Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
ING BANK NV,
1.De procedure
- de dagvaarding
- het antwoord
- de mondelinge behandeling op 9 oktober 2014.
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 14 oktober 2014, heeft eiser, die in persoon procedeerde, een kort geding aangespannen tegen ING Bank NV, vertegenwoordigd door mr. S. van der Kamp. De procedure volgde op een geschil over de opzegging van een huurovereenkomst voor kantoorruimte, die door ING was opgezegd per 1 juli 2015. Eiser vorderde dat ING werd geboden de huurovereenkomst voort te zetten en de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen, met een dwangsom van € 250.000,00 per overtreding en € 10.000,00 per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ING de huur op 13 november 2013 en opnieuw op 20 mei 2014 heeft opgezegd, en dat deze opzegging tijdig is betekend aan eiser. Eiser betwistte de ontvangst van de opzeggingsbrief van 13 november 2013, maar de rechtbank oordeelde dat de opzegging op die datum reeds aan eiser was medegedeeld. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang, wat een voorwaarde is voor het toewijzen van een vordering in kort geding.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat er geen redelijke mate van zekerheid bestond dat hij in een eventuele bodemprocedure zou winnen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van ING tot de datum van het vonnis zijn begroot op € 400,00. Het vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.