Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Woningstichting Servatius,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
0,00
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, die in voorlopige hechtenis verkeert, een verbod voor Woningstichting Servatius om het vonnis van de kantonrechter d.d. 28 mei 2014, waarin de huurovereenkomst is ontbonden, te executeren zolang er geen huurachterstand is. Eiser stelt dat zijn voorlopige hechtenis een negatieve invloed heeft op zijn woon- en verblijfplaats, wat de kans op schorsing van zijn hechtenis zou verkleinen. De gedaagde, Woningstichting Servatius, voert verweer en stelt dat er geen reden is om de executie van het vonnis te schorsen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de spoedeisendheid van de vordering voortvloeit uit de aard van de zaak. De rechter stelt vast dat de vordering van eiser alleen kan worden toegewezen als er sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het te executeren vonnis. Eiser heeft echter niet aangetoond dat er een dergelijke misslag is. Bovendien is er geen verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend, en de omstandigheden die eiser aanvoert, zijn niet voldoende om te concluderen dat er een noodtoestand is ontstaan.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van Servatius zijn begroot op € 608,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn op 7 oktober 2014.