In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 14 mei 2014 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van een Belgische verzoekster tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen twee primaire besluiten van de gemeente, waarbij de invordering van een dwangsom van € 10.000 werd aangekondigd en het verzoek om uitstel van betaling werd afgewezen. De verzoekster stelde dat de besluiten niet deugdelijke en controleerbare vaststellingen van feiten bevatten en dat de hercontrole niet door deskundige medewerkers was uitgevoerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het tijdsverloop tussen de besluiten en de hercontrole niet dermate lang was om aan de betrouwbaarheid van de weergave te twijfelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigering om uitstel van betaling te verlenen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, en dat de verplichting tot betaling van de dwangsommen voortvloeit uit de wet zodra deze zijn verbeurd. De voorzieningenrechter wees de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat de verzoekster niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de beginselplicht tot invordering rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van opgelegde sancties en de voorwaarden waaronder uitstel van betaling kan worden verleend.