‘Beoordeling competenties’ als de subonderdelen waaruit deze onderdelen bestaan, geldt dat de gegeven scores niet in overeenstemming zijn met de daarbij gegeven toelichting. Telkens is de toelichting louter positief en ontbreekt er een verdere motivering voor het toegekende cijfer 3. Ook ten aanzien van de eindconclusie stelt eiser dat deze niet overeenkomt met de gegeven toelichting. Zo wordt er vermeld dat eiser meerdere projecten (waaronder een project op een hogere schaal) tot een goed einde heeft gebracht en daarvoor zelfs bewust beloond is. Op 26 november 2013 heeft eiser bovendien vanwege bijzonder loffelijke dienstverrichtingen een gratificatie gekregen van de districtschef. Daarmee valt een eindscore 3 niet te rijmen.
Ten slotte verwijst eiser naar de brief van de heer D.J. Kooi van 27 augustus 2013, waaruit blijkt dat hij een potentieel geschikte kandidaat wordt geacht voor de naast hogere functie van GGP.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. In gevallen van negatieve oordelen geldt als uitgangspunt dat het op de weg van het betrokken bestuursorgaan ligt in rechte genoegzaam aan te tonen dat die waardering niet op onvoldoende gronden berust. Bij deze beoordeling is niet beslissend of elk feit dat ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is en is zelfs niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat erom of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waardering de even bedoelde toetsing kan doorstaan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 5 november 1998 (ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7954).
6.
Indien een ambtenaar positieve scores betwist omdat hij meent dat de score (nog) hoger moet zijn, dan ligt het op zijn weg om de handvatten aan te reiken die moeten leiden tot die hogere scores. Dat wil echter niet zeggen dat het bevoegd gezag niets hoeft te doen in een dergelijke procedure. Het bevoegd gezag moet de houdbaarheid van de voldoende scores kunnen onderbouwen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 23 juli 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4373).
7.
In het toepasselijke loopbaanbeleid, neergelegd in bijlage 6 bij HAP II, wordt opgemerkt dat de verschillende korpsen op dit moment nog uiteenlopende beoordelingssystemen en –normen gebruiken, maar dat deze verschillen geen beletsel vormen om te kunnen vaststellen of een medewerker ten minste voldoende functioneert. Elk huidig gebruikt beoordelingssysteem kan hierin voorzien. In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van willekeur en rechtsongelijkheid. Voor zover eiser beoogd te betogen dat deze rechtsongelijkheid ontstaat ten aanzien van de beoordeling wanneer er sprake is van functioneren ‘boven de norm’ is de rechtbank van oordeel dat deze vraag buiten de beoordeling van de onderhavige procedure valt, nu het hier enkel gaat om de vraag of de beoordeling van eiser in rechte in stand kan blijven en niet of hij op basis van deze beoordeling in aanmerking dient te komen voor de bevordering tot senior GGP. Ditzelfde geldt voor het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel en de stelling dat bij andere korpsen dan het korps [woonplaats] en het korps Maastricht meer personen bevorderd zijn. Voor zover de ongelijkheid er in zou bestaan dat door de verschillen in beoordelingssystemen bij de andere korpsen meer personen als ‘uitmuntend’ zouden zijn beoordeeld, overweegt de rechtbank dat, daargelaten dat eiser dit standpunt niet verder heeft onderbouwd, elke zaak en beoordeling op zijn eigen merites zal moeten worden bezien.
8.
Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat er in de onderhavige zaak in de bezwaarfase ten onrechte geen gebruik is gemaakt van (een advies en horen door) een onafhankelijke hoorcommissie. Immers, er heeft een hoorzitting plaatsgevonden waar eiser in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Uit de wet- of regelgeving blijkt niet dat verweerder hierbij gebruikt had moeten maken van een onafhankelijke hoorcommissie. Eiser heeft niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hij door het gebruik door verweerder van een interne hoorambtenaar in zijn belangen is geschaad.
9.
Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat gelet op het toepasselijke toetsingskader, hierboven vermeld onder de overwegingen 5 en 6, de door verweerder gegeven waarderingen voor de onderdelen ‘Beoordeling functievervulling’, ‘Beoordeling resultaatafspraken’ en ‘Beoordeling competenties’ en de daaronder vallende subonderdelen, de rechterlijke toetsing kunnen doorstaan. Het functioneren van eiser is, behoudens de hogere scores voor de neventaak motorrijder en het subonderdeel ‘te verwezenlijken doorlooptijden’, op al deze (sub)onderdelen met een 3 gewaardeerd. Daarmee ligt het op de weg van eiser aannemelijk te maken dat hij een nog hogere score had moeten krijgen. De rechtbank acht hetgeen eiser in dit kader heeft aangevoerd hiervoor onvoldoende. Het feit dat (bij sommige van) de bij de waarderingen gegeven toelichtingen het woord “goed” of andere positieve kwalificaties worden gebezigd en dat (sommige van) de toelichtingen geen expliciete aandachtspunten vermelden, brengt niet reeds met zich dat dat vaststaat dat eiser functioneert boven het niveau dat wordt aangeduid met de score 3 en dat daarom de toegekende scores onhoudbaar zijn. Verweerder is in beginsel niet gehouden bij een op zich positieve toelichting expliciet te motiveren waarom er voor de score 3 en niet voor de score 4 is gekozen. De gegeven waarderingen zijn, in samenhang met de daarbij gegeven toelichtingen, naar het oordeel van de rechtbank niet onhoudbaar.
10.
Ten slotte doorstaat ook de eindconclusie van de beoordeling de rechterlijke toetsing. De toegekende score kan, gelet op de hierbij gegeven toelichting, niet onhoudbaar worden geacht, mede gelet op de omstandigheid dat het functioneren van eiser op de verschillende (sub)onderdelen als een 3 is gewaardeerd. Uit het feit dat eiser meerdere projecten tot een goed einde heeft gebracht en daarvoor is beloond, waaronder een project op hogere schaal, volgt niet dat vaststaat dat het functioneren van eiser in het geheel als een 4 gekwalificeerd dient te worden. Hierbij merkt de rechtbank op dat de onderhavige beoordeling, gelet op artikel 2 van het Reglement Beoordeling, enkel ziet op de werkzaamheden van eiser in de uitoefening van zijn huidige functie en hoe deze werkzaamheden worden genoemd in de betreffende functiebeschrijving. Werkzaamheden die door eiser worden verricht op een hogere schaal of op een ander werkgebied kunnen daarmee niet bij de beoordeling worden betrokken. Wel kunnen deze een rol spelen bij de vaststelling van de potentieelbeoordeling. Voorts kan ook het door eiser overgelegde gratificatiebesluit van 26 november 2013 niet tot een ander oordeel leiden. Dit gratificatiebesluit dateert van bijna een jaar na de beoordeling en hieruit valt niet op te maken dat dit ziet op werkzaamheden die zijn uitgevoerd tijdens de beoordelingsperiode. Ten slotte kan ook de (aangevulde) potentieelbeoordeling niet leiden tot het oordeel dat de waardering van het functioneren van eiser als een 3, onhoudbaar is. Hoewel hieruit blijkt dat eiser een potentieel geschikte kandidaat is voor de naast hogere GGP-functie, komt hieruit niet een wezenlijk ander beeld van het functioneren van eiser naar voren als blijkt uit de beoordeling.
11.
Nu geen van de beroepsgronden doel treft, is het beroep ongegrond.
12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.V.L. Heuts, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Diem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2014.
w.g. A.J.M. van Diem,
griffier
w.g. Heuts,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 april 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.