ECLI:NL:RBLIM:2014:5891

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
C/03/191392 / KG ZA 14/263
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afnameverplichting door franchisenemers in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam] HORECA GROOTHANDEL (hierna: eiseres) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SNACKPOINT FORMULE MANAGEMENT B.V. (hierna: SFM). Eiseres vorderde dat SFM haar franchisenemers zou verplichten om hun bestellingen bij eiseres te plaatsen, in plaats van bij een andere groothandel, Kreko. Eiseres stelde dat SFM haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst niet nakwam door de leden te informeren dat zij hun bestellingen bij Kreko konden doen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er te veel aanwijzingen zijn dat eiseres zelf niet meer in staat is om aan haar leveringsverplichtingen te voldoen, waardoor de vordering niet toewijsbaar is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres haar activiteiten heeft overgedragen aan Sligro Food Groep B.V., een concurrent van SFM, en dat dit de mogelijkheid voor eiseres om aan haar verplichtingen te voldoen in gevaar brengt. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de afnameverplichting mogelijk in strijd is met de Mededingingswet en de EU-Verordening 330/2010. De vordering van eiseres is afgewezen, en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van SFM, die zijn begroot op € 1.090,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/191392 / KG ZA 14/263
typ: RK
Vonnis in kort geding van 30 juni 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] HORECA GROOTHANDEL,
gevestigd te Venlo,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.M. de Hair
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNACKPOINT FORMULE MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Geleen,
gedaagde partij,
gemachtigden: mr. H. van Oijen en mr. R. Heerkens.
Partijen zullen hierna [eiseres] en SFM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Bij exploot van dagvaarding van 22 mei 2014 heeft [eiseres] SFM in kort geding gedagvaard en opgeroepen voor de zitting van donderdag 12 juni 2014 te 9:30 uur.
1.2.
Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting producties in het geding gebracht.
1.3.
Ter zitting is namens [eiseres] verschenen de heer [naam directeur eiseres], directeur, bijgestaan door mr. De Hair voornoemd. Namens SFM is verschenen de heer [naam directeur SFM], directeur, bijgestaan door mr. Heerkens voornoemd. Beide gemachtigden hebben de respectieve standpunten nader toegelicht aan de hand van een pleitnota. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald, in verband met ziekte van de voorzieningenrechter nader op heden.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, staat tussen partijen het volgende vast:
  • [eiseres] drijft een onderneming die zich bezig houdt met groothandel in horeca-producten en horeca-benodigdheden;
  • een zustervennootschap van [eiseres], Snack’s Exploitatie Maatschappij B.V. (verder te noemen: SEM), heeft in 1995 een franchise formule onder de naam “Snackpoint” opgezet dan wel gekocht;
  • de leden (snackbarhouders) van de franchise die in Zuid-Oost Nederland zijn gevestigd zoals genoemd in productie 4 bij exploot werden beleverd door [eiseres] en de overige (elders in het land gevestigde) leden van de franchise door andere leveranciers;
  • op 9 januari 2013 heeft SEM de Snackpoint franchise formule inclusief activa en contracten met derden verkocht aan SFM (productie 5 bij exploot);
  • bijlage F bij die koopovereenkomst is een leveringsovereenkomst tussen SFM en [eiseres], waarvan artikel 1 als volgt luidt:

SFM is, conform het omschrevene in de contracten met de Snackpoint-leden, verplicht om de levering van horeca-artikelen en benodigdheden aan de Snackpoint-leden in het verzorgingsgebied van [eiseres] te laten verzorgen door [eiseres] gedurende een periode van 15 jaar ingaande 1 januari 2013.”;
  • in de samenwerkingsovereenkomst tussen SFM en haar leden (productie 7 bij exploot) is in artikel 7 lid 1 bepaald dat de leden verplicht zijn om de door hen benodigde producten zoveel mogelijk in te kopen bij door SFM aan te wijzen (in lid 2 met name genoemde) leveranciers, te weten een samenwerkingsverband/Holding van groothandelaars met de naam “VHC”, waaronder - op dat moment nog - [eiseres];
  • begin januari 2014 heeft [eiseres] aan SFM te kennen gegeven dat zij voornemens is haar groothandelsactiviteiten gefaseerd over te dragen aan Sligro Food Groep B.V. (verder te noemen: Sligro), en ter zitting is door [eiseres] verklaard dat deze overname/verkoop van zowel medewerkers als klanten (niet: gebouwen en inventaris) is afgerond;
  • Sligro is een concurrent van de bij VHC aangesloten groothandels en exploiteert daarnaast twee franchiseketens (“Plaza Food for All” en “Big Snack”) die directe concurrenten zijn van SFM;
  • [eiseres] heeft zich - op enig moment in de loop van dit jaar - uit de VHC-holding teruggetrokken;
  • bij brief van 22 april 2014 heeft SFM de leden te kennen gegeven dat zij hun bestellingen vanaf dat moment bij Kreko (een andere participerende groothandel in de VHC-holding) kunnen doen;
  • bij e-mailbericht van 8 mei 2014 heeft SFM de overeenkomst van 9 januari 2013 buitengerechtelijk ontbonden, althans - zo begrijpt de voorzieningenrechter dit - partieel ontbonden ten aanzien van de afnameverplichting als genoemd in bovengenoemde bijlage F.

3.Het geschil

3.1.
In haar petitum vordert [eiseres] als voorziening in kort geding dat SFM - binnen 24 uur na betekening van dit vonnis - haar in productie 4 genoemde leden een brief stuurt met de volgende tekst:

In tegenstelling tot de eerdere berichtgeving in onze brief van 22 april 2014 zal de levering van horeca-artikelen en –benodigdheden niet worden verzorgd door VHC Kreko. Met ingang van heden wijst Snackpoint Formule Management als leverancier van uw bestellingen, als vanouds, [eiseres] Horeca Groothandel aan. U dient uw bestellingen vanaf heden op de vertrouwde wijze door te geven aan [eiseres].”, en die in kopie aan [eiseres] stuurt, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat SFM daar niet aan voldoet met een maximum van € 100.000,00, en SFM te gebieden toe te zien op nakoming door haar franchisenemers van hun verplichting tot afname bij [eiseres] en zonodig daartoe rechtsmiddelen aan de wenden, onder verwijzing van SFM in de proceskosten. In wezen vordert [eiseres] dus nakoming door SFM van de uit genoemde Bijlage F voortvloeiende afnameverbintenis.
3.2.
[eiseres] stelt dat geen sprake is van wanprestatie aan haar zijde die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt en betwist de rechtsgeldigheid van de buitengerechtelijke ontbinding door SFM. Zij acht SFM daarom gehouden tot nakoming van genoemde afnameverbintenis (haar verplichting om haar leden te laten beleveren door [eiseres]).
3.3.
SFM heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna - voor zover nodig - zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisende belang is door SFM op zichzelf niet betwist en wordt voldoende aannemelijk geacht.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren gebracht is en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voornoemde redelijke mate van zekerheid over een voor [eiseres] positieve uitkomst in een bodemprocedure niet aanwezig. Zoals ter zitting is vastgesteld, heeft [eiseres] haar medewerkers en klanten overgedragen aan Sligro. Ter zitting is vastgesteld dat indien een klant tracht om telefonisch een bestelling te doen bij [eiseres], een automatische telefoonbeantwoorder te kennen geeft dat bestellingen vanaf 19 mei 2014 niet meer bij [eiseres] maar bij Sligro gedaan dienen te worden. Tevens is vast komen te staan dat een niet onaanzienlijk deel van de leden (franchisenemers) de bestellingen altijd telefonisch deed. Dat een bestelling wel nog via de website van [eiseres] gedaan zou kunnen worden, zoals [eiseres] ter zitting nog heeft aangevoerd maar niet is vastgesteld, doet daar - wat er ook verder van zij - niet aan af. Daarmee is immers niet vast komen te staan dat een dergelijke bestelling ook zou leiden tot een levering
door[eiseres].
Reeds gelet hierop is de vordering niet toewijsbaar. Er bestaan te veel concrete aanwijzingen dat [eiseres] zelf niet meer in staat is om aan haar eigen uit de overeenkomst van
9 januari 2013 voortvloeiende verbintenis (tot levering van, ook telefonische, bestellingen) te voldoen. Dan kan [eiseres] uiteraard niet, via SFM, de franchisenemers dwingen om (ook telefonische) bestellingen niettemin bij haar te doen.
4.4.
Ten overvloede, maar wel rechtstreeks daarmee samenhangend, wordt nog overwogen dat het, gelet op het bovenstaande, geenszins onaannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de op 8 mei 2013 medegedeelde buitengerechtelijke (partiële) ontbinding door SFM tot het einde van de overeenkomst heeft geleid. Niet onaannemelijk is immers dat [eiseres] jegens SFM toerekenbaar tekort is geschoten door niet meer te (kunnen) leveren hetgeen zij verplicht was te leveren.
4.5.
Daarbij komt ten slotte nog dat op grond van het ter zitting gemotiveerd aangevoerde en grotendeels onbetwist gebleven verweer van SFM aangaande de in de overeenkomst bestaande strijd met artikel 6 van de Mededingingswet en met artikel 5 lid 1 aanhef en onder 1 van de EU-Verordening 330/2010, niet onaannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat inderdaad sprake is van dergelijke strijd en daarmee van een nietige overeenkomst althans een nietige exclusieve afnameverplichting van de franchisenemers.
4.6.
De gevorderde voorzieningen zullen derhalve worden afgewezen.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van SFM tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.090,
Bestaande uit € 816,00 aan salaris gemachtigde en € 274,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevorderde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van SFM tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.090,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2014.