ECLI:NL:RBLIM:2014:881

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
31 januari 2014
Zaaknummer
2571011 CV EXPL 13-10391
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en schorsing werknemer in kort geding

In deze zaak vordert een werknemer, die lid is van de ondernemingsraad en kaderlid van de vakbond, wedertewerkstelling na een schorsing door de werkgever. De werknemer had meegewerkt aan de opstelling en verspreiding van een pamflet waarin onjuistheden over de werkgeversstandpunten in de CAO-onderhandelingen stonden. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer in haar hoedanigheid als kaderlid van de vakbond en OR-lid handelde, waardoor zij recht heeft op bescherming tegen arbeidsrechtelijke consequenties van haar handelen, zoals vastgelegd in artikel 6 lid 4 van de Europese Sociale Handvest. Dit leidt tot de conclusie dat het ontslagverbod van artikel 7:670 BW in de weg staat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De overige verwijten van de werkgever aan de werknemer zijn onvoldoende zwaarwegend. Aangezien de arbeidsovereenkomst in stand blijft, is de schorsing van de werknemer onrechtmatig vanaf de datum van de beschikking. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer in kort geding toe, waardoor de werkgever verplicht wordt de werknemer weer toe te laten tot het werk. Tevens wordt de werkgever veroordeeld tot betaling van proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

C/03/181865 / HA ZA 13-26120 januari 2014
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: 2571011 CV EXPL 13-10391
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 23 januari 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres, hierna te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. R.A. Severijn te Utrecht,
en
de Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV Bondgenoten,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gevoegde partij (ex artikel 217 Rv),
gemachtigde: mr. F.A.A.C van Traa;
tegen
de besloten vennootschap Kobelco Welding of Europe B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (6422 PN) Heerlen aan de Eisterweg 8,
gedaagde, hierna te noemen: werkgever,
gemachtigde: drs. P.J.A.A. Wassen bc te Landgraaf.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het exploit van dagvaarding van 28 november 2013 met producties 1 tot en met 7;
- het verzoek tot voeging aan de zijde van de werknemer van FNV Bondgenoten van 9 december 2013 met producties 1 tot en met 5;
- de beschikking van de kantonrechter van 10 december 2013 waarin de voeging is toegestaan;
- de door elk van partijen ter zitting d.d. 13 december 2013 voorgedragen en overgelegde pleitnotities;
- de aantekeningen van de griffier van hetgeen door partijen verder naar voren is gebracht.
Daarna is vonnis bepaald.
1.2
Op 16 december 2013 heeft werkgever een verzoek tot wraking van mr. E.P. van Unen ingediend. Daardoor is de behandeling van deze zaak geschorst. Bij beslissing van 20 janu-ari 2014 is dit wrakingsverzoek afgewezen. Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten en de standpunten van partijen
De werknemer, die door de werkgever met behoud van loon is geschorst totdat op zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is beslist, vordert de veroordeling van de werkgever om haar tot het werk toe te laten, op straffe van een dwangsom. De werkgever bepleit afwijzing van de vordering. Voor de standpunten van partijen en de feiten waarop zij deze baseren, wordt verder verwezen naar de beschikking van de kantonrechter van heden op het ontbindingsverzoek. De beschikking is aan dit vonnis gehecht en geldt als hier herhaald.

3.De beoordeling

3.1
Bij beschikking van heden wordt het ontbindingsverzoek afgewezen. In elk geval met ingang van heden is daardoor de weigering van de werkgever om de werknemer tot haar werkzaamheden toe te laten onrechtmatig. De werknemer heeft bij die toelating een spoedeisend belang, dat de werkgever ook niet heeft betwist. Voor zover er al plaats is voor een - in de ontbindingsprocedure niet reeds gemaakte - afweging van het belang van de werkgever om de werknemer langer buiten zijn bedrijf te houden tegen het belang van de werknemer om haar werk te kunnen hervatten, valt deze in het nadeel van de werkgever uit. Het zal misschien niet makkelijk zijn voor de werknemer om haar werk te hervatten - mede gelet op hetgeen collega's ten nadele van haar hebben verklaard - maar de werknemer heeft zich daartoe bereid en in staat verklaard. Ook voor de werkgever en de betrokken collega's zal de terugkeer van de werknemer misschien een ongemakkelijke situatie opleveren. Van een goed werkgever kan echter worden gevergd dat hij, ook onder deze omstandigheden, de gerechtvaardigde terugkeer van een werknemer naar beste kunnen faciliteert.
3.2
De vordering wordt toegewezen, met veroordeling van de werkgever in de door de werknemer gemaakte proceskosten en in de kosten van haar pogingen om buiten rechte voldoening te verkrijgen. De werknemer was genoodzaakt deze kosten te maken en haar berekening ervan komt de kantonrechter redelijk voor. De werkgever heeft weliswaar ter zitting verklaard dat hij de beslissing van de rechter zal respecteren, maar heeft de kantonrechter er niet van overtuigd dat hij vrijwillig aan dit vonnis zal voldoen. Ook de dwangsom wordt derhalve toegewezen.
3.3
De vraag is of de werkgever in de proceskosten van de gevoegde partij, FNV Bondgenoten, dient te worden veroordeeld. FNV Bondgenoten heeft dit niet gevorderd en de kantonrechter ziet hiertoe, mede gelet op de datum van indiening van het verzoek en het feit dat de beschikking waarmee dit werd ingewilligd de werkgever ter zitting nog niet had bereikt, geen (ambtshalve) grond.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1
veroordeelt werkgever om werknemer met onmiddellijke ingang weer toe te laten op het werk en werknemer in de gelegenheid te stellen om de bedongen arbeid te verrichten, dit onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, indien werkgever binnen twee dagen na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
4.2
veroordeelt werkgever om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan werknemer te betalen € 1.190,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3
veroordeelt werkgever in de aan de zijde van werknemer gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 492,82, waarin begrepen € 92,82 aan explootkosten en € 400,00 aan salaris gemachtigde;
4.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van
mr. S. Schmeets, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: SRS