ECLI:NL:RBLIM:2014:8577

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
C/03/196870 / KG ZA 14/553
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van ontruiming door huurder in voorlopige hechtenis

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, die in voorlopige hechtenis verkeert, een verbod voor Woningstichting Servatius om het vonnis van de kantonrechter d.d. 28 mei 2014, waarin de huurovereenkomst is ontbonden, te executeren zolang er geen huurachterstand is. Eiser stelt dat zijn voorlopige hechtenis een negatieve invloed heeft op zijn woon- en verblijfplaats, wat de kans op schorsing van zijn hechtenis zou verkleinen. De gedaagde, Woningstichting Servatius, voert verweer en stelt dat er geen reden is om de executie van het vonnis te schorsen.

De voorzieningenrechter overweegt dat de spoedeisendheid van de vordering voortvloeit uit de aard van de zaak. De rechter stelt vast dat de vordering van eiser alleen kan worden toegewezen als er sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het te executeren vonnis. Eiser heeft echter niet aangetoond dat er een dergelijke misslag is. Bovendien is er geen verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend, en de omstandigheden die eiser aanvoert, zijn niet voldoende om te concluderen dat er een noodtoestand is ontstaan.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van Servatius zijn begroot op € 608,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn op 7 oktober 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/196870 / KG ZA 14/553
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2014
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres]
,
eiser,
gemachtigde mr. H.P. Ruysink,
tegen:
de stichting
Woningstichting Servatius,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
vertegenwoordigd door dhr. [naam medewerker huurincasso] (medewerker huurincasso) en
mevr. [naam adviseur sociaal beheer] (adviseur sociaal beheer).
Partijen zullen hierna [eiser] en Servatius genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding met producties 1 tot en met 5;
- de mondelinge behandeling op 6 oktober 2014 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de ter zitting door de gemachtigde van [eiser] overgelegde aanvraag voor een toevoeging, drie kleurenfoto’s en een kopie van een kwitantie d.d. 2 oktober 2014 van een betaling van € 2.200,00 namens [eiser] aan Servatius (in ontvangst genomen door AGC Gerechtsdeurwaarders te Maastricht);
- de door de bestuurder [naam bestuurder] van Servatius aan voornoemde [naam medewerker huurincasso] en [naam adviseur sociaal beheer] verleende volmacht om Servatius tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding te vertegenwoordigen, inlichtingen te verschaffen aan de voorzieningenrechter, zo nodig een minnelijke regeling te treffen en om overige handelingen te verrichten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende vast.
2.2.
[eiser] huurt van Servatius de woonruimte met aanhorigheden, staande en gelegen aan het [adres] (hierna: het gehuurde). Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 28 mei 2014 heeft de kantonrechter (onder meer) de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [eiser] veroordeeld om het gehuurde te ontruimen. [eiser] is in die procedure niet verschenen en jegens hem is verstek verleend.
2.3.
Bij brief van 26 juni 2014 is aan [eiser] bericht dat de ontruiming van het gehuurde op 10 juli 2014 zal plaatsvinden. Op 9 juli 2014 is door [eiser] een bedrag van € 2.600,00 aan Servatius voldaan (welk bedrag door AGC Gerechtsdeurwaarders te Maastricht in ontvangst is genomen). De ontruiming van het gehuurde op 10 juli 2014 is – vanwege bezettingsproblemen bij Servatius in die maand – niet doorgegaan.
2.4.
Op 22 september 2014 heeft Servatius aan [eiser] de ontruiming van het gehuurde aangezegd (uit kracht van de grosse van voormeld vonnis van de kantonrechter van 28 mei 2014). De ontruiming zal plaatsvinden op 9 oktober 2014 vanaf 09.00 uur. Op 2 oktober 2014 is namens [eiser] een bedrag van € 2.200,00 aan Servatius voldaan (ook dit bedrag is door AGC Gerechtsdeurwaarders te Maastricht in ontvangst genomen).
2.5.
Ten tijde van de betekening van het exploot van dagvaarding (30 september 2014) waarmee dit kort geding aanhangig werd gemaakt, zat [eiser] in voorlopige hechtenis. Hij wordt verdacht van opzetheling in de zin van artikel 416 lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van de mondelinge behandeling van dit kort geding zit [eiser] nog steeds in voorlopige hechtenis. Er is geen verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- Servatius te verbieden om het vonnis van de kantonrechter d.d. 28 mei 2014 ter zake van de ontruiming te executeren zolang hij geen huurachterstand heeft;
- Servatius te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het navolgende ten grondslag. Momenteel bevindt hij zich in voorlopige hechtenis, maar hij maakt een goede kans dat die hechtenis wordt opgeheven. Het is duidelijk, volgens [eiser], dat deze opheffing minder snel tot stand komt als er geen woon- of verblijfplaats van hem in Nederland bekend is. Voorts voert [eiser] aan dat Servatius de ontruiming van het gehuurde wil doorzetten, ondanks dat er nu geen huurachterstand meer is.
3.3.
Servatius voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de vordering en de hiervoor weergegeven feiten.
4.2.
Een vordering als de onderhavige, die tot doel heeft de voorgenomen tenuitvoerlegging van een rechterlijk vonnis te voorkomen, kan alleen voor toewijzing in aanmerking komen, indien geoordeeld wordt dat de executant (Servatius), mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde ([eiser]), geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om tot tenuitvoerlegging van dat vonnis over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust of indien de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand doet ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.1.
Dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust is niet door [eiser] aangevoerd en behoeft derhalve niet te worden beoordeeld.
4.2.2.
[eiser] heeft aangevoerd dat een schorsing van de voorlopige hechtenis minder snel tot stand komt als hij geen bekende woon- of verblijfplaats binnen Nederland heeft. Deze na het verstekvonnis van 28 mei 2014 aan het licht gekomen omstandigheid levert zonder nadere toelichting, die evenwel niet is gegeven, nog geen noodtoestand aan de zijde van [eiser] op. Daar komt bij dat vaststaat dat ten tijde van de mondelinge behandeling van dit kort geding nog geen verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis door [eiser] is ingediend. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] gesteld dat een dergelijk verzoek waarschijnlijk ook niet meer gedaan zal worden, nu het onderzoek naar verwachting snel is afgerond. Dat er thans geen huurachterstand meer zou zijn, brengt evenmin mee dat van Servatius niet kan worden gevergd om tot onverwijlde tenuitvoerlegging van het op 28 mei 2014 gewezen verstekvonnis over te gaan.
4.2.3.
De conclusie uit het vorenstaande is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.3.
[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Servatius worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
0,00
Totaal € 608,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Servatius tot op heden begroot op € 608,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en is in het openbaar uitgesproken.
type: MD