ECLI:NL:RBLIM:2014:6035

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
C/03/168466 / FA RK 12-95
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 april 2014 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft deze beschikking verleend op verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, die op 5 maart 2014 een verzoekschrift tot machtiging uithuisplaatsing indiende. De ouders van [minderjarige] zijn niet ter zitting verschenen, maar de vader heeft wel aangegeven het verzoek te steunen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 22 november 2011 onder toezicht staat van de stichting en dat er eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend tot 29 juli 2014.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de noodzaak van de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De stichting heeft toegelicht dat het de bedoeling is dat [minderjarige] doordeweeks verblijft in een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg en in het weekend bij een pleeggezin. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is en dat het verzoek van de stichting in lijn is met eerdere beslissingen. De kinderrechter heeft de machtiging verleend met ingang van 10 april 2014, waarbij de uithuisplaatsing van maandag tot en met vrijdag plaatsvindt in een zorgaanbieder en daarna op een kamer voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling tot 29 juli 2014.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De kinderrechter heeft benadrukt dat de bij de eerdere beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft voor het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders in het weekend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 10 april 2014
Zaaknummer: C/03/188357 / JE RK 14-348
BESCHIKKING OP VERZOEK MACHTIGING TOT UITHUISPLAATSING
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], verder te noemen: [minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
kind van:
[moeder], verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats], [adres],
en
[vader], verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats], [adres].
In deze procedure gelden verder als belanghebbenden:
[pleegmoeder], verder te noemen: de pleegmoeder, en
[pleegvader], verder te noemen: de pleegvader,
beide pleegouders wonende te [woonplaats], [adres].

1.Verloop van de procedure

Op 5 maart 2014 heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verder te noemen: de stichting, een verzoekschrift tot machtiging uithuisplaatsing ingediend.
Op 17 maart 2014 is een brief van de moeder ter griffie ontvangen.
De vader heeft op 25 maart 2014 aan de rechtbank doorgegeven niet ter zitting van 28 maart 2014 te kunnen verschijnen, maar het wel eens te zijn met het verzoek.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 maart 2014.
De moeder en de vader zijn, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.

2.Vaststaande feiten

[minderjarige] is geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft van maandag tot en met vrijdag in een accommodatie van een zorgaanbieder van geïndiceerde jeugdzorg, en van vrijdag tot en met zondag bij het (netwerk-)pleeggezin.
[minderjarige] staat sinds 22 november 2011 onder toezicht van de stichting. Bij beschikking van 12 november 2013 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 22 november 2013 laatstelijk verlengd tot 29 juli 2014. Bij beschikking van 11 februari 2014 is machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend tot 29 juli 2014, als hiervoor omschreven.

3.Verzoek en verweer

3.1.1
De stichting heeft verzocht een zogenoemde trajectmachtiging te verlenen om [minderjarige] achtereenvolgens uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg en vervolgens op een kamer voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2
Ter zitting heeft de stichting verwezen naar de in het verzoek vermelde motivering en het als bijlage meegestuurde plan van aanpak en het indicatiebesluit. De stichting heeft verder toegelicht dat het de bedoeling is en blijft dat [minderjarige] door de week achtereenvolgens bij de in het verzoek vermelde zorgaanbieders verblijft en gedurende het weekend (van vrijdagmiddag tot en met zondag) in het pleeggezin. Dit laatste staat weliswaar niet zo concreet in het petitum van het verzoekschrift vermeld, maar het blijkt wel uit het lichaam van het verzoek en dit is ook zo met de ouders en [minderjarige] besproken. De stichting heeft er in dit verband op gewezen dat bij beschikking van 11 februari 2014 van de kinderrechter een machtiging tot een soortgelijke verdeling (door de week / in het weekend) van de uithuisplaatsing van [minderjarige] is verleend. Het is nu de bedoeling om vóór het bereiken van de leeftijd van achttien door [minderjarige], door de week een overstap te maken van een accommodatie van een zorgverlener voor geïndiceerde jeugdzorg naar zelfstandige kamerbewoning, maar in het weekend bij het pleeggezin te verblijven.
3.3
De ouders, opgeroepen conform de wettelijke voorschriften, zijn niet ter zitting verschenen en hebben geen verweer gevoerd.
3.4
[minderjarige] heeft ter zitting verklaard het eens te zijn met het verzoek. Door de week zit ze, in het kader van de geïndiceerde jeugdzorg, nu nog “op kamertraining”. Het gaat haar daar goed en ze is al een stuk op weg naar zelfstandigheid.

4.Beoordeling

Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting blijkt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] (nog steeds) noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De stichting heeft weliswaar in het petitum niet exact de formulering gebruikt voor hetgeen ze feitelijk verzoeken, maar de kinderrechter ziet onvoldoende grond daar de conclusie aan te verbinden dat het verzoek afgewezen dient te worden. De kinderrechter overweegt daartoe dat uit “het lichaam” van het verzoek, in samenhang gelezen met het indicatiebesluit en gehoord de toelichting ter zitting, genoegzaam blijkt wat de stichting met het verzoek heeft beoogd te vragen. De kinderrechter betrekt hierbij dat er bij beschikking van 11 februari 2014 van de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing is verleend waarbij eveneens sprake van een opsplitsing van het verblijf van [minderjarige] gedurende de week en gedurende het weekend. In feite sluit het verzoek zoals weergegeven in “het lichaam” van het verzoek en toegelicht ter zitting daarmee nauwer aan bij de reeds verleende machtiging en dient het nu ter beoordeling voorliggende verzoek ertoe de “zelfstandigheidstraining” te vervangen door een verblijf “op kamers”. Dit is in lijn met de normale gang van zaken bij een traject zoals [minderjarige] dat nu doorloopt. Bijzonder is daarbij dat, door de formulering van het petitum, het verblijf van [minderjarige] in het weekend bij de pleegouders steunt op de bij beschikking van 11 februari 2014 verleende machtiging tot uithuisplaatsing. Met verwijzing naar het arrest van 6 februari 2004 van de Hoge Raad, (ECLI:NL: HR:2004:AN8908), in samenhang gezien met het voorgaande, komt de kinderrechter tot de conclusie dat met het naast elkaar bestaan van de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals verleend bij de beschikking van 11 februari 2014 en de nu te verlenen machtiging in feite het kennelijk beoogde verzoek gehonoreerd wordt. Mede gelet op de omstandigheid dat [minderjarige] al binnen afzienbare tijd de leeftijd van achttien jaar zal bereiken en er dus weinig tijd overblijft om haar verder voor te bereiden op meer zelfstandigheid, acht de kinderrechter toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
Voor alle duidelijkheid wijst de kinderrechter erop dat, voor wat het verblijf van [minderjarige] van vrijdag tot en met zondag bij de (netwerk-)pleegouders betreft, de bij de beschikking van
11 februari 2014 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] van kracht blijft.
Gezien het voorgaande wordt beslist als volgt.

5.Beslissing

De kinderrechter:
verleent met ingang van 10 april 2014 machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] van maandag tot en met vrijdag achtereenvolgens in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg en daarna “op een kamer” voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 29 juli 2014;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. van Blaricum, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2014 in tegenwoordigheid van mr. H.A.M. van de Ven, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.