In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, heeft de kantonrechter op 24 september 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en twee gedaagden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Nymeijer, vorderde betaling van zijn salaris over de maanden juli en augustus 2014, omdat hij als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt was geraakt. De eiser had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1], waarvan [gedaagde sub 2] ook vennoot was. De eiser ontving in juli slechts de helft van zijn loon en in augustus helemaal niets.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser voldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. Gedaagden voerden verweer door te stellen dat er afspraken waren gemaakt over de loonbetalingen na het uittreden van een vennoot, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niets afdoet aan de verplichtingen van [gedaagde sub 1] als werkgever. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 1] verplicht was om het volledige loon aan de eiser te betalen, ongeacht de interne afspraken tussen de vennoten.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagden veroordeeld om de eiser te betalen voor de helft van het loon over juli 2014 en het volledige loon over augustus 2014, vermeerderd met de wettelijke verhoging wegens te late betaling. Ook zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 772,77. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.