ECLI:NL:RBLIM:2014:4437

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_3455u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag afvalstoffenheffing en dubbele lediging

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een aanslag afvalstoffenheffing (Diftar) die door de heffingsambtenaar van de stadsregio Parkstad Limburg was opgelegd. De aanslag betrof de onroerende zaak aan de Keerberg 94 te Voerendaal voor de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2012. Eiser was van mening dat de restafvalbak op 19 december 2012 slechts gedeeltelijk was geledigd, waarvoor hij € 3,40 in rekening was gebracht. Daarnaast was er op 21 december 2012 een extra lediging uitgevoerd, waarvoor wederom € 3,40 in rekening werd gebracht. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze dubbele kosten en stelde dat de eerste lediging niet correct was uitgevoerd.

Tijdens de zitting op 1 mei 2014 is er met partijen gesproken over de vraag of dergelijke kwesties wel aan de rechter voorgelegd dienen te worden. Desondanks is er schriftelijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser gegrond was. De rechtbank stelde vast dat de afvalcontainer op 19 december 2012 niet volledig was geledigd, wat door verweerder niet werd betwist. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte twee keer een bedrag van € 3,40 in rekening had gebracht voor wat in feite slechts één lediging was.

De rechtbank heeft de aanslag afvalstoffenheffing van 31 januari 2013 vernietigd en verweerder veroordeeld tot het terugbetalen van het door eiser betaalde griffierecht van € 44,-. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 76,72 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, en is openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 3455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2014 in de zaak tussen

[eisende partij], te [woonplaats], eiser

en

de heffingsambtenaar van stadsregio Parkstad Limburg, verweerder

(gemachtigden: mr. M.G.G. Hilkens en [naam]),

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder ten aanzien van de onroerende zaak Keerberg 94 te Voerendaal een aanslag afvalstoffenheffing (Diftar) over de periode 1 januari 2012 tot 31 december 2012 opgelegd.
Eiser heeft tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 4 oktober 2013 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Eiser stelt in zijn beroepschrift dat de restafvalbak op 19 december 2012 voor slechts een vierde geledigd is. Voor deze lediging is eiser een bedrag ad € 3,40 in rekening gebracht. Eiser heeft vervolgens met de Rd4 gebeld, het bedrijf dat afval ophaalt in de gemeente waar eiser woonachtig is. Eiser heeft toen meteen gezegd te vinden dat hij voor deze tweede lediging niet extra zou moeten hoeven betalen. Op 21 december 2012 is de afvalbak nogmaals geledigd en is ook voor deze lediging een bedrag ad € 3,40 in rekening gebracht. Eiser is van mening dat hij de lediging van 21 december 2012 niet hoeft te betalen omdat de Rd4 haar werk niet goed heeft gedaan. Ter zitting heeft eiser gesteld dat in de encyclopedie het woord lediging als leegmaken wordt omschreven en dat hier geen sprake van was op 19 december 2012.
2.
Verweerder voert - zakelijk - aan dat elke container is voorzien van een chip met een unieke code die aan de onderkant van de rand is bevestigd. Zodra de hefarm een container vastpakt, wordt de chip automatisch gelezen en gecontroleerd. Zodra een container in de grijparm zit en zich ongeveer een meter boven de grond bevindt, wordt de chip geregistreerd. Deze registratie door het systeem van de Rd4 is leidend voor de aanslagoplegging. Verweerder stelt vervolgens dat de wijze waarop een container gevuld is en/of weersinvloeden een oorzaak kunnen zijn dat het afval niet of gedeeltelijk uit de container valt tijdens het ledigen. Verweerder heeft advies opgevraagd bij de Rd4 en er is volgens Rd4 geen aanleiding om de aanslag diftar te corrigeren.
3.
In geschil is op grond van het door partijen aangevoerde in feite enkel de vraag of verweerder eiser ten onrechte voor de ledigingen op 19 en 21 december 2012 twee keer een bedrag ad € 3,40 in rekening heeft gebracht in plaats van slechts een keer. Weliswaar heeft eiser gesteld dat hij de lediging van 21 december 2012 niet wil betalen, maar zijn grieven in dit verband kunnen ook worden opgevat als dat hem ten onrechte voor de lediging van
19 december 2012 het ledigingstarief in rekening is gebracht.
4.
De in geding zijnde afvalstoffenheffing 2013 is gebaseerd op de ‘Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2012’ (hierna: de verordening).
5. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening wordt onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de
Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 4 van de verordening wordt de belasting geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Volgens hoofdstuk 1 onder 1 van de tarieventabel, voor zover hier van belang, bedraagt de belasting per perceel per belastingjaar € 149,40.
Volgens hoofdstuk 1 onder 2 van de tabel bedraagt de belasting per lediging van:
a. een mini container, bestemd voor GFT- afval met een inhoud van 140 liter € 3,40.
b. een mini container, bestemd voor GFT- afval met een inhoud van 240 liter € 4,60.
c. een mini container, bestemd voor restafval met een inhoud van 140 liter € 3,40.
d. een mini container, bestemd voor restafval met een inhoud van 240 liter € 4,60
6.
De rechtbank overweegt allereerst het volgende. Ter zitting is met partijen stil gestaan bij de vraag of kwesties als deze wel aan de rechter voorgelegd dienen te worden. Beide partijen hebben deze vraag in feite ontkennend beantwoord. Beide partijen hebben echter ook aangegeven dat er over en weer principiële kanten aan de kwestie zitten. Verweerder vreest voor een mogelijke precedentwerking en eiser vindt het onjuist dat hij zou moeten betalen voor een - kort gezegd - niet naar behoren verrichte dienst. Verweerders gemachtigde heeft nog aangeven dat het intern ook moeilijk is om te komen tot een correctie nu dit in feite op grond van de interne werkafspraken en de verdeling van taken en bevoegdheden enkel op aangeven van Rd4, zijnde de organisatie die door de gemeente voor het ophalen van afvalstoffen is ingeschakeld, zou kunnen geschieden.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent verweerder daarmee echter zijn eigen taken en bevoegdheden ter zake van de besluitvorming op een bezwaarschrift en vermag de rechtbank ook niet in te zien dat een professioneel bestuursorgaan niet in staat zou zijn om een aanslag te (laten) corrigeren als dat bestuursorgaan handhaven daarvan onjuist of wellicht zelfs enkel ongewenst zou achten.
7.
Ter zake van het aan haar voorgelegde geschil overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft gesteld dat de afvalcontainer op 19 december 2012 niet volledig geledigd is.
Dat is door verweerder niet betwist. Met eiser is de rechtbank vervolgens van mening dat verweerder in beginsel niet twee keer voor in feite slechts een complete lediging het ledigingstarief in rekening kan brengen. Zowel uit de stukken als het verhandelde ter zitting is vervolgens ook niet gebleken of aannemelijk geworden dat het niet volledig ledigen van de afvalcontainer bij de eerste lediging aan eiser te wijten is geweest dan wel aan een omstandigheid die niet in de risicosfeer van verweerder ligt. Ook is niet gebleken of gesteld dat het vaststellen daarvan voor verweerder onmogelijk is dan wel zodanig bezwarend dat dit niet van verweerder mag worden verwacht. De rechtbank ziet verder ook geen reden om te twijfelen aan hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent het niet volledig ledigen op
19 december 2012. Ook verweerders gemachtigde heeft zodanige twijfels dan wel andere twijfels niet geuit ter zake van de versie van eiser omtrent de ledigingen. Het risico van het onvolledig ledigen acht de rechtbank in het onderhavige geval dan ook gelegen in de risicosfeer van verweerder.
8.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het beroep dan ook gegrond.
9.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank voorts aanleiding verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank vast op
€ 76,72,-, zijnde de reiskosten van eiser ter hoogte van € 24,56,- (op basis van kosten openbaar vervoer 2e klas) en de – door verweerders gemachtigde redelijk geachte - verletkosten van eiser ter hoogte van € 52,16,-.
10.
Tot slot zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het terugbetalen van het door eiser betaalde griffierecht ad € 44,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • vermindert de aanslag afvalstoffenheffing (Diftar) van 31 januari 2013 met
€ 3,40,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van de beroepsprocedure ad € 76,72 (bestaande uit € 24,56,- wegens reiskosten en € 52,16 wegens verletkosten), te betalen aan eiser;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,-, aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Haddoumi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.
w.g. S. Haddoumi,
griffier
w.g. mr. F.H. Machiels
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 mei 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.