Uitspraak
RECHTBANK limburg
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2014 in de zaak tussen
[eiser], te Nederweert, eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
Procesverloop
–waarderingssysteem HR21.
Overwegingen
–waarderingen bij algemeen verbindend voorschrift vastgesteld. Na instemming van het georganiseerd overleg op 21 december 2013 heeft verweerder op 12 maart 2013 de conversietabel vastgesteld.
Eiser is allereerst van mening dat verweerder bij de implementatie van HR21 en de inpassing van zijn functie in dit systeem in strijd met artikel 2, derde lid, en artikel 6, tweede lid, van de procedureregeling heeft gehandeld. Immers, zowel artikel 2, derde lid en artikel 6, tweede lid, van de procedureregeling zijn van toepassing in het geval van een organisatiebrede functiebeschrijvingsronde of indien sprake is van een organisatorische verandering. De invoering van HR21 valt hieronder. Zodoende is er sprake van procedurele fouten en heeft verweerder in strijd met de zorgvuldigheid gehandeld.
Voorts is eiser van mening dat de functiebeschrijving onvoldoende gemotiveerd als functiekenmerk vermeldt: ‘verricht handhavingswerkzaamheden op een afgebakend beleidsterrein’. Daarmee gaat verweerder voorbij aan het feit dat eiser naast het werk binnen het beleidsterrein veiligheid ook taken moet uitvoeren binnen andere beleidsterreinen zoals verkeer, milieu, openbare orde, welzijn (jeugd) en infrastructuur. Niet alles dat een Toezichthouder/BOA doet houdt verband met veiligheid. Indien ‘Veiligheid’ volgens de in de Leeswijzer functiebeschrijven HR21 (leeswijzer) gebruikte terminologie als het breed terrein zou moeten worden beschouwd en ‘Handhaving’ als het afgebakende terrein gaat verweerder eraan voorbij dat eiser binnen het terrein Veiligheid ook taken moet uitvoeren op het gebied van opsporing en toezicht. Daarbij is de functiebeschrijving onvolledig nu daar niet in wordt vermeld dat eiser rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid en aansturing van de officier van justitie valt als hij bezig is met opsporingswerkzaamheden. Ook wordt in de functiebeschrijving geen rekening gehouden met de taken van eiser als centralist, praktijkopleider, verkeersregelaar en voorlichter. Het werkveld omvat meerdere op zichzelf staande onderdelen en is daardoor minder duidelijk begrensd. Ook in zoverre is er sprake van een ‘breed terrein’.
Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat de functiebeschrijving ten onrechte als functiekenmerk vermeldt dat er sprake is van een ‘zeer beperkte interpretatieruimte in de toetsing en de beoordeling’. In de dagelijkse praktijk is niet altijd voldoende duidelijk of er sprake is van een situatie die wettelijk wel of niet mag, waardoor het aankomt op de interpretatie en analyse van eiser. Dit is onder meer het geval indien eiser pas ter plaatse is nadat het gemelde feit reeds heeft plaatsgevonden.
-waarderingssysteem, zoals in de onderhavige zaak het geval is, in het algemeen aan het uitgangspunt van horizontale overplaatsing wel betekenis mag worden toegekend, maar dat dit niet met zich brengt dat met dat uitgangspunt ook koppelingen van functies kunnen worden gerechtvaardigd die inhoudelijk, bij vergelijking van de niveaubepalende elementen uit beide functies, evident niet de meest passende zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Raad van 4 januari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6768) en 8 oktober 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK0628) en 2 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012: BX3543).
Toezichthouder/BOA in de dagelijkse uitvoering van zijn werkzaamheden wordt geconfronteerd en over het algehele niveau en de zwaarte van deze functie. Daarnaast is er gesproken over de onnauwkeurigheid van het HR21 functiebeschrijvings en
–waarderingssysteem en het feit dat voor sommige functies taken worden uitgeoefend die niet binnen dit systeem ‘passen’. Voor zover eiser hiermee heeft beoogd het bij de functiebeschrijving Medewerker handhaving IV bijgesloten waarderingsrapport en het systeem HR21 als zodanig aan te vechten, verwijst de rechtbank (wellicht ten overvloede) naar de vaste jurisprudentie van de Raad dat een functiebeschrijvingssysteem als hier aan de orde en het daarbij behorende functieboek en functiewaarderingen, te kwalificeren zijn als een algemeen verbindend voorschrift. In het kader van bezwaar en beroep tegen de inpassing in een bepaalde functie kan ook de waardering van die functie en het functiebeschrijvingssysteem als zodanig aan de orde worden gesteld. Dit betreft dan de houdbaarheid van een onderdeel van een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. Het is bij het tot stand brengen van algemeen verbindende voorschriften in beginsel aan de materiële wetgever voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen. De rechtbank moet het resultaat daarvan in beginsel respecteren. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van dat algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstig feilen kleeft, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Met inachtneming van deze, zeer terughoudende, toetsingsmaatstaf ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de manier van functiebeschrijven en -waarderen zoals deze wordt gebezigd onder HR21, dan wel de waardering van de generieke functie Medewerker handhaving IV, onhoudbaar moet worden geacht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van 13 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY6084).
opleider, is verwerkt.
op zichinterpretatieruimte heeft. Zodra eiser immers geconfronteerd wordt met een situatie waarin hij in beginsel handhavend moet optreden, is de interpretatieruimte en –vrijheid zeer beperkt.
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.