ECLI:NL:RBLIM:2014:8253

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
3367886 CV EXPL 14-9332
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over loonbetaling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, heeft de kantonrechter op 24 september 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en twee gedaagden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Nymeijer, vorderde betaling van zijn salaris over de maanden juli en augustus 2014, omdat hij als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt was geraakt. De eiser had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1], waarvan [gedaagde sub 2] ook vennoot was. De eiser ontving in juli slechts de helft van zijn loon en in augustus helemaal niets.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser voldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. Gedaagden voerden verweer door te stellen dat er afspraken waren gemaakt over de loonbetalingen na het uittreden van een vennoot, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niets afdoet aan de verplichtingen van [gedaagde sub 1] als werkgever. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 1] verplicht was om het volledige loon aan de eiser te betalen, ongeacht de interne afspraken tussen de vennoten.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagden veroordeeld om de eiser te betalen voor de helft van het loon over juli 2014 en het volledige loon over augustus 2014, vermeerderd met de wettelijke verhoging wegens te late betaling. Ook zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 772,77. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3367886 CV EXPL 14 -9332
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 24 september 2014
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres 1]
,
eisende partij,
gemachtigde mr. G. Nymeijer,
tegen:

1.DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [gedaagde sub 1] V.O.F., h.o.d.n. [naam],

gevestigd [adres 2]
,
2. [gedaagde sub 2],
[adres 3]
,
gedaagden partijen.
Partijen zullen hierna [eiser] en gedaagden (gezamenlijk) dan wel (apart) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op
15 september 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst in dienst is bij [gedaagde sub 1]. Het betreft een dienstverband voor onbepaalde tijd. Het netto loon van [eiser] bedraagt € 689,94 per maand. [eiser] is met ingang van 9 oktober 2013 arbeidsongeschikt als gevolg van ziekte.
2.2.
[gedaagde sub 1] is een vennootschap onder firma (VOF). De vennoten van deze vennootschap waren aanvankelijk [gedaagde sub 2] en de heer [naam vennoot 1], verder: ‘[naam vennoot 1]’. [naam vennoot 1] is uitgetreden en zijn plaats is ingenomen door de heer [naam vennoot 2].
2.3.
Over de maand juli 2014 heeft [eiser] slechts de helft van zijn loon ontvangen, over de maand augustus 2014 heeft [eiser] helemaal geen betaling ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ‘gedaagde’ (waarmee hij kennelijk doelt op zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2]) te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
zijn salaris over de maanden juli en augustus 2014 ten bedrage van € 1.379,88 netto, alsmede de verhoging wegens vertraging ad € 172,49 en vervolgens voor iedere maand dat zijn arbeidsovereenkomst voortduurt zijn salaris ad € 689,94;
althans – subsidiair – een voorschot op zijn salaris plus verhoging over juli en augustus van 1.550,00 netto, dan wel een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie als voorlopige voorziening zult vermenen te behoren en vervolgens voor iedere maand dat zijn arbeidsovereenkomst voortduurt zijn salaris ad € 689,94.
3.2.
Namens gedaagden is verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij, gelet op de aard van de zaak, spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
4.2.
Gedaagden hebben als verweer gevoerd dat, toen [naam vennoot 1] zich terugtrok als vennoot binnen de VOF, tussen deze en [gedaagde sub 2] de afspraak is gemaakt dat [naam vennoot 1] voor de helft verantwoordelijk zou blijven voor de betaling van het loon van [eiser]. De kantonrechter is van oordeel dat, wat er van deze gestelde afspraak ook moge zijn, dit niets afdoet aan de verplichting van [gedaagde sub 1] als werkgever om het loon aan [eiser] tijdig en volledig te betalen en aan de verplichting van [gedaagde sub 2] om, als vennoot van [gedaagde sub 1], in te staan voor de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde sub 1]. Indien gedaagden menen dat [naam vennoot 1] op basis van gemaakte afspraken verantwoordelijk is voor de betaling van de helft van dit loon, is dat een afspraak tussen de voormalige vennoten van [gedaagde sub 1] en waar [eiser] geen deel van uitmaakt. [gedaagde sub 1] is dan ook, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, gehouden het volledige loon aan [eiser] te betalen.
4.3.
Bij gelegenheid van comparitie is gebleken dat [eiser] over juli 2014 de helft van het verschuldigde loon heeft ontvangen, te weten € 344,97. Dit betekent voor de primaire vordering dat slechts de helft van het loon over de maand juli 2014 voor toewijzing gereed ligt. Het loon over de maand augustus 2014 is in zijn geheel nog niet voldaan, zodat die vordering zal worden toegewezen. Nu vast staat dat [gedaagde sub 1] heeft nagelaten het loon over voormelde maanden tijdig aan [eiser] te voldoen, is [gedaagde sub 1] conform het bepaalde in artikel 7:625, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) daarover de wettelijke verhoging verschuldigd. Die vordering zal, bij gebrek aan verweer, ook worden toegewezen.
4.4.
Gedaagde zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,77
- griffierecht € 77,00
- gemachtigde salaris
€ 600,00
totaal € 772,77.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt gedaagden om aan [eiser] te betalen de helft van het loon over de maand juli 2014 ten bedrage van € 344,97 netto en € 689,44 netto over de maand augustus 2014 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50 % over het te laat betaalde loon;
5.2.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op
€ 772,77;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken.
type: SM