ECLI:NL:RBLIM:2014:8112

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
3338124 CV EXPL 14-9001
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling huurachterstand en ontruiming winkelpand

In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding op 18 september 2014 uitspraak gedaan over een vordering tot betaling van huurachterstand en ontruiming van een winkelpand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van de Pas, vorderde betaling van een huurachterstand van € 1.540,- over de maanden mei tot en met augustus 2014, alsook ontruiming van het winkelpand door de gedaagde, die werd vertegenwoordigd door mr. S. Ikiz. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd, maar had deze na de datum van dagvaarding volledig voldaan. Hierdoor ontbrak het spoedeisend belang dat de eiser aanvoerde, omdat de financiële onzekerheid omtrent de huurbetalingen was weggenomen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eiser niet kon worden toegewezen, omdat de gedaagde zijn betalingsverplichtingen had nagekomen. De rechter benadrukte dat een voorlopige voorziening alleen kan worden gegeven bij bijzondere omstandigheden die een spoedeisend belang rechtvaardigen. De eiser had erkend dat de gedaagde zijn achterstand had ingelost, wat de noodzaak voor ontruiming en betaling van de huurachterstand deed vervallen. De rechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten van de eiser, die op dat moment € 181,80 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3338124 CV EXPL 14-9001
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 18 september 2014
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1],
eisende partij,
gemachtigde mr. H.J.M. van de Pas,
tegen:
[gedaagde],
handelend onder de naam
[bedrijf],
wonend te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
gemachtigde mr. S. Ikiz.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 augustus 2014
  • de brieven van 3 en 8 september 2014 van de zijde van [eiser]
  • de brieven van 4 en 8 september 2014 van de zijde van [gedaagde]
  • het faxbericht van de griffier van 9 september 2014
  • de brieven van 9 september 2014 van de zijden van [eiser] en [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 15 september 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is met de rechtsvoorganger van [eiser], [naam], een huurovereenkomst aangegaan op grond waarvan [gedaagde] met ingang van 15 oktober 1995 het winkelpand aan de [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: het winkelpand) huurt, thans van [eiser]. De kale huurprijs bedraagt nu € 325,- per maand, bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.2.
Bij vonnis van 4 juni 2014 (zaaknummer 529113 CV EXPL 13-2097) heeft de kantonrechter in het geschil tussen partijen ter zake het voorschot voor elektriciteit, in rechtsoverweging 3.1.6. onder meer overwogen:
“Nu geen maandelijks voorschotbedrag is overeengekomen, is er geen grond voor toewijzing van een maandelijks voorschotbedrag voor elektriciteit van € 60,00. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.”
en inzake de verschuldigdheid van servicekosten in rechtsoverweging 3.1.7:
“Vorenstaande betekent dus dat partijen achteraf af moeten rekenen (telkens) zodra [eiser] de kosten voor de verbruikte elektriciteit gedocumenteerd aantoont en in rekening brengt bij [gedaagde]. Partijen wordt in overweging gegeven om met elkaar in overleg te treden over het vaststellen van een maandelijks voorschotbedrag voor elektriciteit.”
en inzake de vordering van [eiser] dat [gedaagde] een ruit aan de voorzijde van het gehuurde vervangt in rechtsoverweging 3.4.2:
“Deze vordering zal derhalve bij eindvonnis worden toegewezen”.
2.3.
[gedaagde] heeft een achterstand doen ontstaan in zijn huurbetalingsverplichting over de maanden mei tot en met september 2014. De kale huur over mei en juni 2014 heeft [gedaagde] door betaling van € 650,- op 25 juli 2014 voldaan. De kale huur over juli, augustus en september 2014 heeft [gedaagde] door betaling van € 975,- op 4 september 2014, derhalve na datum dagvaarding, voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen:
om na betekening van dit vonnis het winkelpland met alle zich daarin van zijnentwege bevindende personen en zaken te ontruimen en te verlaten en onder afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen;
tot betaling van de huurachterstand van € 1.540,- over de maanden mei tot en met augustus 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
tot betaling van € 385,-, althans een bedrag gelijk aan de alsdan geldende huurprijs, voor iedere maand die [gedaagde] vanaf 1 september 2014 in gebreke blijft het gehuurde te ontruimen en ter beschikking te stellen van [eiser], een ingegane maand daarbij gerekend voor een hele maand;
tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, door het niet betalen van de maandelijkse prijs van € 385,00 (€ 325,00 aan kale huur en € 60,00 aan voorschot stook- en servicekosten) over de maanden mei tot en met augustus 2014. Deze betalingsachterstand van vier maanden aan de zijde van [gedaagde] en de hierdoor ontstane financiële onzekerheid aan de zijde van [eiser], maken dat er voldoende belang is bij de gevorderde voorzieningen, aldus [eiser].
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Een voorlopige voorziening wordt in beginsel slechts gegeven indien zich aan de zijde van de eisende partij bijzondere omstandigheden voordoen, die rechtvaardigen dat op de te verwachten uitkomst van een bodemprocedure vooruit wordt gelopen. Daarom is allereerst de vraag aan de orde of [eiser] zulk een spoedeisend belang heeft.
4.2.
Het belang van [eiser] zoals dit ligt besloten in de dagvaarding, te weten de financiële onzekerheid ten aanzien van de maandelijkse huurbetalingen, biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang als hiervoor onder 4.1. bedoeld. [eiser] heeft immers bij de mondelinge behandeling erkend dat [gedaagde] - weliswaar na de datum van dagvaarding - zijn betalingsachterstand ten aanzien van de kale huur over mei tot en met september 2014 in zijn geheel heeft voldaan. De (financiële) onzekerheid of [gedaagde] in de toekomst tijdig de huur telkens zal voldoen, vormt onvoldoende grond om een spoedeisend belang aan te nemen dat zodanig zwaar weegt dat van [eiser] niet gevergd kan worden het resultaat van een bodemprocedure af te wachten.
4.3.
Dat, zoals [eiser] gesteld heeft, een betalingsachterstand van € 240,- ter zake de voorschotten voor stook- en servicekosten resteert, maakt voorgaand oordeel over het ontbreken van spoedeisend belang niet anders. In het licht van de onder 2.2. geciteerde rechtsoverweging 3.1.6. uit het vonnis van 4 juni 2014 is allerminst aannemelijk dat [gedaagde] een voorschotbedrag van € 60,- per maand verschuldigd is aan [eiser]. Bovendien is de veroordeling tot ontruiming een ingrijpende maatregel, die in de praktijk een definitief karakter zal hebben. Nu gesteld noch gebleken is dat de financiële onzekerheid over € 240,- een spoedeisend belang van [eiser] vormt dat prevaleert boven het belang van [gedaagde] bij beoordeling in een bodemprocedure van de vraag of zijn tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, kan ook op die grond de spoedeisendheid niet worden aangenomen.
4.4.
Bij brief van 9 september 2014 heeft [eiser] nog gesteld dat de kapotte vensterruit aan de voorzijde van het gehuurde, die [gedaagde] weigert te vervangen hoewel de kantonrechter reeds heeft geoordeeld dat hij daartoe verplicht is, een gevaarzettende situatie rondom het gehuurde schept. Voor zover [eiser] hiermee zijn gronden heeft willen aanvullen, treft dit geen doel. Uit artikel 111 lid 2 sub d Rv vloeit immers voort dat de dagvaarding de eis en de gronden daarvan dient te bevatten.
4.5.
Het moet overigens gezegd worden dat [gedaagde], door de ruit niet te vervangen hoewel hij weet dat hij daartoe bij eindvonnis van de kantonrechter zal worden veroordeeld en door te weigeren enig voorschot op de servicekosten te betalen hoewel hij weet dat hij de eindafrekening verschuldigd zal zijn, blijkt geeft van een weinig coöperatieve houding. Op zichzelf vormt dit echter geen grond voor het geven van de gevorderde voorzieningen.
4.6.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.7.
Op de datum van dagvaarding bestond onbetwist een huurachterstand van meer dan drie maanden, die rechtvaardigde dat [eiser] [gedaagde] in kort geding dagvaardde tot ontruiming. Beoordeeld naar dat moment is [gedaagde] de in het ongelijk gestelde partij, zodat hij wordt veroordeeld in de kosten van dagvaarding van € 104,80 (€ 93,80 explootkosten en
€ 11,- verschotten KVK excl. BTW) en het door [eiser] betaalde griffierecht van € 77,-.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vordering zoals weergegeven onder 3.1. sub a tot en met c van dit vonnis af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiser] gerezen proceskosten, tot op heden begroot op € 181,80,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.
Type: NG