ECLI:NL:RBLIM:2014:6717

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
C/03/193741 / KG ZA 14-384
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot hervatting van werkzaamheden door een medisch specialist na geschil binnen maatschap

In deze zaak vordert een medisch specialist, werkzaam als internist-endocrinoloog, dat zij door haar maatschap in staat wordt gesteld haar werkzaamheden in het Atrium Medisch Centrum te Heerlen te hervatten. De maatschap heeft na een onderzoek naar haar vakbekwaamheid geen bedenkingen bij de hervatting, maar stelt voorwaarden die niet in lijn zijn met de doelstellingen van een begeleidingscommissie die is ingesteld om de samenwerking en communicatie binnen de maatschap te toetsen. De eiseres heeft sinds 1999 in het ziekenhuis gewerkt en heeft te maken gehad met interne strubbelingen binnen de maatschap, die in het verleden hebben geleid tot mediation en klachten over haar functioneren. Na een rapport van een begeleidingscommissie, die haar medisch handelen als voldoende beoordeelt, heeft de raad van bestuur van het ziekenhuis besloten de eerder opgelegde aanwijzing aan de eiseres in te trekken en een nieuwe begeleidingscommissie in te stellen. Ondanks deze ontwikkelingen weigert de maatschap haar de gelegenheid te geven haar werkzaamheden te hervatten, wat leidt tot de huidige rechtszaak. De voorzieningenrechter oordeelt dat de maatschap ten onrechte voorwaarden verbindt aan de reïntegratie van de eiseres en dat zij haar moet toestaan om zowel klinische als poliklinische werkzaamheden te verrichten. De vordering van de eiseres wordt toegewezen, en de maatschap wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/193741 / KG ZA 14-384
Vonnis in kort geding van 24 juli 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres,
advocaat mr. R.P.F. van der Mark;
tegen:
a.
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 2];
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3];
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4];
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 5];
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats 6];
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats 7];
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats 8];
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats 6];
i.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats 6];
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats 9];
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats 6];
[gedaagde 12],
wonende te [woonplaats 10];
[gedaagde 13],
wonende te [woonplaats 11];
[gedaagde 14],
wonende te [woonplaats 10];
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde 15] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde 16] B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Heerlen;
[gedaagde 17],
wonende te [woonplaats 10];
[gedaagde 18],
wonende te [woonplaats 12];
[gedaagde 19],
wonende te [woonplaats 13];
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde 20] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Heerlen,
gedaagden,
advocaat mr. C.W.M. Verberne.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de maatschap worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de door partijen overgelegde producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres];
  • de pleitnota van de maatschap.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1.
Sedert 1999 is [eiseres] werkzaam als internist-endocrinoloog in het Atrium Medisch Centrum te Heerlen (verder te noemen: Atrium). [eiseres] oefent haar praktijk uit in de vorm van een maatschapsverband, samen met de gedaagden a t/m t. De bedoelde maatschap omvat de specialismen interne geneeskunde, maag-, darm- en leverziekten en klinische geriatrie.
2.2.
Door [eiseres] wordt erkend dat zich gedurende lange tijd binnen de maatschap – volgens [eiseres] in het bijzonder binnen de vakgroep endocrinologie – strubbelingen voordoen. In het kader van de beoordeling van het onderhavige geschil kan in het midden blijven of iemand daarvan een verwijt kan worden gemaakt en, zo ja, wie dat is. Van die strubbelingen blijkt onder andere uit een verslag van een maatschapsvergadering van 18 december 2002 (productie 11 van de maatschap), een e-mailbericht van 5 november 2006 (productie 6 van de maatschap), de notulen van een maatschapsvergadering van 3 oktober 2012 (productie 3 van de maatschap) en het feit dat in 2002, 2006 en 2010 mediation heeft plaatsgevonden.
2.3.
Naar aanleiding van klachten van de maatschap over het inhoudelijk functioneren van [eiseres] als endocrinoloog is in augustus 2013 op verzoek van de raad van bestuur en het bestuur medische staf van Atrium een begeleidingscommissie ingesteld. Deze commissie heeft in een rapport van 23 januari 2014 geconcludeerd – zakelijk weergegeven – dat het medisch handelen van [eiseres] op endocrinologisch gebied als voldoende beoordeeld kan worden. De dossiervorming bij chronische patiënten was voor verbetering vatbaar, waarbij een deel van deze patiënten terugverwezen zou kunnen worden naar de huisarts.
2.4.
Naar aanleiding van het feit dat een deel van de maatschap zich met een notitie van 3 oktober 2013 tot de begeleidingscommissie heeft gewend met kritiek op ook het inhoudelijk functioneren van [eiseres] op het gebied van de interne geneeskunde, heeft de commissie – zakelijk weergegeven – geconcludeerd dat zij op dat moment daarover nog geen zekere conclusies kon trekken. Met alleen een dossieranalyse kon volgens die commissie de waarheid niet boven water worden gekregen. Gezien de ernst van de beschuldigingen adviseerde de commissie om op dit gebied nader onderzoek in te laten stellen.
2.5.
In een gesprek dat de maten [gedaagde 2], [gedaagde 15], [gedaagde 7], [gedaagde 16], [gedaagde 10] en [gedaagde 12] op 17 februari 2014 hebben gehad met de raad van bestuur en het stafbestuur van Atrium, hebben voornoemde maten kritiek geuit op het inhoudelijk functioneren van [eiseres] als algemeen internist.
2.6.
Naar aanleiding van die kritiek heeft de raad van bestuur van Atrium op 17 februari 2014 een mondelinge aanwijzing aan [eiseres] gegeven, die bij schrijven van 18 februari 2014 is herhaald, inhoudende dat [eiseres] met onmiddellijke ingang geen klinische en poliklinische werkzaamheden zou verrichten in afwachting van de resultaten van een nader onderzoek over het algemeen internistische functioneren van [eiseres] door een door de raad van bestuur van Atrium in te stellen commissie.
2.7.
Bij schrijven van 4 maart 2014 heeft de maatschap zich tot de het bestuur medische staf van Atrium gewend, waarin de ondertekenaren van dat schrijven (de gedaagden a t/m t) aangaven dat de communicatie binnen de vakgroep dermate is verstoord dat de samenwerking met [eiseres] onmogelijk is. Volgens de ondertekenaren waren er voldoende aanwijzingen dat zorgvuldig onderzoek naar het medisch functioneren van [eiseres] op het gebied van de endocrinologie en de algemene interne geneeskunde noodzakelijk is.
2.8.
[eiseres] heeft zich op 28 maart 2014, naar zij stelt door spanningen ten gevolge van het verbod om haar praktijk uit te oefenen, ziek gemeld. Op advies van haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar heeft zij inmiddels haar werkzaamheden geleidelijk, te beginnen met twee dagdelen per week, hervat.
2.9.
De in 2.6. bedoelde onderzoekscommissie heeft op 17 april 2014 gerapporteerd aan Atrium. De commissie komt tot de volgende conclusie:
“De commissie heeft onvoldoende argumenten gevonden om vast te stellen dat mevrouw [eiseres] ondermaats zou functioneren waar het gaat om kennis en uitvoering van de algemene interne geneeskunde.”
2.10.
De raad van bestuur van Atrium heeft bij brief van 11 juni 2014 besloten de aanwijzing van 18 februari 2014 met onmiddellijke ingang in te trekken – welk besluit intern bekend is gemaakt via e-mails van 17 en 18 juni 2014 – en heeft tevens besloten om uiterlijk 20 juni 2014 een begeleidingscommissie bestaande uit drie personen in te stellen die de maatschap zal begeleiden bij het herstel van een goede onderlinge communicatie. Die brief luidt – voor zover te dezen van belang – als volgt:
“De Raad van Bestuur heeft via zijn advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck kennis genomen van de resultaten van het overleg van 2 juni 2014, welk overleg tot doel heeft om de goede communicatie tussen mevrouw [eiseres] en haar maatschapsleden te herstellen.
Onze advocaat heeft daartoe deze week telefonisch contact gehad met mrs. Van der Mark en Verberne.
De Raad van Bestuur concludeert daaruit, dat u allen bereid bent om verder te praten over het herstel van die communicatie-relatie.
De Raad van Bestuur wil u daarbij de helpende hand bieden: de Raad van Bestuur stelt zich voor om uiterlijk 20 juni een begeleidingscommissie te benoemen van drie personen, die de maatschap zal begeleiden in het herstel van de goede communicatie.
De Raad van Bestuur zal drie personen benoemen: een persoon op voordracht van mevrouw [eiseres], een persoon op voordracht van de andere leden van de maatschap en een persoon zal hijzelf kiezen. U wordt derhalve verzocht om voor zaterdag 14 juni 2014 een naam van een persoon aan de Raad van Bestuur kenbaar te maken.
Daarbij stipuleert de Raad van Bestuur, dat niemand een vetorecht heeft ten aanzien van de door de anderen voorgestelde personen.
Enige voorwaarde is, dat het gaat om onafhankelijke externe personen, die als enige belang zien het oplossen van het communicatieprobleem.
Nadat die commissie door de Raad van Bestuur zal zijn aangesteld, geeft de Raad van Bestuur de opdracht om binnen één maand na de benoeming van de commissie en het ontvangen van de opdracht te rapporteren of herstel van de communicatie tot de mogelijkheden behoort. Hierbij dient opgemerkt te worden dat hier geen sprake is van een wetenschappelijk onderzoek dat door de commissie wordt uitgevoerd. De uitspraak van de commissie zal bindend zijn voor alle partijen.
De Raad van Bestuur dat ervan uit dat het aanstellen van de commissie tot een definitieve oplossing van het probleem zal leiden. De Raad van Bestuur vertrouwt dan ook op uw aller medewerking om dat doel te bereiken.
(…)
Onder deze omstandigheden trekt de Raad van Bestuur met onmiddellijke ingang zijn aanwijzing voor mevrouw [eiseres] van 18 februari 2014 bij deze in.”
2.11.
Op 7 juli 2014 is de begeleidingscommissie geïnstalleerd, met als opdracht de leden van de maatschap te begeleiden in het herstel van een goede communicatie tussen [eiseres] en haar maten, en met name binnen de vakgroep endocrinologie. De raad van bestuur van Atrium verzoekt de commissie om binnen drie maanden na 7 juli 2014 schriftelijk te rapporteren of de goede en adequate communicatie is hersteld en – zo niet – of de commissie nog mogelijkheden daartoe ziet binnen wederom drie maanden na de eerste rapportage. Volgens dat schrijven zullen alle leden van de maatschap de tussentijdse adviezen aan hen als zwaarwegend hebben op te vatten.
2.12.
De maten van [eiseres] weigeren echter haar in de gelegenheid te stellen om haar praktijk te hervatten, door te verhinderen dat zij op de polikliniek begint en haar mede te delen erop te zullen letten dat er geen spreekuren voor haar worden ingeboekt. De maten doen dat, omdat de collega-endocrinologen van [eiseres] ([gedaagde 4], [gedaagde 2] en [gedaagde 10]) niet met haar zouden willen samenwerken en zij het nodig vinden dat er eerst een commissie benoemd wordt die moet onderzoeken of herstel van de communicatie binnen de vakgroep endocrinologie mogelijk is.
2.13.
[eiseres] kan zich daar niet mee verenigen. Voor haar accreditatie als endocrinoloog is het volgens haar van belang dat zij haar vaardigheden op dit gebied op peil houdt. Patiënten van haar vragen dat hun behandeling door [eiseres] wordt voortgezet. Het feit dat zij haar werkzaamheden als endocrinoloog niet kan voortzetten, schaadt haar reputatie.
2.14.
[eiseres] stelt de raad van bestuur van Atrium te hebben verzocht te bevestigen dat na de uitkomst van het in 2.6. bedoelde onderzoek het verbod om de praktijk uit te oefenen was opgeheven, in verband waarmee volgens [eiseres] met die raad is afgesproken dat [eiseres] over haar reïntegratie afspraken zou maken met het bestuur van de maatschap. [eiseres] heeft daartoe gesproken met de voorzitter en de medisch manager van de maatschap ([gedaagde 12] en [gedaagde 7], gedaagden sub l en g). In dat gesprek werd [eiseres] medegedeeld dat de maatschap er niet mee akkoord gaat dat [eiseres] haar praktijk als endocrinoloog zou hervatten. Aan [eiseres] werd voorgesteld dat zij uitsluitend werkzaamheden zou gaan hervatten op het gebied van de algemene interne geneeskunde en dat onder strikte, naar de mening van [eiseres] onredelijke, voorwaarden. [eiseres] is daar niet mee akkoord gegaan.
2.15.
[eiseres] stelt zich er niet mee te kunnen verenigen dat haar reïntegratie wordt uitgesteld en/of alleen onder door de maatschap gestelde voorwaarden kan aanvangen.
2.16.
De maatschap stelt onder andere als voorwaarden dat [eiseres] bij wijze van reïntegratie niet haar werk als endocrinoloog, maar als algemeen internist zal hervatten en er een begeleidingscommissie komt die [eiseres] begeleidt en beoordeelt of herstel van de communicatie binnen de vakgroep endocrinologie tot de mogelijkheden behoort.
2.17.
[eiseres] stelt zowel op grond van de maatschapsovereenkomst als op grond van de toelatingsovereenkomst met het ziekenhuis het recht te hebben om haar praktijk als internist-endocrinoloog uit te oefenen. Haar maten hebben volgens haar niet het recht dit te verbieden of te verhinderen. Door dit wel te doen, handelen zij volgens haar in strijd met de maatschapsovereenkomst, in strijd met de redelijkheid en billijkheid en/of onrechtmatig ten opzichte van [eiseres].
2.18.
[eiseres] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden a t/m t zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk:
beveelt dat zij [eiseres] binnen twee dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis in staat stellen haar poliklinische en klinische werkzaamheden als internist-endocrinoloog in het Atrium Medisch Centrum Parkstad te Heerlen te hervatten, op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- voor elke dag dat gedaagden a t/m t vanaf twee dagen na de betekening van het te wijzen vonnis hiermee in gebreke blijven;
veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf twee weken nadat het veroordelende vonnis is gewezen tot de dag der algehele voldoening.
2.19.
De maatschap voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter constateert inleidend dat [eiseres] heeft voldaan aan één de door haar maten gestelde voorwaarde voor de door [eiseres] gewenste reïntregatie, te weten dat [eiseres] de conclusies van de begeleidingscommissie van 7 juli 2014 als partijen bindend zal accepteren. [eiseres] heeft immers ter zitting op een daartoe strekkende vraag van de voorzieningenrechter uitdrukkelijk verklaard de conclusies van de begeleidingscommissie als bindend te aanvaarden. Derhalve hoeft over de vraag of de maatschap terecht voor de reïntegratie van [eiseres] als voorwaarde stelt dat zij de conclusies van de begeleidingscommissie als bindend aanvaardt, niet te worden geoordeeld.
3.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de maatschap daarnaast als voorwaarden voor de reïntegratie van [eiseres] stelt dat [eiseres] bij wijze van reïntegratie begint als specialist algemene interne geneeskunde en niet als endocrinoloog, dat zij een feitelijke onderbouwing geeft van de, volgens de maatschap, door haar geuite beschuldiging dat ten gevolge van fouten van haar maten vijf patiënten zijn overleden en ten slotte dat [eiseres] de uitgebrachte aansprakelijkstellingen van een negental maten intrekt.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de maatschap ten onrechte de onder 3.2. bedoelde voorwaarden verbindt aan de toestemming tot reïntegratie van [eiseres]. Uit de inhoud van het hierboven geciteerde schrijven van 11 juni 2014 van de raad van bestuur van Atrium aan [eiseres] en de hierboven weergegeven brief van 7 juli 2014 van dr. [naam lid raad van bestuur], lid van de raad van bestuur van Atrium, aan de leden van de per 7 juli 2014 geïnstalleerde begeleidingscommissie blijkt dat partijen onvoorwaardelijk akkoord zijn met de benoeming van een begeleidingscommissie, die tot taak heeft te rapporteren of herstel van de communicatie tussen [eiseres] en de maatschap tot de mogelijkheden behoort. In die brief wordt immers geen melding gemaakt van voorwaarden die door een van de partijen zijn verbonden aan het laten opstellen van een rapport door die begeleidingscommissie. Door partijen is ook niet gesteld dat de inhoud van voormelde brief niet weergeeft hetgeen tussen partijen zou zijn overeengekomen.
3.4.
Gelet op het belang van de uit te brengen rapportage – de raad van bestuur van Atrium stelt in de hierboven geciteerde brief van 11 juni 2014 dat zij ervan uitgaat dat het aanstellen van de commissie leidt tot een definitieve oplossing van het probleem en partijen verklaren het rapport als hen bindend te beschouwen – is het noodzaak dat de begeleidingscommissie een reële en faire kans krijgt om een goed onderbouwd rapport uit te brengen omtrent de vraag of herstel van communicatie tussen partijen tot de mogelijkheden behoort. Dat betekent dat de gehele communicatie – in de breedste zin des woords – tussen partijen door de begeleidingscommissie moet kunnen worden beoordeeld. Die beoordeling moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen plaatsvinden terwijl [eiseres] alle werkzaamheden uitvoert, omdat slechts dan een eerlijke en realistische beoordeling kan plaatsvinden.
3.5.
Omdat het werk van [eiseres] zowel klinisch als poliklinisch werk omvat, zowel op het gebied van de interne geneeskunde als ook op het gebied van de endocrinologie, zal de begeleidingscommissie in staat moeten worden gesteld de communicatie van [eiseres] met de maatschap en vise versa op beide vakgebieden te beoordelen en bovendien bij de uitoefening van de verschillende soorten van werkzaamheden (klinisch en poliklinisch) binnen die vakgebieden. Daaruit volgt dat [eiseres] in het kader van haar integratie moet worden toegestaan zowel klinische als ook poliklinische werkzaamheden te verrichten op de vakgebieden interne geneeskunde en endocrinologie. De door de maatschap gestelde voorwaarde ten aanzien van de aard van de door [eiseres] in het kader van haar integratie uit te voeren werkzaamheden verdraagt zich derhalve niet met het doel van de rapportage en ook niet, zoals overwogen, met de inhoud van het schrijven van de raad van bestuur van Atrium van 11 juni 2014.
3.6.
Er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de gezondheid van patiënten bij voormelde wijze van reïntegratie in het geding zal zijn, zoals de maatschap stelt, nu uit de rapporten die door de twee eerdere begeleidingscommissies, die hebben gerapporteerd over het vakinhoudelijke functioneren van [eiseres] op het gebied van interne geneeskunde en endocrinologie, niet volgt dat vanwege vakinhoudelijke tekortkomingen van [eiseres] op de vakgebieden interne geneeskunde en/of endocrinologie gevaar voor het welzijn van patiënten zou zijn te duchten. In dat verband is van belang dat Atrium naar aanleiding van de conclusies in het rapport van de begeleidingscommissie die het werk van [eiseres] op het gebied van de algemene interne geneeskunde inhoudelijk heeft onderzocht, [eiseres] onvoorwaardelijk heeft toegelaten haar werkzaamheden te hervatten, zowel als algemeen internist als in haar hoedanigheid van endocrinoloog.
3.7.
Dat betekent dat de maatschap, met inachtneming van de beperkingen in verband met de geleidelijke hervatting door [eiseres] van haar werkzaamheden na haar ziekte, [eiseres] in staat moet stellen in aard en omvang zodanige werkzaamheden op de vakgebieden van de interne geneeskunde en endocrinologie (klinisch en poliklinisch) te verrichten, dat de begeleidingscommissie binnen een tijdbestek van minimaal drie en maximaal zes maanden voldoende informatie kan vergaren om een gegrond oordeel te kunnen geven over de vraagpunten waarover zij moet rapporteren.
3.8.
Hieruit volgt dat de vordering van [eiseres] voor toewijzing gereed ligt.
3.9.
Nu de maatschap heeft verklaard loyaal uitvoering te zullen geven aan een eventueel veroordelend vonnis, weshalve volgens haar geen noodzaak bestaat om een dwangsom te verbinden aan een dergelijke veroordeling, zal de rechtbank de gevorderde dwangsomveroordeling niet uitspreken.
3.10.
De maatschap zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,25;
- griffierecht € 282,00;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.197,25.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
beveelt de maatschap om [eiseres] binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis in staat te stellen haar poliklinische en klinische werkzaamheden als internist-endocrinoloog in het Atrium Medisch Centrum Parkstad te Heerlen te hervatten, zulks met inachtneming van hetgeen te dien aanzien hierover onder 3.7. is overwogen;
4.2.
veroordeelt de maatschap in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.197,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT