ECLI:NL:RBLIM:2014:4391

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
C-04-127195 - FA RK 13-1829
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.G.F. Custers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderbijdrage in het kader van alimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw, die in het verleden gehuwd waren en inmiddels gescheiden zijn. De man verzocht de rechtbank om de kinderbijdrage te verlagen, omdat zijn financiële situatie was verslechterd na een ongeval, terwijl de vrouw een hoger inkomen had en samenwoonde met een partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man door zijn arbeidsongeschiktheid en gedeeltelijke werkloosheid een lagere draagkracht heeft, terwijl de vrouw, door haar hogere inkomen en de verhuur van de echtelijke woning, in staat is om meer bij te dragen aan de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op EUR 813,= per maand, maar de totale draagkracht van beide ouders was onvoldoende om in deze behoefte te voorzien. De rechtbank heeft rekening gehouden met de fictie van een kindgebondenbudget voor de vrouw, wat de behoefte van de kinderen zou verlagen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de man vanaf 1 november 2013 een bijdrage van EUR 165,50 per maand per kind moet betalen, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden en de onredelijkheid van de situatie waarin de man zich bevond. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/04/127195 / FA RK 13-1829
Beschikking van 14 mei 2014 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats man], [adres man],
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker-Groffen;
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw], [adres vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.H.L. van der Vlis-Vlaspoel.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 18 december 2013;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 17 januari 2014;
- het telefaxbericht met bijlagen zijdens de man van 27 februari 2014;
- het telefaxbericht met bijlagen zijdens de man van 11 maart 2014;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014 en waarbij zijn verschenen:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten;
- de ter zitting zijdens de vrouw overgelegde pleitnotities;
- de brief met bijlagen van 17 maart 2014 zijdens de vrouw;
- het telefaxbericht van 18 maart 2014 zijdens de man.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2.
De rechtbank Roermond heeft op 25 juni 2008 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 27 juni 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag] 2001;
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag] 2003.
2.4.
Bij voornoemde uitspraak heeft de rechtbank op verzoek van partijen aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, verder te noemen de kinderbijdrage, opgelegd van EUR 225,= per maand per kind.
Ingevolge wettelijke indexering bedraagt die bijdrage per 1 januari 2013 EUR 248,61 per maand per kind.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoekschrift houdt in dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de kinderbijdrage zal wijzigen en met ingang van 1 november 2013 zal bepalen op EUR 50,= per maand per kind, kosten rechtens.
3.2.
De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet en voert daartoe het volgende aan.
Nu de vrouw een hoger inkomen heeft, samenwoont en de echtelijke woning verhuurt, is haar draagkracht toegenomen en is zij in staat een groter aandeel in de kosten van de kinderen te leveren.
De draagkracht van de man is afgenomen. Hij heeft in juni 2010 een ongeval gehad en is daardoor nog maar beperkt inzetbaar. Aanvankelijk betaalde zijn werkgever zijn loon door, maar met ingang van 10 augustus 2013 ontvangt hij nog slechts voor 20 uur per week loon ad EUR 1.457,50 bruto per maand en ontvangt hij daarnaast een WW-uitkering. Hij becijfert zijn draagkracht op EUR 240,= per maand voor twee kinderen.

4.Het verweer

4.1.
De vrouw verzoekt de bijdrage te verminderen tot EUR 412,04 per maand voor beide kinderen met ingang van de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift. Zij becijfert dat dit de draagkracht is van de man.

5.De beoordeling

5.1.
De grondslag van het verzoek
Het feit dat de man arbeidsongeschikt is geraakt en vervolgens gedeeltelijk werkloos is geworden, heeft een inkomensdaling voor de man ten gevolge gehad. Aldus is sprake van een wijziging van omstandigheden die herberekening van de draagkracht van de man rechtvaardigt.
5.2.
De behoefte
5.3.
Uitgaande van de door het Nibud gehanteerde tabel “eigen aandeel kosten van kinderen”, de leeftijd van de minderjarigen en een tussen partijen vaststaand gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van EUR 3.231,= netto per maand, begroot de rechtbank de behoefte van de kinderen in 2007 (met 6 kinderbijslagpunten) op een bedrag van EUR 720,= per maand en, met indexeringen, op afgerond op EUR 813,= in 2013, zijnde EUR 406,50 per kind per maand.
5.3.1.
De vrouw heeft ter zitting gesteld geen kindgebondenbudget te ontvangen omdat zij samenwoont met een (toeslag)partner en het gezamenlijk inkomen te hoog is om in aanmerking te komen voor het kindgebondenbudget. De rechtbank komt hierop hierna nog terug.
5.4.
De draagkracht
5.4.1.
De man becijfert zijn inkomen per 1 november 2013 (de verzochte wijzigingsdatum) op EUR 1.998,= netto per maand. De vrouw becijfert het inkomen van de man per die datum op EUR 1.947,78 netto per maand. De rechtbank volgt de berekening van de vrouw, overgelegd als productie 4 bij het verweerschrift (uitgaande van een
WW-uitkering van EUR 11.784,98 per jaar en een inkomen uit arbeid van EUR 20.399,66 per jaar). De stelling van de vrouw ter zitting dat de man zijn deel van de overwaarde van de echtelijke woning betaald heeft gekregen en daarover mogelijk rente-inkomsten kan genereren passeert de rechtbank, nu ook aan de vrouw eenzelfde deel van de overwaarde is toegekomen.
Volgens de per 1 april 2013 geldende zogenaamde draagkrachttabel heeft de man dan een draagkracht van EUR 335,= per maand te vermeerderen met het te realiseren fiscaal voordeel ad EUR 107,=, is in totaal EUR 442,= per maand.
5.4.2.
De rechtbank becijfert het inkomen van de vrouw per 1 november 2013 op afgerond EUR 1.620,= netto per maand, uitgaande van een jaarinkomen van EUR 22.437,= en rekening houdend met een inkomensheffing van EUR 2.988,51 (blijkens bijlage 5 bij het verweerschrift). De rechtbank acht dit inkomen voldoende aannemelijk.
De rechtbank houdt geen rekening met inkomsten uit verhuur van de echtelijke woning nu de kosten nagenoeg gelijk zijn aan de inkomsten. Volgens de zogenaamde draagkrachttabel heeft de vrouw dan een draagkracht van EUR 190,= per maand.
5.4.3.
De draagkracht van partijen is onvoldoende om in de volledige behoefte van de kinderen te kunnen voorzien. De draagkracht van de man bedraagt EUR 442,= en die van de vrouw EUR 190,= zijnde in totaal EUR 632,= per maand en de behoefte bedraagt
EUR 813,= zodat er sprake is van een tekort van EUR 181,= per maand.
De man heeft recht op een zorgkorting van - volgens de vrouw - 20 procent en van - volgens de man - 25 procent. Nu de man de zorgregeling heeft aangepast in die zin dat deze eindigt op zondagavond (in plaats van maandagmorgen) gaat de rechtbank uit van een zorgkorting van maximaal 20 procent van de behoefte ad EUR 813,= dus van EUR 162,60 per maand.
5.4.4.
Omdat er een tekort aan draagkracht is van EUR 181,= kan de man slechts een deel van de zorgkorting realiseren. Het tekort wordt aan beide partijen voor de helft toegerekend dus voor EUR 90,50 aan de man.
De rechtbank becijfert de door de man te betalen bijdrage dan ook op EUR 442,= minus
EUR 72,= (zorgkorting ad EUR 162,50 minus helft tekort draagkracht ad EUR 90,50)
is EUR 370,= per maand, zijnde 185,= per kind per maand.
5.4.5.
Zoals onder overweging 5.3.1. opgenomen heeft de vrouw een toeslagpartner en is het gezamenlijk inkomen van haar en haar partner te hoog om in aanmerking te komen voor een kindgebondenbudget. Gevolg daarvan is dat de behoefte van de kinderen, volgens het per 1 januari 2013 geldende systeem van de berekening van de behoefte minderjarigen, hoger is dan wanneer de vrouw geen toeslagpartner zou hebben en wel het kindgebondenbudget zou ontvangen. Het gevolg hiervan is dat de man, in verhouding tot de vrouw, een hogere bijdrage voor de kinderen moet betalen (zijn aandeel wordt weliswaar niet hoger maar wel de totale kosten), terwijl dit in feite het gevolg is van de (te hoge) inkomsten aan de zijde van de vrouw en haar partner. De rechtbank acht dit gevolg, in de onderlinge verhoudingen tussen de vrouw en de man, niet redelijk. Daarbij speelt een rol dat de kinderen in de het gezin van de vrouw en haar partner verblijven en wel meeprofiteren van het hogere inkomen aan die zijde.
De rechtbank acht het dan ook redelijk uit te gaan van de fictie dat de vrouw, indien enkel uitgegaan zou worden van haar inkomen van EUR 22.437,=, recht zou hebben gehad op een kindgebondenbudget van EUR 129,= per maand voor beide kinderen (naar de normen van 2013). De behoefte van de kinderen zou dan in 2013 EUR 684,= per maand bedragen
(EUR 813,= minus het kindgebondenbudget ad EUR 129,=).
Bij een draagkracht van EUR 442,= van de man en EUR 190,= van de vrouw zou het aandeel van de man dan 442/632 maal EUR 684,= is afgerond EUR 478,= bedragen.
De zorgkorting zou dan 20 procent van EUR 684,= is afgerond EUR 137,= bedragen.
Nu de vrouw en de man met hun gezamenlijke draagkracht van EUR 632,= niet volledig in de behoefte van EUR 684,= kunnen voorzien, zal de rechtbank de helft van het tekort zijnde EUR 26,= in mindering brengen op de zorgkorting van de man. Het aandeel van de man in de kosten bedraagt dan EUR 442,= minus EUR 111,= (EUR 137,= zorgkorting minus
EUR 26,= tekort zorgkorting) is EUR 331,= zijnde EUR 165,50 per maand per kind.
De rechtbank zal die bijdrage met ingang van 1 november 2013 bepalen.
5.5.
De proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 25 juni 2008, waarbij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding werd opgelegd ten behoeve van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag] 2001;
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag] 2003;
in die zin dat de man met ingang van 1 november 2013 aan de vrouw heeft te betalen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van EUR 165,50 per maand per kind, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen en te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2014;
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.G.F. Custers, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 14 mei 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.G. Nijenkamp, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.