ECLI:NL:RBLIM:2014:720

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
03/702668-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met een aardappelschilmes in Heerlen

Op 24 januari 2014 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van doodslag. De verdachte heeft op 21 juli 2013 in Heerlen het leven van [naam benadeelde partij 1] beëindigd door hem met een aardappelschilmes in het bovenlichaam te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een handgemeen bevond met het slachtoffer, waarbij het slachtoffer de aanvaller was. De verdachte heeft verklaard dat hij zich verdedigde tegen de agressieve benadering van het slachtoffer, die onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat het gebruik van een mes als verdedigingsmiddel niet proportioneel was in verhouding tot de aanval van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet op de dood had, omdat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou doden door met een mes te steken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, ter hoogte van € 4.316,48, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/702668-13
Datum uitspraak : 24 januari 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte 2],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsvrouw is mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 10 januari 2014.
De rechtbank heeft op 10 januari 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht terzake dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk [naam benadeelde partij 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenlichaam van die [naam benadeelde partij 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam benadeelde partij 1] is overleden.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij [naam benadeelde partij 1] van zich afduwde terwijl hij een aardappelschilmes in zijn handen had en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 1]. Voorts heeft de officier van justitie de conclusie uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut bij het bewijs betrokken. Deze conclusie houdt in dat [naam benadeelde partij 1] door een steek in het hart is komen te overlijden.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte, doordat hij [naam benadeelde partij 1] van zich afduwde terwijl hij een aardappelschilmes in zijn handen had, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam benadeelde partij 1] met dit mes dodelijk zou treffen. Het is namelijk algemeen bekend dat zich in de borststreek vitale organen bevinden en dat een daar aangebrachte steek levensbedreigend kan zijn.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 21 juli 2013, omstreeks 12:30 uur, kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding dat aan het adres [adres] te Heerlen een steekpartij zou hebben plaatsgevonden. De verbalisanten gingen ter plaatse en zagen achter de woning op voornoemd adres een man in een stoel zitten. Zij zagen dat de man buiten bewustzijn was en ter hoogte van zijn hart een snee in zijn borstkas had. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat op het pad dat langs de woning liep op verschillende plaatsen bloed lag. [2]
In allerijl werd de man naar het Atrium Ziekenhuis te Heerlen overgebracht alwaar hij een spoedoperatie onderging. [3] De behandelend arts, dr. De Loos, constateerde op 21 juli 2013 te 14:01 uur dat de man was overleden. [4] De man werd door zijn moeder, [naam moeder], zijn nicht, [naam nicht], en zijn vriendin, [naam vriendin], geïdentificeerd als [naam benadeelde partij 1] (hierna: het slachtoffer), geboren op 29 juli 1974 te Heerlen. [5] [6] Het stoffelijk overschot van het slachtoffer werd op 21 juli 2013 vervoerd naar het Academisch Ziekenhuis te Maastricht. Een dag later werd het stoffelijk overschot voor de gerechtelijke sectie naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag gebracht. [7]
Uit een door dr. P.M.I. van Driessche op 22 juli 2013 verricht pathologisch onderzoek bleek dat het slachtoffer was overleden door orgaanschade aan het hart en verdere verwikkelingen door steekletsel centraal aan de borst. Bij het slachtoffer is een wondkanaal met een totale lengte van circa 10 cm aangetroffen doorheen achtereenvolgens het borstbeen, het hartzakje en de rechterkamer tot in de linkerkamer. [8]
Verdachte heeft vlak na het incident uit eigener beweging zijn identiteit bij de politie bekendgemaakt en gaf aan zich te bevinden op de [adres] te Heerlen, alwaar hij op 21 juli 2013 te 13:44 uur werd aangehouden. [9] [10] Verdachte verklaarde dat hij het mes dat werd gebruikt bij het steekincident had weggegooid in de bosschage nabij de woning van het slachtoffer ter hoogte van een aldaar geparkeerd voertuig. Verbalisant [verbalisant 3] trof op 21 juli 2013 het mes op de door verdachte genoemde plek aan onder een haag. [11]
Het mes werd inbeslaggenomen voor nader onderzoek en bleek een totale lengte te hebben van 18,5 centimeter; het lemmet had een lengte van 8 centimeter en een breedte van 1,4 centimeter. [12] [13] Dr. B. Kokshoorn heeft drie bemonsteringen van het mes genomen, twee van het lemmet en een van het heft van het mes. Van de bemonsteringen op het lemmet van het mes werden twee volledige DNA-profielen verkregen; de bemonstering op het heft van het mes leverde een onvolledig DNA-mengprofiel op van minimaal twee personen. Deze DNA-profielen zijn door dr. B. Kokshoorn vergeleken met de
DNA-profielen van het slachtoffer en verdachte. Op basis van dit vergelijkend onderzoek heeft dr. B. Kokshoorn geconcludeerd dat het celmateriaal van de twee bemonsteringen op het lemmet van het mes afkomstig kan zijn van het slachtoffer. De kans dat de aangetroffen DNA-profielen matchen met het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon, is door dr. B. Kokshoorn geschat op kleiner dan één op één miljard. Voorts werd geconcludeerd dat het celmateriaal op het heft van het mes (mede) afkomstig kan zijn van verdachte. Een matchkans kon niet worden berekend. [14]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 januari 2014 verklaard dat hij op 21 juli 2013 het slachtoffer met zijn vuisten heeft weggeduwd, terwijl hij op dat moment een aardappelschilmes in zijn handen had. Dit mes had hij naar eigen zeggen die ochtend in zijn broekzak gestopt. [naam vriendin] en [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte zich heeft verweerd door het slachtoffer terug te slaan. [15] [16]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte, bezien in samenhang met de resultaten van het pathologisch onderzoek van het stoffelijk overschot van [naam benadeelde partij 1] en het DNA-onderzoek op het mes, af dat verdachte het slachtoffer met een aardappelschilmes heeft gestoken. De conclusie van dr. P.M.I. van Driessche brengt de rechtbank ertoe te oordelen dat verdachte het slachtoffer met één steek in de borststreek heeft gedood.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte doodslag oplevert. Voor een bewezenverklaring ter zake doodslag is opzet op de dood vereist. De rechtbank acht geen bewijs aanwezig dat verdachte ‘boos’ opzet op de dood van het slachtoffer had; uit niets blijkt dat verdachte uit was op de dood van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad. Verdachte heeft het slachtoffer met zijn vuisten van zich afgeduwd of teruggeslagen, terwijl hij op dat moment een aardappelschilmes in zijn handen had. Het slachtoffer werd uiteindelijk door een steek in zijn borst dodelijk getroffen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven zou laten. Daarbij betrekt de rechtbank dat het om een mes van verdachte ging dat hij van thuis had meegenomen en dat de lengte van het lemmet van dat mes ongeveer 8 centimeter bedroeg. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borststreek vitale organen, zoals het hart, bevinden en dat een daar aangebrachte steek met een mes met een lemmet van ongeveer 8 cm voldoende diep kan zijn om levensbedreigend te zijn. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het gevolg van het intreden van de dood dat het behoudens contra-indicaties, welke de rechtbank niet zijn gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en van hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd door één keer met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer te steken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juli 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk [naam benadeelde partij 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet eenmaal met een mes in het bovenlichaam van die [naam benadeelde partij 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam benadeelde partij 1] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het strafbare misdrijf doodslag.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces. Nadat verdachte immers had aangebeld bij de woning van het slachtoffer, is hij teruggelopen naar de stoep ter hoogte van de geparkeerd staande auto van het slachtoffer. Verdachte had zich, toen hij zag dat het slachtoffer dreigend op hem afkwam, aan de situatie dienen te onttrekken. In plaats daarvan is verdachte het gevecht met het slachtoffer aangegaan.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep toekomt op noodweer, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer dient allereerst in ogenschouw te worden genomen dat het slachtoffer voorafgaand aan 21 juli 2013 al geruime tijd woedend was op verdachte omdat hij hem verantwoordelijk hield voor het feit dat [naam vriendin], de zus van verdachte en de partner van het slachtoffer, vreemd was gegaan met een vriend van verdachte. Enkele weken eerder heeft het slachtoffer zelfs, zo blijkt uit de verklaring van verdachte en de verklaringen van de getuigen [naam vriendin], [getuige 2], [getuige 1],
[getuige 1] en [C.J.], dreigend met een groot kapmes aan de deur van verdachte gestaan. Een en ander verklaart ook waarom het slachtoffer, toen verdachte op 21 juli 2013 met zijn zus aan de deur stond te praten, vrijwel direct al schreeuwend en tierend op hem afstormde. Dat het slachtoffer op die dag ook de agressor was, volgt niet alleen uit de verklaring van verdachte, maar ook uit de verklaringen van de getuige [getuige 1] en de verklaringen van de getuige [naam vriendin], afgelegd bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 10 januari 2014. Verdachte werd volledig overbluft doordat het slachtoffer hem enkele rake klappen gaf. In een opwelling heeft verdachte toen zijn handen uit zijn zakken gehaald teneinde zich te verdedigen, waarbij hij een aardappelschilmes in zijn hand had. Met dit mes heeft verdachte het slachtoffer tweemaal geraakt.
Verdachte was gerechtigd om zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer. Voor verdachte was er op dat moment geen redelijk alternatief voorhanden, in aanmerking genomen dat het handgemeen zich binnen een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld. De getuige [getuige 3] verklaart zelfs dat het slachtoffer minder dan 1 minuut uit de achtertuin is weggeweest.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep toekomt op noodweerexces, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft door zijn handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, hetgeen het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer.
Verdachte was volledig verrast door de aanval van het slachtoffer. Voorts was verdachte, als gevolg van het eerdere incident met het kapmes, ook bang voor het slachtoffer. In blinde paniek heeft verdachte toen het mes in zijn hand genomen teneinde zich tegen de aanval van het slachtoffer te verweren.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
De feitelijke gang van zaken
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces zal de rechtbank allereerst onderzoek moeten doen naar de feitelijke toedracht van het voorval op 21 juli 2013. De rechtbank zal uitgaan van de navolgende feiten en omstandigheden, waarbij zij onderscheid zal maken tussen hetgeen zich voorafgaand aan het incident tussen het slachtoffer en verdachte heeft voorgedaan en hetgeen op 21 juli 2013 heeft plaatsgevonden.
De periode voorafgaand aan 21 juli 2013
[naam vriendin] (hierna: [naam vriendin]), de zus van verdachte en de partner van het slachtoffer, was recentelijk ingegaan op de avances van een andere jongen genaamd [I.B.] (hierna: [I.B.]). [naam vriendin] had het slachtoffer over een loverboy verteld. [I.B.] had met de telefoon van verdachte [naam vriendin] op haar telefoon gebeld, waarbij de telefoon op dat moment in het bezit was van het slachtoffer. Aldus was het slachtoffer op de hoogte geraakt van de affaire tussen [naam vriendin] en [I.B.]. Het slachtoffer was boos op verdachte, omdat hij verdachte en zijn familie verweet dat zij hiertegen niets hadden gedaan. [17] [18] [19] Vlak na de ontdekking van het overspel van [naam vriendin] ging het slachtoffer naar de woning van verdachte. Hij was kwaad en wilde verdachte spreken. [20] [21] [22] [23] [24] Verdachte bleef boven in zijn appartement. Toen het latere slachtoffer uiteindelijk vertrok, viel er een groot kapmes uit zijn mouw. [25] Van anderen kreeg verdachte later te horen dat het slachtoffer met een kapmes dreigend voor zijn woning had gestaan. [26]
De dag van 21 juli 2013
In de ochtend van 21 juli 2013 had verdachte contact met [naam vriendin], zowel telefonisch als per sms. Zij liet weten naar hem toe te zullen komen, maar ze kwam niet. Verdachte maakte zich zorgen om zijn zus en verdacht het latere slachtoffer ervan haar niet te laten gaan. Hij stuurde zijn zus daarover een sms-bericht. Enkele minuten later, omstreeks 12:25 uur, deelde verdachte per sms aan [naam vriendin] mede dat hij nu naar haar toe zou komen. [27] [28] Verdachte had zo’n 1,5 uur daarvoor in zijn eigen woning met een aardappelschilmes het eten voor de kat klein gesneden, het mes afgewassen en vervolgens in zijn broekzak gestoken. [29]
De rechtbank kan, gelet op hetgeen zich later tussen verdachte en het slachtoffer heeft voorgedaan, niet anders dan vaststellen dat verdachte, toen hij in gezelschap van
[getuige 1] (hierna: [getuige 1]) naar de woning van het slachtoffer liep om daar zijn zus op te zoeken, het aardappelschilmes nog in zijn broekzak had.
Verdachte belde bij de woning van het slachtoffer aan, liep terug naar de stoep en wachtte totdat [naam vriendin] de voordeur zou openen. [getuige 1] bleef in de directe nabijheid van verdachte staan. [30] [31] [32]
Het slachtoffer had op 20 juli 2013 zijn vader verloren en had het hier zichtbaar moeilijk mee. De nacht van 20 op 21 juli 2013 had hij vol emoties bij zijn vader doorgebracht. Vader en zoon woonden naast elkaar. Dat verdachte op 21 juli 2013 nog steeds in een emotionele toestand verkeerde, bleek toen hij die ochtend omstreeks 10:00 uur krijste toen zijn vader door de begrafenisondernemer werd opgehaald. [33] [34] Het slachtoffer ging vervolgens weer terug naar zijn eigen woning. Samen met vrienden en familie bracht hij de rest van de ochtend en een gedeelte van de middag in de tuin door. [35] [36] [37] [38] Het slachtoffer heeft toen een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken. Uit het later uitgevoerde toxicologisch onderzoek op het lichaam van het slachtoffer blijkt dat minimaal 1,5-1,6‰ ethanol in zijn bloed is aangetroffen en dat deze hoeveelheid, gelet op het tijdsverloop, nog niet kan worden verklaard door processen na het overlijden; deze hoeveelheid ethanol heeft het bewustzijn/gedrag van het slachtoffer beïnvloed ten tijde van het voorval. [39]
Nadat verdachte had aangebeld, opende [naam vriendin] de voordeur. Verdachte en [naam vriendin] hadden slechts kort de gelegenheid om elkaar te spreken. Vrijwel direct nadat [naam vriendin] en verdachte de eerste woorden met elkaar hadden gesproken liep het slachtoffer vanuit de achtertuin, via het paadje aan de zijkant van de woning, naar de voorzijde van de woning, alwaar [naam vriendin], [getuige 1] en verdachte stonden. [40] [41] [42] [43]
Het steekincident
De rechtbank stelt vast dat nadat het slachtoffer naar de voorkant van de woning was gegaan er zich vier personen aan de voorzijde van de woning bevonden, te weten [naam vriendin], [getuige 1], verdachte en het slachtoffer. De eerste drie personen hebben verklaringen afgelegd over het handgemeen tussen verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft geconstateerd dat de hierover door [naam vriendin] bij de politie afgelegde verklaring significant afwijkt van haar later bij de rechter-commissaris en ter zitting afgelegde verklaringen. Haar verklaring bij de politie staat lijnrecht tegenover de verklaringen van verdachte en [getuige 1]. [naam vriendin] heeft ter zitting omtrent deze discrepantie verklaard dat zij bij de politie op dat moment nog boos was over hetgeen gebeurd was en onder invloed van haar schoonfamilie de feiten erger voor verdachte heeft willen maken. Volgens [naam vriendin] dienen haar verklaringen bij de rechter-commissaris en ter zitting als juist te worden beschouwd. Gelet op haar verklaring ter zitting en gelet op de verklaring van [getuige 1] acht de rechtbank haar latere verklaringen in overeenstemming met de werkelijkheid, reden waarom de rechtbank zich bij de beoordeling van hetgeen zich voor de woning heeft afgespeeld, uitsluitend zal baseren op de door [naam vriendin] afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris en tegenover de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer aan de voorzijde van de woning direct tegen verdachte begon te schreeuwen. Vervolgens ontstond een korte woordenwisseling tussen het slachtoffer en verdachte. [44] [45] [46] [47] Het slachtoffer, die qua lengte en postuur ongeveer gelijk was aan verdachte, is vervolgens met snelle pas op verdachte toegelopen, waarna het slachtoffer aan verdachte direct één of meerdere klappen gaf. [48] [49] [50] De tijd die verstreek tussen het moment waarop het slachtoffer aan de voorzijde van de woning verscheen en de afstand tot verdachte overbrugde - de rechtbank schat deze afstand op ongeveer 4 meter - was kort. [51] [52]
Verdachte heeft zich vervolgens verweerd door het slachtoffer één of meerdere keren weg te duwen of te slaan met een aardappelschilmes in zijn hand. [naam vriendin] slaagde er op een bepaald moment in om beide partijen te scheiden. [53] [54] [55] Verdachte zag daarna dat hij een aardappelschilmes in zijn handen had. [56]
Het sectieonderzoek op het lichaam van het slachtoffer wees uit dat er onder het letsel centraal aan de borst een steekkanaal zichtbaar was. Tevens was er een steekletsel zichtbaar onder de linkeroksel van het slachtoffer. [57] De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte het slachtoffer twee keer heeft geduwd of geslagen met het aardappelschilmes in zijn hand en daarbij het slachtoffer heeft gestoken.
5.3.2
Noodweer?
Voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient er allereerst sprake te zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich in de onderhavige zaak heeft voorgedaan. Het slachtoffer is immers, nadat hij een korte woordenwisseling met verdachte had, met een snelle pas naar verdachte toegelopen, waarbij het slachtoffer aan verdachte direct één of meerdere klappen gaf. Dat deze aanranding acuut was, blijkt uit de omstandigheid dat verdachte vlak voor de aanranding nog met zijn zus sprak en op dat moment - kennelijk - geen gevaar van het slachtoffer vreesde. Ook kan uit de tijdduiding van [naam vriendin] en de getuige [getuige 3]
- laatstgenoemde schat de verstreken tijd tussen het moment dat het slachtoffer naar de voorzijde van de woning liep en het moment dat hij gewond terugliep op minder dan één minuut - worden afgeleid dat een en ander zich in een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld. De rechtbank acht het aannemelijk dat het lopen door het slachtoffer naar verdachte en het geven van één of meerdere klappen door het slachtoffer aan verdachte in totaal slechts enkele seconden in beslag heeft genomen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte zich had kunnen onttrekken aan deze aanranding. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat voornoemde handelingen zich in tijd zeer snel hebben opgevolgd, van verdachte op dat moment niet gevergd kon worden dat hij zich aan de dreigende situatie zou onttrekken. De tijd om een rationele afweging te maken ontbrak simpelweg bij verdachte. Aldus was verdachte gerechtigd om zich tegen de aanval van het slachtoffer teweer te stellen.
Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of in het handelen van verdachte voldoende evenwicht bestaat tussen het gekozen verdedigingsmiddel en de ernst van de aanranding. Verdachte heeft zich in casu verweerd door een mes ter hand te nemen en hiermee het slachtoffer te steken, terwijl het slachtoffer bij zijn aanval zijn handen/vuisten gebruikte. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel disproportioneel is in verhouding tot de ernst van de aanranding. Nu het slachtoffer verdachte louter met zijn handen/vuisten aanviel, behoefde verdachte niet aanstonds te vrezen dat hij als gevolg van die aanval ernstig zou worden verwond dan wel dat hij het leven zou laten. Nu het slachtoffer volgens [naam vriendin] hetzelfde postuur had als verdachte, had verdachte in deze situatie simpelweg zijn handen/vuisten kunnen gebruiken om zich tegen de aanval van het slachtoffer te verdedigen. Dit wordt niet anders doordat verdachte uit het verleden wist dat het slachtoffer de beschikking had over een (groot) kapmes en dat hij er niet voor terugdeinsde met dit mes de confrontatie met verdachte op te zoeken. Verdachte heeft immers niet verklaard dat het slachtoffer bij zijn aanval op 21 juli 2013 een kapmes of enig ander wapen in zijn handen had. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachtes handelen in de onderhavige situatie niet proportioneel is geweest. Bijgevolg verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
5.3.3
Noodweerexces?
Een beroep op noodweerexces kan slagen indien vast is komen te staan dat verdachte de noodzakelijke grenzen van de verdediging heeft overgeschreden als onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Zoals de rechtbank onder 5.3.2 heeft geconcludeerd, heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat verdachtes handelen het gevolg is van een door de aanranding veroorzaakte heftige emotie, zoals angst, vrees, woede, verontwaardiging en drift. Noch bij de politie noch ter zitting heeft verdachte verklaard omtrent een bij hem ontstane hevige gemoedsbeweging tengevolge van de aanval van het slachtoffer. Dat verdachte in paniek raakte toen hij de steekwond zag , is een emotie die verklaard kan worden doordat verdachte eerst toen besefte wat hij zijn belager had aangedaan. Deze nadien ontstane emoties bij verdachte kunnen in de onderhavige zaak, zo overweegt de rechtbank, niet worden betrokken bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van een hevige gemoedsbeweging waardoor verdachte de noodzakelijke grenzen van de verdediging heeft overschreden, niet aannemelijk is geworden. De rechtbank verwerpt derhalve ook het beroep op noodweerexces.
5.3.4
Conclusie met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft onder 5.3.2 en 5.3.3 geoordeeld dat het door verdachte gedane beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet slaagt.
Naar aanleiding van het tenlastegelegde heeft drs. I.J.G.P. Neissen, psycholoog, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Zij heeft op 2 oktober 2013 gerapporteerd en komt tot de conclusie dat er ten tijde van het tenlastegelegde geen sprake was van een bij verdachte aanwezige ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Neissen heeft de rechtbank geadviseerd om verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie en het daarop gebaseerde advies van de deskundige over. Zij beschouwt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde volledig toerekeningsvatbaar. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft, acht de rechtbank verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie ziet in de onderhavige zaak aanleiding om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf die bij het delict doodslag in de praktijk als passend wordt beschouwd, te weten een gevangenisstraf tussen de 6 en 8 jaren. In strafverminderende zin weegt zij mee dat verdachte niet op de dood van het slachtoffer uit is geweest, maar dat hij bezorgd was om het wel en wee van zijn zus. Verder heeft verdachte zich uit eigener beweging bij de politie gemeld en heeft hij naar beste vermogen aan het onderzoek meegewerkt. Tot slot heeft verdachte zijn leven op orde en wordt het recidiverisico door de psycholoog en de reclassering als laag ingeschat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de op te leggen straf rekening te houden met het bijzondere feitencomplex van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat het slachtoffer de confrontatie met verdachte bewust heeft opgezocht in strafverminderende zin dient te worden meegewogen. Verdachte heeft een blanco strafblad en hij gaat tot op heden gebukt onder de ontwrichtende gevolgen die zijn handelen teweeg hebben gebracht. Volgens de raadsvrouw zou in de onderhavige zaak een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, een buitengewoon ernstig misdrijf. Bij de woning van [naam benadeelde partij 1] is het tot een confrontatie tussen verdachte en die [naam benadeelde partij 1] gekomen, waarbij verdachte die [naam benadeelde partij 1] met een aardappelschilmes in het hart heeft gestoken, tengevolge waarvan [naam benadeelde partij 1] is komen te overlijden.
Door zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan, een leed dat zich ook later nog zal manifesteren als het nu nog kleine kind van het slachtoffer te weten komt dat zijn oom zijn vader heeft gedood. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, opgesteld en voorgelezen door de moeder van het slachtoffer, blijkt dat het gemis van het slachtoffer bij haar en de andere familieleden dagelijks voelbaar is. Zij hebben allen ernstig aan levenslust ingeboet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bij een misdrijf als het onderhavige niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, in de regel circa 8 jaren gevangenisstraf.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat er in de onderhavige zaak gegronde redenen zijn om ten voordele van verdachte fors af te wijken van het uitgangspunt van 8 jaren gevangenisstraf. De rechtbank overweegt allereerst dat verdachte nimmer de intentie heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Integendeel, verdachte is enkel en alleen uit bezorgdheid om zijn zus, de toenmalige partner van het slachtoffer, naar de woning van het slachtoffer gegaan. Aldaar zag hij zich ongewild geconfronteerd met het slachtoffer, die een aanmerkelijke hoeveelheid alcohol had genuttigd en in een emotionele toestand verkeerde. Zoals de rechtbank reeds onder 5.3.1 heeft vastgesteld is het slachtoffer degene geweest die vrijwel direct op verdachte toeliep en hem één of meerdere klappen gaf. Hoewel de rechtbank het door verdachte vervolgens gekozen verdedigingsmiddel, te weten het gebruik van een mes, ten strengste afkeurt, is zij wel van oordeel dat het slachtoffer een belangrijk aandeel heeft gehad in het ontstaan van het handgemeen. Dit zal de rechtbank in strafverminderende zin meewegen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij nooit eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. Uit het rapport van de psycholoog Neissen en het rapport van de reclassering komt naar voren dat verdachte geen noemenswaardige problemen kent op de diverse leefgebieden en dat de kans op recidive als laag dient te worden ingeschat. Ook deze factoren zal de rechtbank ten voordele van verdachte bij de op te leggen straf betrekken.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend. Zij zal deze straf, onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde straf enerzijds voldoende recht doet aan de ernst van het feit en anderzijds de bijzondere omstandigheden in deze zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte tot uitdrukking brengt.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam moeder] (gemachtigde: [T.V.]) vordert een schadevergoeding van € 4.316,48 bestaande uit materiële schade (kosten samenhangend met de uitvaart van het slachtoffer), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Tevens heeft de benadeelde partij gevorderd om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij deels afgewezen dient te worden, daar onvoldoende duidelijk is in hoeverre de kosten met betrekking tot de posten ‘koffietafel’ en ‘bloemen’ verband houden met het overlijden van de vader van het slachtoffer.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Gelet op de verklaring ter zitting van de gemachtigde van de benadeelde partij, inhoudende dat de gevorderde schadeposten alleen betrekking hebben op de uitvaart van het slachtoffer en dat deze kosten zijn afgezonderd van de kosten die de familie ook had voor de uitvaart van de vader van het slachtoffer, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij integraal toewijzen tot het bedrag van € 4.316,48. Daarbij zal de rechtbank tevens de wettelijke rente toekennen vanaf de datum van ontstaan van de schade. Voor wat betreft de post ‘Monuta’ stelt de rechtbank deze datum vast op 23 juli 2013 en voor wat betreft de post ‘koffietafel’ op 29 juli 2013. De wettelijke rente voor de bloemen ad € 475,-- en de bloemen ad € 60,95 zal vanaf 29 juli 2013 respectievelijk 27 juli 2013 toegekend worden. Tot slot stelt de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente aangaande de post ‘urn’ vast op 8 november 2013.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 4.316,48 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 dagen hechtenis, te betalen ten behoeve van
[naam moeder], wonende aan de [adres], zoals hierna in het dictum genoemd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam moeder], [adres], van een bedrag van € 4.316,48 (vierduizend driehonderd zestien euro en achtenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam moeder] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam moeder] € 4.316,48 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, bij niet betaling te vervangen door 53 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam moeder] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. A.M. Schutte, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2014.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/702668-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 24 januari 2014 in de zaak tegen:
[naam verdachte 2],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. De raadsvrouw van verdachte heeft bij brief d.d. 15 januari 2014 medegedeeld dat verdachte niet bij de zitting van 24 januari 2014 aanwezig zal zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie van het arrondissement Maastricht, eenheid Limburg, district Parkstad, opgemaakte proces-verbaal, genummerd p. 1 t/m 437 d.d. 9 december 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2013, p. 59
3.Proces-verbaal sporenafhandeling, samenvatting en conclusie d.d. 22 september 2013, p. 232
4.Proces-verbaal sporenonderzoek/lijkschouw d.d. 23 juli 2013, p. 322
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2013, p. 200
6.Proces-verbaal gerechtelijke sectie en vrijgave stoffelijk overschot d.d. 23 juli 2013, p. 341
7.Proces-verbaal gerechtelijke sectie en vrijgave stoffelijk overschot d.d. 23 juli 2013, p. 341
8.Schriftelijk bescheid betreffende het door dr. P.M.I. van Driessche, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, verrichte pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood d.d. 25 juli 2013, p. 359/361
9.Proces-verbaal van bevindingen 112-melding [naam vriendin] d.d. 29 juli 2013, p. 85/86
10.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 juli 2013, p. 206
11.Proces-verbaal van bevindingen aantreffen shirt verdachte en mes d.d. 21 juli 2013, p. 143
12.Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 23 juli 2013, p. 291
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2013, p. 196
14.Schriftelijk bescheid, betreffende het door dr. B. Kokshoorn, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, verrichte onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Heerlen op 21 juli 2013 d.d. 22 augustus 2013, p. 411/412
15.Verklaring van [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris op 8 januari 2014, blad 2
16.Verklaring van [naam vriendin], afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
17.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam vriendin] d.d. 25 juli 2013, p. 107/108
18.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 21 juli 2013, p. 134
19.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 24 juli 2013, p. 159
20.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam vriendin] d.d 25 juli 2013, p. 108
21.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 29 augustus 2013, p. 193
22.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 24 juli 2013, p. 159
23.Proces-verbaal van verhoor van getuige [C.J.] d.d. 29 juli 2013, p. 180
24.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 21 juli 2013, p. 121
25.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 29 augustus 2013, p. 193
26.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
27.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam vriendin] d.d. 25 juli 2013, p. 110
28.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telecom d.d. 13 november 2013, p. 201/202
29.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
30.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 juli 2013 (uitgewerkt verhoor), blad 21
31.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 24 juli 2013, p. 162
32.Verklaring van [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris op 8 januari 2014, blad 2
33.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam nicht] d.d. 21 juli 2013, p. 114
34.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam moeder] d.d. 25 juli 2013, p. 175
35.Proces-verbaal van verhoor van getuige [P.V.] d.d. 11 augustus 2013, p. 96
36.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 6 augustus 2013, p. 89
37.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam nicht] d.d. 21 juli 2013, p. 114/115
38.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam vriendin] d.d. 25 juli 2013, p. 109
39.Schriftelijk bescheid, betreffende het door dr. I.J. Bosman, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, uitgevoerd toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [naam benadeelde partij 1] d.d. 24 oktober 2013, p. 432/437
40.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
41.Verklaring van [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris op 8 januari 2014, blad 2
42.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam vriendin] d.d. 25 juli 2013, p. 110
43.Proces-verbaal van verhoor van getuige [S.M.] d.d. 21 juli 2013, p. 99
44.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 juli 2013 (uitgewerkt verhoor), blad 15
45.Verklaring van [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris op 8 januari 2014, blad 2
46.Verklaring van [naam vriendin], afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 december 2013
47.Proces-verbaal van verhoor van getuige [S.M.] d.d. 21 juli 2013, p. 99
48.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
49.Verklaring van [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris op 8 januari 2014, blad 2
50.Verklaring van [naam vriendin], afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
51.Verklaring van [naam vriendin], afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
52.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 6 augustus 2013, p. 90
53.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
54.Verklaring van [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris op 8 januari 2014, blad 2
55.Verklaring van [naam vriendin], afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
56.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2014
57.Schriftelijk bescheid betreffende het door dr. P.M.I. van Driessche, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, verrichte pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 25 juli 2013, p. 355/358