Zittingsplaats Maastricht
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2014 in de zaak tussen
[eiser], te Beek, eiser,
(gemachtigde: mr. C. Lubben),
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder,
(gemachtigden: mr. J.E. Hodselmans en ir. P.S.J. Flapper).
Bij besluit van 19 september 2004 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een vergoeding toegekend van € 1.380,- voor de kosten van de door eiser getroffen isolerende voorzieningen in de woonkamer en eetkamer/keuken en een bedrag van € 500,- toegekend voor de kosten van het akoestisch rapport. De overige kosten zijn niet vergoed.
Bij besluit van 12 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen door intrekking voor zover het de hoogte van de vergoeding voor de isolatie van de woonkamer en eetkamer/keuken betreft. Verweerder heeft een vergoeding toegekend van € 2.432,- en een vergoeding van de kosten ex artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van € 1.746,45.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde alsmede ing. Q.M.L.M. Roomans, werkzaam als adviseur bij K+ Adviesgroep B.V. (K+), te Echt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij brief van 27 april 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige heeft benoemd. Op 24 september 2013 heeft de StAB advies uitgebracht. Partijen hebben op het StAB-advies gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 3 december 2013 de StAB verzocht om reactie hierop en een tweetal vragen gesteld. Op
15 januari 2014 heeft de StAB een nader advies uitgebracht. Op dit nader advies hebben partijen gereageerd.
Het beroep is behandeld ter nadere zitting van 20 juni 2014. Eiser is verschenen alsmede ing. Q.M.L.M. Roomans. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. De architect van eiser heeft op 11 maart 1993 een plan voor het oprichten van de woning aan de [adres eiser] te Beek (woning) opgesteld. In opdracht van eiser heeft Mosatech ingenieursbureau B.V. (Mosatech) op 3 mei 1993 akoestisch onderzoek verricht naar de te treffen geluidwerende voorzieningen ter beperking van het binnengeluidniveau bij een nieuw te bouwen woning ten gevolge van luchtvaartverkeerslawaai afkomstig van vliegveld Zuid-Limburg (Maastricht Aachen Airport) (akoestisch rapport). In dit akoestisch rapport wordt een aantal geluidwerende voorzieningen voorgesteld waarmee aan de eisen met betrekking tot de geluidsisolatie wordt voldaan.
In het kader van het geluidsisolatieproject Meerssen heeft Nibag B.V. in 2001 een pandopname van de woning verricht en akoestische berekeningen gemaakt welke bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 1 oktober 2001.
Op 29 december 2003 heeft eiser, op grond van artikel 17 van het Interim-Aanwijzingsbesluit Luchtvaartterrein Maastricht (IA-besluit), verweerder verzocht om een vergoeding van de kosten van de door eiser getroffen isolerende voorzieningen aan zijn woning.
Nibag heeft op 25 juni 2004 een advies uitgebracht. Blijkens de door Nibag uitgevoerde toetsingsberekeningen voldoen de slaapkamers niet aan de gestelde voorwaarden uit artikel 17 van het IA-besluit, nu de dakpakketten niet verend zijn aangebracht conform het akoestisch rapport. Tevens is in het akoestisch rapport met betrekking tot de geluidwering van het glas uitgegaan van de laboratoriumwaarde. Deze is in werkelijkheid ongeveer 4 dB(A) slechter. De in het akoestisch rapport aangegeven mechanische aan- en afvoer van de ventilatie is niet aangetroffen in de woning. De woonkamer en eetkamer/keuken voldoen wel aan de gestelde voorwaarden. Het aanbrengen van zwaardere binnenmuren heeft voor de geluidwering geen invloed. De zwaardere binnenmuren staan ook niet omschreven in het akoestisch rapport. Het aanbrengen van de plafonds/dakpakketten is niet uitgevoerd conform het akoestisch rapport en komt daardoor niet in aanmerking voor subsidie, aldus Nibag.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een vergoeding in het kader van de Regeling ex artikel 17 van het IA-besluit toegekend van € 1.380,- voor de kosten van de getroffen isolerende voorzieningen in de woonkamer en eetkamer/keuken en een bedrag van € 500,- voor de kosten van het akoestisch rapport. Hierbij heeft verweerder genoemd advies van Nibag van 25 juni 2004, waaruit blijkt dat de waarde van de geluidswering van de getroffen voorzieningen in de slaapkamers niet valt binnen de waarde ex artikel 17, tweede lid, van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (RGV), gevolgd zodat de akoestische kosten van deze voorzieningen niet voor toekenning in aanmerking komen.
K+ heeft op 28 juli 2005, aangevuld bij advies van 25 augustus 2005, een contra-advies uitgebracht inzake de opbouw van de kosten van de akoestische voorzieningen. K+ heeft bij de berekening van de geraamde normbedragen de omschreven voorzieningen van de nevenwegen (hal, badkamer, zolder etc.) meegenomen. De omschreven dakvlak voorziening is in tegenstelling tot het rapport van Mosatech niet toegepast ter plaatse van de zolder. Als alternatieve constructie is tijdens de uitvoering gekozen om de voorziening toe te passen ter plaatse van de zolderverdieping. Dit kan volgens K+ een gelijkwaardige oplossing zijn. Het vloeroppervlak van de verdieping is meegenomen in de berekening. Gelet hierop komt K+ tot een totale raming van het subsidiebedrag van € 16.159,46, waarbij de toename met name toe te schrijven is aan de voorziening van de zoldervloer.
Bij besluit van 1 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard en een vergoeding van € 2.432,- toegekend. Het bezwaar gericht tegen het niet voor vergoeding in aanmerking komen van de kosten voor de overige voorzieningen (slaapkamers, plafond/dakpakketten en zwaardere binnenmuren) heeft verweerder ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om vergoeding van de kosten ex artikel 7:15 van de Awb afgewezen.
Bij uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 juni 2007 is het beroep tegen het besluit van 1 maart 2006 gegrond verklaard voor zover verweerder heeft verzuimd de kosten voor de gemaakte contra-expertise op grond van artikel 7:15 van de Awb voor vergoeding in aanmerking te brengen, het besluit van 1 maart 2006 in zoverre vernietigd, bepaald dat de door eiser in verband met de contra-expertise gemaakte kosten van € 797,30 alsnog door verweerder aan hem zullen worden vergoed, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van dat besluit en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
26 maart 2008 (200705065/1) is de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 juni 2007 vernietigd voor zover het beroep daarbij ongegrond is verklaard en is het besluit van 1 maart 2006 in zijn geheel vernietigd.
K+ heeft op 30 juni 2008, aangevuld op 20 april 2010, een second opinion uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat zowel de berekeningen met als zonder veiligheidsmarge voldoen aan de eis van tenminste 38 dB(A). Op grond van de berekeningen moet worden geconcludeerd dat de bestaande geluidwering van de slaapkamers voldoet aan de nieuwe eis. K+ stelt vervolgens dat de bestaande geluidwering van de slaapkamers enkel eenduidig kan worden vastgesteld door ter plaatse een geluidmeting uit te voeren.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een vergoeding toegekend van
€ 2.432,- voor de isolatie van de woonkamer en eetkamer/keuken en een vergoeding van de kosten ex artikel 7:15 Awb van € 1.746,45. Verweerder heeft in het bestreden besluit het door Nibag uitgevoerde onderzoek van 24 juni 2004 gevolgd. Het onderzoek richt zich op de bestaande situatie en is zowel inhoudelijk als procedureel op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en afdoende gemotiveerd. Blijkens genoemd rapport van Nibag valt de waarde van de geluidwering van de getroffen voorzieningen in de drie slaapkamers niet binnen de minimale gestelde wettelijke geluidwering ex artikel 17, tweede lid, (lees: artikel 19) van de RVG 1997, hetgeen met name komt door de niet aangebrachte verende dakpakketten. Gelet hierop komen de gemaakte kosten voor het aanbrengen van geluidsisolerende voorzieningen in de slaapkamers en de plafonds/dakpakketten niet voor vergoeding in aanmerking. De voorzieningen aan de nevenwegen (zolder en hal) komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien dit geen geluidgevoelige ruimten betreffen.
3. Eiser voert in beroep aan dat de gemaakte kosten voor het aanbrengen van geluidsisolerende voorzieningen in de slaapkamers, de plafonds/dakpakketten en de nevenwegen volledig dienen te worden vergoed. Ten onrechte stelt verweerder dat de slaapkamers niet aan de geluidweringseis voldoen. Blijkens de second opinion van K+ van 20 april 2010 wordt wel aan de eis voldaan. Voorts stelt eiser dat verweerder het advies van de commissie Sielcken, waarin onder meer is geadviseerd een onafhankelijk bouwtechnisch onderzoek te laten verrichten, ongemotiveerd terzijde heeft gelegd. Verweerder had een geluidmeting moeten laten uitvoeren. Bij het bepalen van de vergoeding door verweerder is van de verkeerde kostenklasse uitgegaan. Tevens stelt eiser dat verweerder in veel andere gevallen waarbij niet aan artikel 17 van het IA-besluit was voldaan wel tot schadeloosstelling is overgegaan.
4. De StAB concludeert in haar advies van 24 september 2013 dat de berekeningen van Nibag een realistischer beeld geven van de tijdens de bouw van de woning gerealiseerde geluidwering dan de door K+ uitgevoerde berekeningen. Het doorslaggevende verschil in de rekenresultaten is veroorzaakt doordat in beide rapportages niet van eenzelfde opbouw van gevel en dak is uitgegaan. Dit heeft geresulteerd in verschillende isolatiewaarden voor de te onderscheiden gevelelementen, en dientengevolge in een niet overeenstemmende berekende Ga/Ga,k waarde. Van ondergeschikt, maar niet te verwaarlozen, belang voor het rekenresultaat is verder dat voor de toegepaste beglazing door K+ een uit laboratoriumonderzoek verkregen isolatiewaarde is gehanteerd, terwijl Nibag is uitgegaan van een realistische praktijkwaarde. Ook de gerealiseerde kierdichting is door K+ hoger ingeschat. Voorts is in het advies vastgesteld dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de werkelijk aangebrachte voorzieningen ter plaatse van met name het dak en de wangen van de dakkapellen. Om hierover duidelijkheid te krijgen zou overwogen kunnen worden om destructief onderzoek te doen. Een tweede mogelijkheid zou kunnen zijn dat alsnog een geluidisolatiemeting wordt uitgevoerd.
5. Eiser heeft middels een reactie van K+ van 23 oktober 2013 zijn zienswijze gegeven op het StAB advies van 24 september 2013. Volgens eiser is de oplossing in onderhavige zaak gelegen in het opnieuw verrichten van een geluidmeting. Voorts herhaalt eiser zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft immers in twee gevallen een vergoeding toegekend, terwijl door de aanvragers niet werd voldaan aan de formele eisen die het IA-besluit stelt.
6. Bij brief van 15 november 2013 heeft verweerder hierop gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat de woning blijkens de maatgevende pandopname van Nibag in 2001 niet was geïsoleerd op het vereiste niveau ten tijde van de peildatum tussen 1988 en 2000. Een geluidmeting kan geen representatief beeld meer geven van de geluidisolatie zoals deze was op het moment van de pandopname, nu de rapportage van de StAB melding maakt van diverse aanpassingen aan de woning die zijn uitgevoerd na de pandopname. Uit het zowel inhoudelijk als procedureel op zorgvuldige wijze tot stand gekomen deskundigenrapport van de StAB blijkt dat K+ uitgaat van niet realistische aannames ten aanzien van de situatie ten tijde van de bouw.
7. In het nader advies van de StAB van 15 januari 2014 heeft de StAB toegelicht dat niet beoogd is aan te bevelen dat meer duidelijkheid ten aanzien van de werkelijk aangebrachte voorzieningen is vereist, vooraleer er een uitspraak kan worden gedaan over de doelmatigheid van de ten tijde van de bouw van de woning gerealiseerde voorzieningen. Met betrekking tot de toegevoegde waarde van een alsnog uit te voeren geluidmeting stelt de StAB dat indien uit de meting zou blijken dat thans wordt voldaan aan de vereiste (karakteristieke) geluidwering van 37 dB(A), daarmee nog niet vaststaat dat de ten tijde van de bouw gerealiseerde geluidwering aan de eisen voldeed.
8. Bij brief van 6 maart 2014 heeft eiser op het nader advies van de StAB gereageerd. Eiser kan zich er niet mee verenigen dat in de afgelopen twaalf maanden Nibag nooit om een toelichting is gevraagd dan wel bij de gesprekken aanwezig is geweest om de berekeningen van destijds toe te lichten. Tot op heden zijn de door eiser gevraagde stukken van de twee gevallen waarin door verweerder een vergoeding is toegekend, terwijl door de aanvragers niet werd voldaan aan de formele eisen die het IA-besluit stelt, niet overgelegd. Voorts is onduidelijk waarom verweerder thans geen geluidmeting meer wil verrichten. Het is een aanname die niet op onderzoek is gebaseerd dat de slaapkamers niet voldoen aan het akoestisch rapport van 1993. De alternatieve voorzieningen voor de geluidwerendheid zijn hoofdzakelijk in de slaapkamerplafonds gemaakt. K+ heeft door middel van berekeningen aangetoond dat hiermee, in de verblijfsgebieden, aan de gestelde eisen wordt voldaan.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 5 van het IA-besluit is bepaald dat rond het luchtvaartterrein voor luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, van de Luchtvaartwet een geluidszone met een grenswaarde van 35 Ke en met de geluidscontouren behorende bij de maximale waarden 40, 45, 50, 55 en 65 Ke geldt.
In artikel 17, eerste lid, van het IA-besluit is bepaald dat eigenaren/bewoners van woningen die, in de periode tussen 1 oktober 1988 en 12 mei 2000, in eigen beheer en voor eigen rekening geluidsisolerende voorzieningen hebben aangebracht aan hun woning, en die thans nog woonachtig zijn op dit woonadres, kunnen verzoeken om vergoeding van de gemaakte kosten. In het tweede lid is bepaald dat om een vergoeding te ontvangen voor aangebrachte voorzieningen de voorzieningen aantoonbaar tot doel dienen te hebben de geluidsoverlast, die wordt veroorzaakt door vliegbewegingen van en naar Maastricht Aachen Airport, terug te brengen tot aan de Luchtvaartwet ontleende wettelijke norm voor geluidsbelasting.
Artikel 17, tweede lid, van het IA-besluit bepaalt dat om een vergoeding te ontvangen voor aangebrachte voorzieningen, de voorzieningen aantoonbaar tot doel dienen te hebben de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door vliegbewegingen van en naar Maastricht Aachen Airport, terug te brengen tot aan de luchtvaartwet ontleende norm voor geluidbelasting.
In artikel 17, derde lid, van het IA-besluit is bepaald dat ter onderbouwing van de deugdelijkheid van de voorzieningen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd een akoestisch rapport overgelegd dient te worden waaruit blijkt dat met de voorzieningen een binnenniveau wordt bereikt dat voldoet aan de gestelde wettelijke normen op het moment van aanbrengen van de voorzieningen.
In artikel 1, aanhef en onder a, van de RGV 1997 worden onder geluidsgevoelige ruimten van woningen verstaan ruimten binnen woningen voor zover die kennelijk duurzaam als slaap-, woon- of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de RGV 1997 worden op ’s Rijks kosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidsgevoelige ruimten van een woning die volgens de in artikel 25d van de Luchtvaartwet bedoelde geluidscontouren een hogere geluidsbelasting dan 40 Ke of hoger ondervindt.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van het RGV dienen geluidwerende voorzieningen die worden aangebracht ingevolge artikel 2, eerste lid, een zodanige kwaliteit te bezitten dat de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5 van bijlage 2, bij deze regeling, gelijk is aan 30 tot 35 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 40 Ke, doch niet meer dan 50 Ke bedraagt.
In artikel 19, vierde lid, van de RGV is bepaald dat indien de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5 van bijlage 2, bij deze regeling, een waarde heeft die 3 dB(A) of minder lager is dan de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering, geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser geen gronden heeft ingebracht tegen de door verweerder toegekende hoogte van de vergoeding voor isolatie van de woonkamer en eetkamer/keuken van € 2.432, inclusief BTW, zodat dit niet ter beoordeling voorligt. De rechtbank stelt vervolgens vast dat blijkens het K+ rapport van 23 oktober 2013 niet in geschil is dat de dikte van de binnenmuren van de nevenvertrekken niet van invloed is op de totale geluidsisolatie. Evenmin is in geschil dat de peilperiode de periode van 1 oktober 1988 tot en met 12 mei 2000 betreft en dat Mosatech terecht is uitgegaan van een geluidsbelasting van 60 Ke, waarbij een eis aan de karakteristieke geluidwering Ga,k van de uitwendige scheidingsconstructie van de woning gold van 39 dB(A) voor verblijfsgebieden en 37 dB(A) voor verblijfsruimten. Voorts is niet in geschil dat de door Nibag gehanteerde rekenmethode juist is. De belangrijkste verklaring voor de verschillen in rekenresultaten tussen Nibag en K+ is gelegen in het feit dat zij niet zijn uitgegaan van gelijke invoergegevens.
11. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder zich in het bestreden besluit terecht heeft kunnen baseren op het Nibag rapport, waaruit blijkt dat de kosten voor de in de slaapkamers aangebrachte voorzieningen en de plafonds/dakpakketten niet voor vergoeding in aanmerking komen en of de door eiser overgelegde contra-expertises daaraan kunnen afdoen. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de StAB in haar advies van 24 september 2013 en gehandhaafd in haar reactie van 15 januari 2014 heeft opgenomen dat het verschil in invoergegevens vooral gelegen is in het feit dat in de berekeningen van K+ is uitgegaan van de gegevens uit het door Mosatech opgestelde rapport en de deels fictieve situatie dat eiser de bouw van de woning destijds geheel conform dit rapport heeft uitgevoerd. Nibag daarentegen heeft de invoergegevens ontleend aan een door haar in 2001 uitgevoerde pandopname. De berekeningen van Nibag geven volgens de StAB een realistischer beeld van de tijdens de bouw van de woning gerealiseerde geluidwering dan de door K+ uitgevoerde berekeningen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 31 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR6373) is de StAB te beschouwen als een onafhankelijke deskundige en mag de rechtbank in beginsel op het uitgebrachte deskundigenbericht afgaan. Dat is slechts anders indien het deskundigenbericht onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is. Gelet hierop gaat de rechtbank uit van hetgeen in de adviezen van de StAB is opgenomen. Aangezien de StAB van oordeel is dat de berekeningen van Nibag een realistischer beeld geven van de tijdens de bouw van de woning gerealiseerde geluidwering dan de door K+ uitgevoerde berekeningen, heeft verweerder het bestreden besluit kunnen baseren op het Nibag rapport. Dientengevolge heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de kosten voor de in de slaapkamers aangebrachte voorzieningen en de plafonds/dakpakketten nu daarmee in de peilperiode niet aan de wettelijke normen voor geluidwerende voorzieningen wordt voldaan, niet voor vergoeding in aanmerking komen. 12. Gelet op hetgeen onder punt 11 is overwogen komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of verweerder van de verkeerde kostenklasse is uitgegaan en of verweerder het advies van de commissie Sielcken heeft kunnen passeren.
13. Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder een geluidmeting had moeten laten uitvoeren, overweegt de rechtbank dat de StAB in haar aanvullend advies van 15 januari 2014 heeft toegelicht dat de StAB in het verslag van 24 september 2013 niet beoogd heeft aan te geven dat een geluidisolatiemeting zou moeten worden uitgevoerd. Een dergelijke meting kan volgens de StAB thans slechts een antwoord geven op de vraag of de slaapkamers aan de gedurende de peilperiode geldende eisen voor geluidsisolatie voldeden, indien uit de meting blijkt dat niet aan de eisen voor geluidisolatie wordt voldaan. In dat geval staat immers vast dat de slaapkamers ook gedurende de peilperiode niet aan de eisen voor geluidisolatie konden voldoen. Indien uit de meting zou blijkens dat de huidige geluidwering van de slaapkamers gelijk is aan of groter is dan de vereiste geluidwering, staat daarmee echter nog niet vast dat de ten tijde van de bouw en in de peilperiode gerealiseerde geluidwering aan de eisen voldeed. Gelet op het niet weersproken, door de StAB gestelde, dat eiser na de peilperiode nog nadere geluidsisolerende voorzieningen heeft aangebracht, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt kunnen stellen dat een geluidmeting geen representatief beeld meer kan geven van de geluidisolatie zoals deze was ten tijde van de peilperiode. De beroepsgrond faalt.
14. Met betrekking tot eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat de twee door eiser aangehaalde gevallen niet gelijk zijn aan het onderhavige geval. In het eerste geval werd, in tegenstelling tot eisers situatie, niet voldaan aan het formele vereiste dat de persoon woonachtig is in de rond het luchtvaartterrein vastgestelde geluidszone. In het onderhavige geval gaat het erom of voldaan wordt aan de wettelijke normen voor geluidwerende voorzieningen, hetgeen een andere vraag betreft. In het tweede geval was, in tegenstelling tot eisers situatie, in het geheel geen akoestisch rapport overgelegd. Overlegging van een akoestisch rapport is op grond van artikel 17, derde lid, van het IA-besluit, een vereiste ter onderbouwing van de deugdelijkheid van de geluidwerende voorzieningen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd. Eiser heeft niet aangetoond dat verweerder in het tweede door eiser genoemde geval een vergoeding heeft toegekend voor aangebrachte voorzieningen die niet aan de wettelijke normen voor geluidwerende voorzieningen voldeden. In het geval van eiser staat echter vast, zoals is overwogen onder punt 11, dat in de peilperiode geen voorzieningen zijn aangebracht die aan de eisen voldoen. Deze beroepsgrond faalt.
15.Het beroep is ongegrond.
16.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Teeuwissen, voorzitter, en mr. R.J.G.H. Seerden en mr. D.W.M. Wenders, leden, in aanwezigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.
w.g. P. van den Brekel w.g. M.A. Teeuwissen
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 31 juli 2014
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.