ECLI:NL:RBLIM:2014:7858

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
03/659046-14, 04/094992-12 (vtvv) en 03/659011-13 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht via sociale media

Op 11 september 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meermalen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreigingen vonden plaats in de periode van 17 januari 2014 tot en met 30 januari 2014, waarbij de verdachte via een getuige en sociale media, in dit geval Facebook, dreigende boodschappen naar het slachtoffer heeft gestuurd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer op de hoogte zou raken van deze bedreigingen, wat ook daadwerkelijk is gebeurd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een aantal bijzondere voorwaarden. De rechtbank weigerde de door de officier van justitie gevorderde terbeschikkingstelling, omdat deze maatregel niet passend werd geacht in deze zaak. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.712,64, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreigingen en het recidiverisico van de verdachte, die eerder ook al was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De rechtbank besloot dat de verdachte klinisch behandeld moest worden voor zijn alcoholproblematiek en dat hij zich aan strikte voorwaarden moest houden om de veiligheid van het slachtoffer en anderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03/659046-14, 04/094992-12 (vtvv) en 03/659011-13 (vtvv)
Datum uitspraak : 11 september 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Raadsman is mr. M.F.M. Geeratz, advocaat te Venlo.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 augustus 2014, waarbij de rechtbank
heeft gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman. Voorts zijn ter terechtzitting gehoord: [getuige], als getuige, [naam medewerker reclassering], reclasseringswerker, als deskundige, en [naam medewerker Slachtofferhulp Nederland], medewerker van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer].

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2014 tot en met 30 januari 2014 in de gemeente Venlo, in elk geval in de provincie Limburg, [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer], via [getuige], (telkens) dreigend de woorden toegevoegd – zakelijk weergeven – dat hij die [slachtoffer] kapot/dood wilde maken en/of althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of op facebook een bericht heeft geplaatst met de tekst “en nu gaat ze er aan”, welke bedreiging(en) ter kennis van die [slachtoffer] zijn/is gekomen.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit bewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat:
  • verdachte tegen [getuige] heeft gezegd dat hij [slachtoffer] kapot, dan wel dood, wilde maken en dat verdachte via Facebook over [slachtoffer] heeft bericht: ‘en nu gaat ze eraan’;
  • verdachte door het bezigen van deze woorden willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer], via [getuige], op de hoogte zou worden gebracht van deze bedreigingen;
  • dat [getuige] [slachtoffer] inderdaad van de bedreigingen op de hoogte heeft gebracht;
  • verdachte ook tegen anderen bedreigende woorden heeft geuit met betrekking tot [slachtoffer];
  • bij [slachtoffer] vanwege een eerdere (fysieke) bedreiging de reële verwachting bestond dat de bedreiging zou worden waargemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het ten laste gelegde feit niet bewezen en heeft verzocht verdachte hiervan vrij te spreken. Hiertoe heeft zij de volgende punten aangevoerd.
In de eerste plaats heeft verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [getuige] [slachtoffer] zou inlichten over hetgeen verdachte haar, [getuige], in privégesprekken had toevertrouwd. De kans hierop was niet aanmerkelijk, nu [getuige] en [slachtoffer] elkaar niet kenden en zij evenmin gezamenlijke kennissen hadden. Het ten laste gelegde opzet kan dan ook niet worden bewezen.
In de tweede plaats kan niet worden gesproken van het plaatsen van een bericht op Facebook, nu het betreffende bericht via Facebook is verzonden naar [getuige] en niet op het publieke domein van Facebook is geplaatst.
In de derde plaats heeft [getuige] verklaard dat zij [slachtoffer] niet heeft verteld wat verdachte letterlijk zou hebben gezegd. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat niet bekend is of [slachtoffer] het via Facebook gestuurde bericht heeft gelezen, kan de ten laste gelegde bedreiging niet worden bewezen.
In de vierde plaats heeft de verdediging aangevoerd dat de bewoordingen van de verdachte op verschillende wijzen kunnen worden uitgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 30 januari 2014 verklaard – zakelijk weergegeven –: [2]
Ik wens aangifte te doen van bedreiging van mij.
Op 10 januari 2013 kwam [verdachte] bij mij aan de deur en heeft hij mij met een brandbare vloeistof overgoten. Ik ben toen direct naar boven gerend en een vriendin heeft [voornaam verdachte] tegengehouden. Hiervan heb ik aangifte gedaan en hij is daarvoor ook opgepakt.
Op 21 januari 2014 kreeg ik een mail van [getuige] om met haar contact op te nemen. Hierna heb ik [getuige] telefonisch gesproken. [voornaam verdachte] zou hebben gezegd dat hij mij kapot en dood wilde maken. [getuige] zei dat [voornaam verdachte] veelvuldig over mij sprak en dat hij vele malen had gezegd dat hij mij kapot zou maken.
Ik voel mij zeer ernstig bedreigd door [voornaam verdachte].
Getuige [getuige] heeft op 31 januari 2014 verklaard – zakelijk weergegeven –: [3]
Ik heb een relatie gehad met [verdachte], wonende in [woonplaats]. Deze relatie heb ik beëindigd op 20 januari 2014. Tijdens onze relatie heeft [voornaam verdachte] heel veel gesproken over [voornaam slachtoffer], zijn ex-vriendin, en zijn dochter [voornaam dochter].
Op 17 januari 2014 waren [voornaam verdachte] en ik in Tegelen. Daar vertelde [voornaam verdachte] dat hij bij de school van [voornaam dochter] wilde gaan staan en dat als [voornaam dochter] hem niet herkende of als [voornaam dochter] zou weglopen, hij dan naar [voornaam slachtoffer] zou gaan om haar kapot te maken.
Die uitspraken over [voornaam slachtoffer] en [voornaam dochter] deed hij meerdere malen per week.
Getuige [getuige] heeft ter terechtzitting d.d. 28 augustus 2014 verklaard: [4]
Ik nam de bedreiging serieus, omdat er eerder al wat was voorgevallen.
[voornaam verdachte] heeft de woorden ‘kapot maken’ letterlijk uitgesproken. Via Facebook heb ik contact opgenomen met [voornaam slachtoffer]. Ik heb haar via Facebook laten weten dat [voornaam verdachte] ermee dreigde dat ze eraan zou gaan. Daarna heeft [voornaam slachtoffer] mij een aantal malen gebeld. In die gesprekken werd ook over de bedreigingen gesproken. Ik heb haar gezegd dat [voornaam verdachte] ermee dreigde dat haar iets zou worden aangedaan. Tijdens ons eerste gesprek was [voornaam slachtoffer] geschokt.
Een zogenoemd chatgesprek via Facebook tussen verdachte [verdachte] en getuige [getuige] houdt – zakelijk weergegeven – in: [5]
[getuige], dinsdag 21 januari 2014 om 22:16 UTC+01
Voor wie is die status bedoeld
[verdachte], dinsdag 21 januari 2014 om 22:16 UTC+01
Niet voor jou
[getuige], dinsdag 21 januari 2014 om 22:17 UTC+01
[voornaam slachtoffer]?
[verdachte], dinsdag 21 januari 2014 om 22:17 UTC+01
Ja
[verdachte], dinsdag 21 januari 2014 om 22:17 UTC+01
En nu gaat ze er aan
[verdachte], dinsdag 21 januari 2014 om 22:18 UTC+01
Ik ga nu rare dingen doen
De verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 28 augustus 2014 verklaard: [6]
In de ten laste gelegde periode heb ik na te veel te hebben gedronken wellicht een lompe uitspraak gedaan.
De woorden: ‘en nu gaat ze er aan’, betrekking hebbend op [voornaam slachtoffer], heb ik inderdaad op 21 januari 2014 naar [getuige] gestuurd. Ik zat toen thuis te piekeren.
4.3.2
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat
  • de verdachte in het bijzijn van [getuige] heeft gezegd dat hij [slachtoffer] kapot/dood wilde maken;
  • de verdachte via Facebook aan [getuige] een bericht heeft gestuurd met de woorden ‘en nu gaat ze er aan’, welke woorden betrekking hadden op [slachtoffer];
  • [slachtoffer] hiervan in kennis is gesteld door [getuige].
Hieruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] op de hoogte is geraakt van de bedreigingen dat verdachte haar kapot/dood wilde maken en dat ze er aan zou gaan. Deze bewoordingen zijn van dien aard dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Hierbij houdt de rechtbank rekening met de volgende, uit de bewijsmiddelen blijkende, omstandigheden:
  • [slachtoffer] voelde zich ernstig bedreigd door de betreffende bewoordingen van de verdachte;
  • [getuige] nam de betreffende bewoordingen van de verdachte serieus;
  • [slachtoffer] was eerder verbaal en fysiek bedreigd door de verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat het opzet van de verdachte er niet op was gericht dat [slachtoffer] van de bedreigingen op de hoogte zou raken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Naarmate de ernst van een bedreiging groter wordt, dient er meer rekening mee te worden gehouden dat deze ter kennis wordt gebracht van de bedreigde. In het onderhavige geval heeft verdachte in privégesprekken met [getuige] regelmatig bedreigingen geuit in de richting van [slachtoffer]. De inhoud van deze bedreigingen was dermate ernstig – niet in de laatste plaats omdat ook het dochtertje van [slachtoffer] werd bedreigd – dat [getuige] het uiteindelijk als haar morele plicht heeft gezien om [slachtoffer] hierover in te lichten. Zo heeft [getuige] ook ter terechtzitting verklaard.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de ernst van de bedreigingen, van oordeel dat de kans dat [slachtoffer] door [getuige] zou worden ingelicht aanmerkelijk was en dat de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Hieraan doet niet af dat [getuige] en [slachtoffer] elkaar aanvankelijk niet kenden.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden gesproken van het plaatsen van een bericht op Facebook, nu het betreffende bericht via Facebook is verzonden naar [getuige] en niet op het publieke domein van Facebook is geplaatst. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Facebook is een medium met behulp waarvan op diverse wijzen kan worden gecommuniceerd. Zo is het mogelijk om berichten achter te laten op een publiek domein, om berichten achter te laten voor een specifieke groep ‘vrienden’ en om berichten te versturen naar een of meer bepaalde personen. Het begrip ‘plaatsen op Facebook’ is naar het oordeel van de rechtbank niet een eenduidig begrip. Het is alleszins te verdedigen dat alle voornoemde varianten onder dit begrip worden geschaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte de tekst ‘en nu gaat ze er aan’ op Facebook heeft geplaatst, maar zal voor de duidelijkheid het ‘mindere’ bewezen verklaren, te weten dat de verdachte het bericht via Facebook heeft verstuurd.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde bewoordingen niet kunnen worden bewezen, nu [getuige] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] niet heeft verteld wat verdachte letterlijk zou hebben gezegd en nu niet bekend is of [slachtoffer] het via Facebook gestuurde bericht heeft gelezen. De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt hiertoe dat het wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Aangeefster [slachtoffer] heeft immers verklaard dat verdachte tegen [getuige] zou hebben gezegd dat hij haar, [slachtoffer], kapot/dood wilde maken. Voorts heeft getuige [getuige] ter terechtzitting verklaard dat zij aan [slachtoffer] via Facebook heeft laten weten dat verdachte ermee dreigde dat zij eraan zou gaan.
4.3.3
Conclusie
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het tenlastegelegde bewezen, zoals is weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de periode van 17 januari 2014 tot en met 30 januari 2014 in de provincie Limburg [slachtoffer] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer], via [getuige], dreigend de woorden toegevoegd dat hij die [slachtoffer] kapot/dood wilde maken en via Facebook een bericht heeft verstuurd met de tekst “en nu gaat ze er aan”, welke bedreigingen ter kennis van die [slachtoffer] zijn gekomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het volgende misdrijf op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Deze misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de psycholoog drs. B.Y. van Toorn en de psychiater dr. K.J. Simis zijn omtrent de geestvermogens van verdachte op 15 mei 2014 respectievelijk 2 juni 2014 rapportages uitgebracht. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft met narcistische trekken en dat er daarnaast sprake is van alcoholmisbruik.
Omtrent de vraag of de ziekelijke stoornis, dan wel de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed, is door de psychiater onder meer gerapporteerd:
‘Vanuit de persoonlijkheidsproblematiek (oplopende onmachtsgevoelens, die krenking en wrok teweeg brachten), en ontremd door forse hoeveelheden alcohol, kwam betrokkene tot doodsbedreigingen. Hij ontbeert de coping om anders met deze gevoelens om te gaan, is zich onvoldoende bewust van de impact van zijn daden op zijn (potentiële) slachtoffers, en het forse alcoholmisbruik is dan een ernstige risicofactor om woorden in daden om te gaan zetten.’ (pagina 11)
Beide gedragsdeskundigen achten de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank begrijpt bovenstaande conclusie en de daaraan ten grondslag liggende gronden en neemt deze over.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest en een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Voor de voorwaarden heeft de officier van justitie verwezen naar het zogenoemde maatregelrapport van de reclassering.
Ter ondersteuning van zijn vordering heeft de officier van justitie aangevoerd dat:
  • het gaat om een ernstige bedreiging;
  • er een reële kans bestaat dat verdachte de bedreiging zal uitvoeren;
  • het recidiverisico hoog is;
  • het voor de veiligheid van anderen in de toekomst noodzakelijk is dat de verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden aan een gedragsverandering werkt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de oplegging van straf of maatregel rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte zijn uitlating heeft gedaan in een privégesprek met een ex-vriendin, terwijl hij verkeerde in een emotionele bui. Bovendien, zo heeft de verdediging gesteld, was tijdens verdachtes behandeling in de Forensisch Psychiatrische Polikliniek (hierna ook te noemen: FPP) De Horst juist aangegeven dat hij niets moest opkroppen, maar juist zijn hart moest luchten, hetgeen hij heeft gedaan.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat drs. B. Jansen van FPP De Horst, anders dan de Pro Justitia-rapporteurs, meent dat verdachte goed te begrenzen is en dat zijn uitlatingen gezien dienen te worden als het ventileren van emotie.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden een aanvaardbaar alternatief is voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden, nu de verdachte zich heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die bij de vorige veroordeling zijn opgelegd, hij therapietrouw is en zelf graag behandeld wil worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zijn ex-vriendin, met wie hij samen een dochter heeft, via een ander meermalen bedreigd. Hij heeft gezegd dat hij het slachtoffer kapot wilde maken en hij heeft via Facebook een bericht gestuurd dat het slachtoffer eraan zou gaan.
De ernst van deze bedreiging blijkt niet slechts uit de bewoordingen. Deze wordt mede bepaald door het feit dat de verdachte het slachtoffer al eerder heeft bedreigd. In december 2012 heeft hij haar woordelijk via Facebook bedreigd en op 10 januari 2013 heeft hij haar bedreigd door haar met lampenolie te besprenkelen en haar daarbij de woorden toe te voegen: ‘Als je niet naar huis komt steek ik je in de fik.’ Voor deze bedreigingen is de verdachte op 30 augustus 2013 door deze rechtbank veroordeeld.
Ten gevolge van de bewezenverklaarde bedreigingen is het slachtoffer op last van het openbaar ministerie met haar kinderen naar een safe-house gegaan, waar zij twee weken heeft verbleven. De bedreigingen hebben dan ook een grote invloed gehad, en hebben dat nog steeds, op het leven van het slachtoffer en haar kinderen. In een schriftelijke verklaring heeft het slachtoffer aangegeven dat zij helemaal kapot is. Daarnaast heeft de medewerker van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting aangegeven dat het slachtoffer nog altijd zeer angstig is.
Zoals hierboven al is weergegeven, zijn omtrent de geestvermogens van de verdachte door drs. B.Y. van Toorn, psycholoog, en dr. K.J. Simis, psychiater, rapportages uitgebracht. De psycholoog schat de kans op recidive (zeer) hoog in, waarbij verdere geweldsescalaties niet uitgesloten kunnen worden. Ook de psychiater schat het risico op recidive en escalatie van vergelijkbare incidenten, zonder toezicht en behandeling, in als hoog.
Over mogelijke interventies heeft de psychiater onder meer gerapporteerd:
‘De alcoholproblematiek is (…) zodanig hardnekkig, en leidt tot terugvallen in dreigend gedrag, zij het via indirecte weg, dat deze eerst fors moet worden teruggebracht alvorens aan andere copingstrategieën toe te kunnen komen. Betrokkenes neiging tot bagatelliseren en gebrek aan empathie voor wat hij bij met name zijn dochtertje teweeg brengt, en daarmee dus het gebrek aan inzicht in de ernst van de situatie, maakt dat ondergetekende een zwaar kader noodzakelijk acht om betrokkene in behandeling te houden.
Daarom heeft ondergetekende drie overwegingen, te beginnen een voorwaardelijke straf, waarbij betrokkene zijn traject bij forensische polikliniek De Horst continueert. Daarbij indiceert ondergetekende ook ten zeerste een klinisch behandeldeel voor de alcoholproblematiek. Omdat de “stok achter de deur” van een voorwaardelijke straf wellicht onvoldoende waarborg geeft voor het in behandeling houden van betrokkene, en onvoldoende tijd voor de bewerking van de persoonlijkheidsproblematiek, heeft ondergetekende ook TBS [7] met voorwaarden overwogen. Daarbij zou de aanvang tevens een klinische behandeling van de alcoholproblematiek moeten zijn. Daarna is er pas kans van slagen om de persoonlijkheidsproblematiek [te] behandelen. Er dient een langdurig traject te worden gewaarborgd. (…) Daarbij is ten derde ter overweging genomen, dat TBS met dwangverpleging in de ogen van ondergetekende een te zware maatregel is. Er is sprake van ernstige dreiging tegen het leven gericht. Het risico op recidive, en erger, escalatie van vergelijkbare incidenten wordt zonder toezicht en behandeling als hoog ingeschat. Deze escalatie heeft zich echter (nog) niet voorgedaan. Op grond van een hypothetische, hoewel niet ondenkbare escalatie, maakt het voor ondergetekende lastig om een concrete keuze te maken uit de drie voorgenoemde overwegingen.’ (pagina 10)
Ook de psycholoog is van mening dat in de eerste plaats de verslavingsproblematiek van verdachte klinisch dient te worden behandeld. Daarna zou er ruimte zijn voor behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek.
Anders dan de psychiater is de psycholoog van mening dat het opleggen van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden een gepasseerd station is, nu dit in het recente verleden recidive heeft voorkomen noch een gedragsverandering teweeg heeft gebracht. De psycholoog acht het opleggen van terbeschikkingstelling met voorwaarden, indien de verdachte zich aan de voorwaarden wenst te houden, de juiste afdoening.
De verdediging heeft aangevoerd dat drs. B. Jansen, als psycholoog verbonden aan de Forensisch Psychiatrische Polikliniek De Horst, heeft aangegeven dat zij meent dat verdachte goed te begrenzen is en dat zijn uitlatingen gezien dienen te worden als het ventileren van emotie. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet en overweegt hiertoe het volgende.
In haar brief van 2 april 2014 schrijft drs. B. Jansen over verdachte onder meer:
‘Cliënt heeft een aantal malen aangegeven dat hij bereid is het contact met zijn dochter en ex op zijn eigen manier af te dwingen, als reclassering en eventuele andere instanties niet met hem mee willen werken. Dit is op mij overgekomen als ventileren van zijn woede over de gang van zaken. (…) Cliënt is geneigd om druk te zetten en zijn uitspraken in deze heb ik als zodanig opgevat.’
Uit de brief blijkt echter dat het gaat om de wens van de verdachte om zijn dochter te zien en om zijn wens om aan zijn ex-vriendin, het slachtoffer [slachtoffer], uit te leggen ‘waarom hij heeft gedaan wat hij gedaan heeft.’ Drs. B. Jansen heeft het er nadrukkelijk niet over dat de door de verdachte geuite bedreigingen moeten worden gezien als (slechts) het ventileren van emotie.
Naar aanleiding van de inhoud van de Pro Justitia-rapportages is door Reclassering Nederland op 21 augustus 2014 een zogenoemd maatregelrapport uitgebracht. De reclassering adviseert, indien de verdachte volledig instemt met de voorwaarden, om hem terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Als voorwaarden heeft zij geadviseerd – kort weergegeven –:
  • een meldplicht: verdachte dient zich te gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering;
  • een klinische behandeling in een verslavingskliniek;
  • elektronische controle;
  • een ambulante forensische behandeling voor zijn persoonlijkheidsproblematiek;
  • een drugs- en alcoholverbod;
  • een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en met zijn dochter.
Ter terechtzitting heeft deskundige [naam medewerker reclassering] verklaard dat hij verwacht dat de klinische behandeling maximaal zes maanden zal duren.
De maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden, dan wel met dwangverpleging, is een zware maatregel die kan worden opgelegd, indien aan bepaalde wettelijke eisen is voldaan. Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht somt deze voorwaarden op. Een van de voorwaarden is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van die maatregel eist. In deze voorwaarde komt tot uitdrukking dat de terbeschikkingstelling een ultimum remedium moet zijn: Indien een minder ingrijpende afdoening van de zaak mogelijk is en voldoende bescherming biedt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, kan een terbeschikkingstelling nog niet aan de orde zijn.
Ter afwending van het gevaar voor anderen en om het recidiverisico in te dammen, is de rechtbank met de Pro Justitia-rapporteurs van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte klinisch wordt behandeld in een verslavingskliniek en hierop aansluitend ambulant wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsproblematiek.
Anders dan de officier van justitie en de psycholoog drs. B.Y. van Toorn verwacht de rechtbank dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij stevige bijzondere voorwaarden worden gesteld, voldoende bescherming biedt voor de veiligheid van anderen, in het bijzonder van het slachtoffer (en haar dochter), mits het voorwaardelijke strafdeel van voldoende gewicht is. Hiertoe overweegt zij het volgende.
Er is sprake van recidive binnen de door deze rechtbank bij vonnis van 30 augustus 2013 opgelegde proeftijd, terwijl de verdachte onder behandeling was bij de Forensisch Psychiatrische Polikliniek De Horst. Dit kan worden gezien als een contra-indicatie voor het opnieuw opleggen van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet echter in de volgende omstandigheden een grond om niettemin een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen en níet de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden:
  • De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de therapie bij de Forensisch Psychiatrische Polikliniek de Horst weer te willen hervatten.
  • De weerstand bij verdachte tegen een TBS met voorwaarden is zo groot dat de kans aanmerkelijk is dat er slechts een contraproductieve werking van uitgaat.
  • De verdachte heeft zich gehouden aan de bijzondere voorwaarden, opgelegd bij vonnis van 30 augustus 2013.
Overigens dient de verdachte er ernstig rekening mee te houden dat hem, indien hij wederom een soortgelijk strafbaar feit zal plegen, wél de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd.
Gelet op de ernst van het strafbare feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk gedeelte van acht maanden op zijn plaats is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat als stok achter de deur een gevangenisstraf van vier maanden noodzakelijk is. Zij zal daarbij de bijzondere voorwaarden overnemen uit het maatregelrapport van Reclassering Nederland, met uitzondering van de elektronische controle en met dien verstande dat de klinische opname maximaal zes maanden zal duren.
Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het behandelen en begeleiden van de verdachte en daarmee het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van het voorarrest gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 1.712,64 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is gebaseerd op de volgende schadeposten:
  • verlies aan inkomen: € 1.148,80,
  • gemaakte reiskosten: € 63,84 en
  • immateriële schade: € 500,00.
Voorts heeft zij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot het toewijzen van de vordering en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel met vervangende hechtenis.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de gevorderde inkomstenderving niet toe te wijzen vanwege het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het feit en deze schadepost. Volgens de verdediging had het slachtoffer haar werkzaamheden ook kunnen verrichten vanuit een andere locatie.
Ten aanzien van de overige posten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij is alleen ontvankelijk in haar vordering, indien aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn het verlies aan inkomen, de gemaakte reiskosten en de immateriële schade rechtstreeks toegebracht door het bewezenverklaarde feit en is de benadeelde partij dan ook ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij haar werkzaamheden ook vanuit een andere locatie had kunnen verrichten, nu zij voor haar eigen veiligheid elders in het land op een geheime locatie werd ondergebracht. De rechtbank acht het volstrekt aannemelijk dat de benadeelde partij haar werkzaamheden hierdoor niet heeft kunnen verrichten.
Nu de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk is, de hoogte van het schadebedrag niet door de verdediging is betwist en dit bedrag de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, stelt de rechtbank de schade zonder meer vast op dit bedrag. Gelet hierop wijst de rechtbank het bedrag van € 1.712,64 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden.
Voorts wijst de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel toe voor een bedrag van € 1.712,64, nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht.

9.Het beslag

De rechtbank zal de onttrekking aan het verkeer gelasten van de inbeslaggenomen bijl. Dit voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat het:
  • aan de verdachte toebehoort;
  • van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in het onderhavige geval in strijd is met het algemeen belang;
  • bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit is aangetroffen;
  • kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

10.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

10.1
De vordering met parketnummer 04/094992-12
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 30 juli 2012 is aan de verdachte opgelegd een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie afwijzen en overweegt hiertoe het volgende.
Zoals hierboven reeds is overwogen, zal de verdachte in de hoofdzaak worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Daarbij zullen diverse bijzondere voorwaarden worden gesteld, zoals een klinische en een ambulante behandeling. Deze behandelingen worden noodzakelijk geacht om het recidivegevaar terug te dringen. Het is de rechtbank er veel aan gelegen dat de behandelingen slagen en dat het toezicht door de reclassering goed verloopt.
De rechtbank verwacht dat het veel van verdachte zal vergen om zich aan de hem opgelegde voorwaarden te houden. Indien hij naast zijn behandeling een werkstraf zou moeten verrichten, vergt dit wellicht te veel van hem, met als gevolg dat de behandeling wordt gefrustreerd. Om die reden acht de rechtbank het toewijzen van de vordering niet opportuun.
10.2
De vordering met parketnummer 03/659011-13
Bij vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 30 augustus 2013 is aan de verdachte onder meer opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 38 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 38 dagen.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie afwijzen en overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van de strafoplegging in de hoofdzaak heeft de rechtbank overwogen dat zij verwacht dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij stevige bijzondere voorwaarden worden gesteld, voldoende bescherming biedt voor de veiligheid van anderen, in het bijzonder van het slachtoffer (en haar dochter), mits het voorwaardelijke strafdeel van voldoende gewicht is. Het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank bepaald op een gevangenisstraf van vier maanden.
De rechtbank ziet een mogelijkheid om als het ware nóg meer gewicht toe te kennen aan het voorwaardelijke strafdeel, indien zij deze vordering tot tenuitvoerlegging afwijst, maar wel de proeftijd verlengt en de voorwaarden wijzigt, in die zin dat zij identiek zijn aan de voorwaarden die in de hoofdzaak zullen worden gesteld. In dat geval zal de verdachte, bij overtreding van een van de voorwaarden, het risico lopen dat, naast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van vier maanden, ook de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 38 dagen zal worden gevorderd en gelast.
De rechtbank zal dan ook, onder afwijzing van de vordering van de officier van justitie, de proeftijd verlengen met een jaar en de voorwaarden wijzigen, zodat zij gelijkluidend zijn aan de in de hoofdzaak opgelegde voorwaarden.

11.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 27, 36b, 36d, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
  • zich gedraagt naar de aanwijzingen van de reclassering;
  • zich direct na zijn invrijheidstelling, voor de duur van zes maanden of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaars van de kliniek noodzakelijk acht, laat opnemen in Forensische Verslavings Kliniek Basalt te Almere (Carl Barksweg 3 te Almere), of soortgelijke inrichting, en daar start met een klinische behandeling, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven;
  • zich na opname in de kliniek (vanuit de kliniek) telefonisch meldt bij Reclassering Nederland te Roermond (telefoonnummer 0475 – 39 91 20), waarna hij zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich na afloop van de klinische behandeling laat behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek in een nader door de reclassering aan te wijzen forensische polikliniek, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • geen alcohol en/of drugs gebruikt en in verband met de controle hierop meewerkt aan urinecontroles en/of blaasproeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • op geen enkele wijze contact legt of laat leggen met [slachtoffer] en/of hun dochter gedurende de periode zoals die is vastgesteld in het vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 30 april 2014 (nr. C/03/188229/KG/ZA 14-73);
  • op geen enkele wijze contact legt of laat leggen met [slachtoffer] en/of hun dochter na de periode zoals die is vastgesteld in het vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 30 april 2014 (nr. C/03/188229/KG/ZA 14-73), tenzij met goedkeuring van de reclassering, na overleg met de reclassering en andere betrokkenen;
  • geeft opdracht aan deze reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de algemene en bijzondere voorwaarden, alsmede het door Reclassering Nederland uit te oefenen toezicht,
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis – waaronder op de voet van het bepaalde bij artikel 72, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld – gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 1.712,64 (zegge: éénduizendzevenhonderdtwaalf euro en vierenzestig eurocent), dat bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 11 september 2014 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 1.712,64 (zegge: éénduizendzevenhonderdtwaalf euro en vierenzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 11 september 2014 tot aan de dag van volledige voldoening, bij niet betaling te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de inbeslaggenomen bijl (voorwerpnummer 430450);
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 04/094992-12
- wijst de vordering af;
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/659011-13
  • wijst de vordering af;
  • verlengt de proeftijd met 1 jaar;
  • wijzigt de voorwaarden als volgt:
-
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
  • zich gedraagt naar de aanwijzingen van de reclassering;
  • zich direct na zijn invrijheidstelling, voor de duur van zes maanden of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaars van de kliniek noodzakelijk acht, laat opnemen in Forensische Verslavings Kliniek Basalt te Almere (Carl Barksweg 3 te Almere), of soortgelijke inrichting, en daar start met een klinische behandeling, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven;
  • zich na opname in de kliniek (vanuit de kliniek) telefonisch meldt bij Reclassering Nederland te Roermond (telefoonnummer 0475 – 39 91 20), waarna hij zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich na afloop van de klinische behandeling laat behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek in een nader door de reclassering aan te wijzen forensische polikliniek, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • geen alcohol en/of drugs gebruikt en in verband met de controle hierop meewerkt aan urinecontroles en/of blaasproeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • op geen enkele wijze contact legt of laat leggen met [slachtoffer] en/of hun dochter gedurende de periode zoals die is vastgesteld in het vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 30 april 2014 (nr. C/03/188229/KG/ZA 14-73);
  • op geen enkele wijze contact legt of laat leggen met [slachtoffer] en/of hun dochter na de periode zoals die is vastgesteld in het vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 30 april 2014 (nr. C/03/188229/KG/ZA 14-73), tenzij met goedkeuring van de reclassering, na overleg met de reclassering en andere betrokkenen;
- geeft opdracht aan deze reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, mr. H.H. Dethmers en mr. J.J.M. Wassenberg, rechters, van wie mr. H.H. Dethmers voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 september 2014.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen, tenzij anders vermeld, naar het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie, regio Limburg-Noord, District Venlo, opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL 2323-2014008977 d.d. 19 februari 2014 en de als bijlagen 1 tot en met 24 daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 30 januari 2014, bijlage 1, pagina’s 1 en 2.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 31 januari 2014, bijlage 3, pagina’s 1 en 2.
4.Verklaring van getuige [getuige], afgelegd ter terechtzitting d.d. 28 augustus 2014.
5.Schriftelijk bescheid, bijlage 3 bij het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2014, pagina’s 2 en 3.
6.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 augustus 2014.
7.Terbeschikkingstelling.