In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in een kort geding over de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige A] en [minderjarige B]. De vader had verzocht om een begeleide omgangsregeling (BOR) niveau 3, ondanks een negatief advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders hadden eerder een overeenkomst gesloten om tot een BOR niveau 3 te komen, maar de stiefvader van de kinderen had zich tegen deze regeling gekeerd, wat leidde tot spanningen binnen het gezin. De rechtbank overwoog dat de ouders eindelijk in staat leken tot enige communicatie en dat de minderjarige dochter openstond voor contact met de vader. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de stiefvader niet voldoende reden was om het verzoek van de ouders af te wijzen. De rechtbank legde een begeleide omgangsregeling op, waarbij de Mutsaersstichting betrokken zou worden voor de uitvoering van de regeling. De rechtbank benadrukte het belang van de bereidheid van de ouders om samen te werken aan de omgangsregeling en dat de stiefvader zijn emoties diende te beheersen in het belang van de kinderen. De rechtbank verzocht de Raad voor de Kinderbescherming om uiterlijk op 15 september 2014 een rapportage in te dienen over de voortgang van de omgangsregeling.