ECLI:NL:RBLIM:2014:510

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
2629198 CV EXPL 13-5074
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van onzelfstandige woonruimte wegens ernstige overlast door bewoner

In deze zaak vorderde de stichting Woningstichting Meerssen de ontruiming van een onzelfstandige woonruimte, een kamer in een woning waar Somalische vluchtelingen zijn geplaatst. De vordering was gebaseerd op ernstige overlast veroorzaakt door een van de bewoners, [gedaagde], die beschuldigd werd van bedreiging en mishandeling van medebewoners. De procedure begon met een dagvaarding op 20 december 2013, en de zitting vond plaats op 13 januari 2014. Tijdens de zitting werd de situatie besproken, waarbij zowel de eisende partij als de gedaagde partij vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De feiten wezen uit dat [gedaagde] sinds medio mei 2012 een kamer huurde van Wonen Meerssen. Er waren meerdere incidenten van overlast en geweld, waaronder een ernstig voorval op 16 november 2013, waarbij [gedaagde] medebewoners met een mes bedreigde en een van hen verwondde. Wonen Meerssen voerde aan dat er al langere tijd klachten waren over het gedrag van [gedaagde], en dat zij een spoedeisend belang had bij de ontruiming om de leefbaarheid voor andere huurders te waarborgen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de ontruiming, gezien de ernst van de overlast en de negatieve impact op de andere bewoners. De rechter oordeelde dat het aannemelijk was dat een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zou leiden. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van twee weken voor [gedaagde] om de woning te verlaten. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 2629198 CV EXPL 13-5074
typ: RK
Vonnis in kort geding van
in de zaak van
de stichting WONINGSTICHTING MEERSSEN,
handelend onder de naam Wonen Meerssen en gevestigd en kantoorhoudend te Meerssen,
eisende partij,
verder te noemen: Wonen Meerssen,
gemachtigde: mr. J.M.G.A. Sengers, advocaat te Best
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. A.L.M. van Uden, advocaat te Meerssen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij exploot van dagvaarding met producties van 20 december 2013 heeft Wonen Meerssen [gedaagde] in kort geding gedagvaard en opgeroepen voor de zitting van 13 januari 2014 te 11:30 uur. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] op 6 januari 2014 nog twee producties in het geding gebracht.
1.2.
Ter zitting is namens Wonen Meerssen verschenen de heer [naam 1], woonconsulent, bijgestaan door mr. Sengers voornoemd. Tevens is verschenen de heer
[naam 2].
[gedaagde] is verschenen bij zijn voornoemde gemachtigde, die de standpunten van [gedaagde] aan de hand van een pleitnotitie heeft toegelicht. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, staat tussen partijen het navolgende vast:
  • met ingang van medio mei 2012 huurt [gedaagde] een onzelfstandige woonruimte (een kamer) van Wonen Meerssen in het pand gelegen aan de [adres], aanvankelijk de kamer met nummer [Xx 1], en vanaf 13 september 2013 de kamer met nummer [Xx 2];
  • [gedaagde] is een uit Somalië afkomstige vluchteling en bewoont het betreffende pand, dat onder meer een gezamenlijke keuken heeft, samen met onder meer twee andere uit Somalië afkomstige vluchtelingen, te weten de heren [naam 3] en genoemde
[naam 2];
  • op 16 november 2013 heeft zich in de gezamenlijke keuken van het pand een incident voorgedaan tussen [gedaagde] enerzijds en de twee voornoemde medebewoners anderzijds, waarbij in ieder geval één mes is gebruikt en waarbij [naam 3] aan zijn enkel gewond geraakt is door het gebruik van dat mes;
  • van dat incident hebben genoemde medebewoners aangifte bij de politie gedaan (productie 2 bij exploot).

3.De vordering

Wonen Meerssen vordert - bij wege van onmiddellijke voorziening bij voorraad - de veroordeling van [gedaagde] om de (onzelfstandige) woning aan het adres [adres] te Meerssen binnen twee dagen na het vonnis te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels met al het zijne en al de personen die daar zijdens hem verblijven, en deze woning ter vrije beschikking van Wonen Meerssen te stellen, onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.

4.Het geschil

4.1.
Ter onderbouwing van haar vordering voert Wonen Meerssen aan dat er, naast het incident van 16 november 2013, al langere tijd klachten waren over het (woon)gedrag van [gedaagde].
4.1.1.
Via de Stichting Traject is haar ter ore gekomen dat [gedaagde] “aan het doordraaien” is, dat hij drugs gebruikt, niet schroomt om met messen te zwaaien en dat via Vluchtelingenwerk het verzoek was binnengekomen om te bemiddelen in een ruzie tussen [gedaagde] en medebewoner [naam 2]. Een en ander is in een intern e-mailbericht van 24 mei 2012 van woonconsulent [naam 1] (productie 6 bij exploot) medegedeeld.
4.1.2.
Bij e-mailbericht van 17 september 2012 heeft de politie aan Wonen Meerssen te kennen gegeven dat er spanningen zijn tussen de bewoners van het betreffende pand. Bij dat bericht zat een mutatieformulier dat melding maakt van een ruzie tussen [gedaagde] en een andere bewoner van het pand, een zekere heer [naam 4] (productie 7 bij exploot).
Genoemde heer [naam 4] heeft op zijn school melding gemaakt van genoemde ruzie en daar verteld dat [gedaagde] hem heeft mishandeld en met een mes heeft bedreigd (productie 8 bij exploot).
4.1.3.
Drie huisgenoten van [gedaagde] zijn op 8 januari 2013 bij het Politie-aanlooppunt in Meerssen geweest en hebben daar te kennen gegeven dat zij al eerder daar waren geweest om te melden dat zij veel overlast ondervinden van [gedaagde]. Zij hebben daarbij verklaard dat [gedaagde] altijd ruzie zoekt, drugs en drank gebruikt en dat er bijna iedere nacht aangebeld wordt bij de woning door derden die voor [gedaagde] komen. Ook verklaarden zij dat er wel eens gevochten is met [gedaagde] als de gemoederen hoog opliepen. Een en ander blijkt uit de registratie van de politie (productie 9 bij exploot) van die melding.
4.1.4.
Op 16 januari 2013 heeft [gedaagde] gevochten met nóg een andere huisgenoot, de heer [naam 5], zowel op school als thuis. Volgens genoemde huisgenoot was dat al het zoveelste voorval met [gedaagde], die veel overlast veroorzaakt (productie 10 bij exploot).
4.1.5.
Op 24 januari 2013 heeft een medewerkster van Pentasz zich bij het Politie-aanlooppunt gemeld. Volgens de registratie van die melding (productie 11 bij exploot) heeft die medewerkster bij die gelegenheid te kennen gegeven dat [gedaagde] weer, en nog steeds, voor veel overlast voor medebewoners zorgt en zou [gedaagde] een dag eerder, op 23 januari 2013, medebewoner [naam 5] zowel thuis als op school mishandeld hebben.
4.2.
Het ernstigste voorval, dat de directe aanleiding is geweest voor de onderhavige vordering, was het incident op 16 november 2013 waarbij de situatie is geëscaleerd. [gedaagde] heeft op die dag zijn medebewoners [naam 3] en [naam 2] voornoemd tijdens een ruzie bedreigd met een mes en heeft [naam 3] daarbij verwond met een mes.
Het incident vond plaats in de gemeenschappelijke keuken, waar [gedaagde] de darm van een schap aan het schoonmaken was. [naam 3] en [naam 2] wilden in de keuken een maaltijd klaarmaken en klaagden over de stank van het orgaanvlees. [naam 3] heeft daarom toen een raam open gezet, hetgeen kennelijk tegen de zin in van [gedaagde] was, die het raam weer sloot. Daarop volgde een ruzie, waarbij [gedaagde] op enig moment twee messen uit het keukenblok pakte en daarmee [naam 3] en [naam 2] bedreigde. Toen laatstgenoemden naar hun respectieve kamers vluchtten, heeft [gedaagde] een van de messen, een slagersmes, met kracht richting [naam 3] gegooid. Het mes raakte daarbij de enkel van de rechtervoet van [naam 3]. [naam 3] is daarop zijn kamer opgevlucht en heeft de politie gebeld. De verpleegkundige van de ambulance heeft hem nagekeken en de wond moest in het ziekenhuis gehecht worden. Zowel [naam 3] als [naam 2] hebben van het incident aangifte gedaan bij de politie (producties 2 en 3 bij exploot). Aldus Wonen Meerssen.
4.3.
Volgens Wonen Meerssen schiet [gedaagde] door zijn gedrag ernstig tekort in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen op grond van de huurovereenkomst en gedraagt hij zich niet zoals het een goed huurder betaamt. Wonen Meerssen heeft onder meer te waken voor de leefbaarheid in de wijken waarin haar woningen gelegen zijn, met name als het gaat om het gedrag van haar huurders onderling, en zij heeft er daarom een spoedeisend belang bij om tegen [gedaagde] op te treden. Een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal in een bodemprocedure zeer waarschijnlijk toegewezen worden.
4.4.1.
[gedaagde] betwist dat er al langere tijd klachten waren over zijn woongedrag. [gedaagde] is tijdens het incident op 16 november 2013 degene geweest die met een mes is aangevallen en hij is daarbij ernstig gewond geraakt aan zijn hand toen hij probeerde een messteek met die hand op te vangen. [gedaagde] is daarvoor diezelfde dag nog geopereerd in het ziekenhuis. [gedaagde] heeft niet een mes naar een medebewoner gegooid, doch hij heeft het mes waarmee hij gestoken was uit zijn hand getrokken en heeft dat mes op de grond willen gooien. Daarbij is dat mes terechtgekomen in de schoen van een van de medebewoners. Vluchtelingenwerk Nederland heeft de zienswijze van [gedaagde] op het incident verwoord in een brief van 11 december 2013 (productie 1 bij de pleitnota).
4.4.2.
Volgens [gedaagde] zijn de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] onjuist. Het is [naam 3] die [gedaagde] met een mes heeft aangevallen.
4.5.
De verklaring van woonconsulent [naam 1] van 24 mei 2012 (productie 6 bij exploot) is een verklaring van horen zeggen. Dit geldt evenzeer voor de verklaring van de medewerkster van Pentasz van 24 januari 2013 (productie 11 bij exploot).
4.6.
Ten aanzien van de beweerde ruzie op 17 september 2012 heeft de politie verklaard dat zij geen mes hebben aangetroffen (waarbij [gedaagde] kennelijk naar productie 7 bij exploot verwijst), zodat dit ook een “volstrekt onduidelijk” verhaal blijft, terwijl in productie 8, waar Wonen Meerssen in het kader van dit beweerde incident mede naar verwijst, de naam van [gedaagde] niet eens wordt genoemd.
4.7.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat Wonen Meerssen in het kader van haar zorgplicht had dienen na te gaan of bepaalde nieuwe aspirant-bewoners wel geplaatst kunnen worden bij reeds gevestigde bewoners, gelet op hun achtergrond als asielzoekers uit gebieden waar (stammen)oorlogen woeden.

5.De beoordeling

5.1.
Wonen Meerssen heeft spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening, gelegen in haar verplichting haar (andere) huurders het rustig woongenot te verschaffen.
5.2.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming bij wijze van onmiddellijke voorziening in de zin van art. 254 Rv is vereist dat met een grote mate van zekerheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken.
Een in kort geding bevolen ontruiming is een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Om die reden moet van geval tot geval en met inachtneming van alle betrokken belangen worden beoordeeld of er voldoende (zwaarwegende) gronden zijn die toepassing van een dergelijke in de praktijk vaak definitieve maatregel rechtvaardigen.
Gezien de ernst van de gevolgen voor de betrokken huurder(s) kan daarom een ontruiming bij wijze van onmiddellijke voorziening slechts worden uitgesproken, indien hoogst aannemelijk is dat de overlast van zodanige aard en ernst is dat ontruiming op korte termijn noodzakelijk is, de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en hoogst waarschijnlijk is dat de bodemrechter (wanneer zijn oordeel wordt gevraagd) de huurovereenkomst zal ontbinden.
5.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat een eventuele vordering van Maasvallei tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde in een bodemzaak zal slagen.
Gelet op de verklaringen van voornoemde huisgenoten ten aanzien van het incident van 16 november 2013 zoals neergelegd in de respectieve processen-verbaal, is voldoende aannemelijk dat [gedaagde] bij dat incident een hoofdrol in negatieve zin heeft gespeeld. Dat incident is op zichzelf reeds als dermate ernstig aan te merken dat Wonen Meerssen daarmee een vordering tot ontruiming in kort geding toekomt.
5.4.
De lezing van [gedaagde], inhoudende dat juist hij werd aangevallen door [naam 3], overtuigt niet, mede bezien in het licht van het veelvoud aan overige klachten over het bedreigende gedrag van [gedaagde] jegens medebewoners (ook andere dan [naam 3] en [naam 2]) en de ter zitting door [naam 2] gegeven toelichting op het incident, die [gedaagde] door niet te verschijnen niet heeft weersproken.
In dit verband wordt ook gewicht toegekend aan de omstandigheid dat [naam 3] en [naam 2] direct na het incident allebei en onafhankelijk van elkaar aangifte bij de politie gedaan hebben en daarbij voor wat betreft de van belang zijnde feiten overeenstemmend hebben verklaard, terwijl van een aangifte door [gedaagde] in deze procedure niet is gebleken. Ter zitting heeft zijn gemachtigde weliswaar verklaard dat [gedaagde] wèl aangifte gedaan heeft, doch hij heeft daarbij in het ongewisse gelaten op welk moment hij dat dan gedaan heeft (eerst na betekening van het exploot?) en bovendien heeft hij niet alsnog een proces-verbaal van die aangifte overgelegd.
Onder de genoemde omstandigheden is de keuze van Wonen Meerssen om uitsluitend van [gedaagde] ontruiming van het gehuurde te vorderen, gerechtvaardigd.
5.5.
De zorgplicht van Wonen Meerssen jegens haar huurders omvat niet een verplichting om zich te verdiepen in de (stammen)achtergrond van betrokkenen en hun plaatsing daarop af te stemmen, alleen al omdat Wonen Meerssen - naar zij onbetwist heeft gesteld - huurders als deze krijgt “aangereikt” van de gemeente en geen keus heeft dat hen te plaatsen in op korte termijn beschikbare woonruimte.
5.6.
Een belangenafweging voor zover in kort geding nog te maken, leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is dat het voor [gedaagde] onmogelijk is om zich te voorzien van andere betaalbare woonruimte, waarbij medewerking door de gemeente en/of Vluchtelingenwerk gepast lijkt.
5.7.
De voorzieningenrechter zal op vorenstaande gronden de gevorderde ontruiming toewijzen, waarbij de door [gedaagde] in acht te nemen termijn evenwel op twee weken na betekening van dit vonnis gesteld wordt.
5.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van Wonen Meerssen gevallen proceskosten veroordeeld worden, tot de datum van dit vonnis begroot op € 604,82, bestaande uit € 400,00 aan salaris gemachtigde, € 112,00 aan griffierecht en € 92,82 aan explootkosten.

6.De beslissing

6.1.
Veroordeelt [gedaagde] om de onzelfstandige woonruimte aan het adres [adres] te Meerssen binnen twee weken na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die zijnerzijds in het gehuurde aanwezig zijn en om de woning vervolgens in die ontruimde staat onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Wonen Meerssen te stellen.
6.2.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Wonen Meerssen tot de datum van dit vonnis begroot op € 604,82.
6.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.