Op 8 juli 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, vertegenwoordigd door hun advocaten. Eiser vorderde een straat- en contactverbod tegen gedaagde voor de duur van twaalf maanden, omdat hij zich bedreigd voelde door gedaagde, met wie hij studiegenoot was aan de Zuyd Hogeschool. Eiser stelde dat hij slachtoffer was van aanranding en bedreiging door gedaagde, wat leidde tot een traumatische periode voor hem. Gedaagde ontkende echter de beschuldigingen en voerde aan dat er geen contact meer mogelijk was door een vaststellingsovereenkomst met de hogeschool, die zijn verwijdering bevestigde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat zowel een gebiedsverbod als een contactverbod een ernstige inbreuk op de persoonlijke vrijheid van gedaagde met zich meebrengt. Voor het toewijzen van dergelijke maatregelen is het noodzakelijk dat er voldoende aannemelijke feiten zijn die deze inbreuk rechtvaardigen. De rechter concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims, en dat gedaagde in de afgelopen zes maanden geen contact had gezocht met eiser. Daarom werden de vorderingen van eiser afgewezen.
Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal op € 1.090,00 werden begroot. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij het aanvragen van ingrijpende maatregelen zoals contact- en gebiedsverboden.