Uitspraak
RECHTBANK limburg
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
de huurcommissie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
gelet op de strekking van het verzoekschrift, de in het ongelijk gestelde partij is. Uit het bestreden besluit, noch uit het primaire besluit blijkt dat verweerder heeft gelet op de strekking van het verzoekschrift. Het verzoekschrift richt zich uitsluitend op de eindafrekening 2010 en 2011 met betrekking tot de punten “de electra gemeenschappelijke voorzieningen” en “de administratiekosten”. Eiser heeft bij de uitspraak van de huurcommissie van 26 juni 2013 op deze twee punten volledig gelijk gekregen. Gelet op de strekking van het verzoekschrift is eiser volledig in het gelijk gesteld, zodat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser de in het ongelijk gestelde partij is. Voor zover verweerder betoogt dat volgens de interne gedragslijn eiser de in het ongelijk gestelde partij is, omdat de door verweerder vastgestelde betalingsverplichting niet meer dan 10% afwijkt van hetgeen door verhuurder in rekening werd gebracht, overweegt de rechtbank dat de interne gedragslijn in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Uhw. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven, gelet hierop, geen bespreking meer.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover eiser als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit, in zoverre dat eiser als de in het gelijk gestelde partij wordt aangemerkt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 11,16.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2014.