ECLI:NL:RBLIM:2014:9107

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
C/03/190316 / FA RK 14-1064
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een minderjarige in het kader van Thais recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 oktober 2014 een beschikking gegeven over de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een minderjarige, geboren op [2010], in het kader van het Thais recht. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft verzocht om vaststelling dat de overleden man, die in Thailand woonde, de vader is van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de moeder gedurende de conceptieperiode in Thailand hebben samengewoond, ondanks dat de moeder in Nederland ingeschreven stond. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) in overweging genomen, die bepalen dat het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit of de gewone verblijfplaats van de ouders van toepassing is voor de vaststelling van het ouderschap. Aangezien de man op het moment van zijn overlijden in Thailand woonde en de moeder daar ook verbleef, is het Thaise recht van toepassing. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de man de biologische vader is van de minderjarige, onderbouwd door verklaringen van de Thaise familie en documenten die de relatie bevestigen. De bijzondere curator heeft het verzoek tot vaststelling van het vaderschap onderschreven, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat het ouderschap wordt vastgesteld. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft bepaald dat de geslachtsnaam van de minderjarige behouden blijft. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 27 oktober 2014
Zaaknummer: C/03/190316 / FA RK 14-1064
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak van:
[verzoekster],
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.M.H.E.G. Lemmens, kantoorhoudend te Maastricht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt de navolgende minderjarige:
[minderjarige],
verder te noemen: [minderjarige],
geboren op [2010] te [geboorteplaats],
in rechte vertegenwoordigd door mr. K.G.J. Verbong,
advocaat, kantoorhoudend te Hoensbroek,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige],
verder te noemen: de bijzondere curator.
De zaak heeft betrekking op:
[man],
verder te noemen: de man,
overleden op [2012] te [overlijdensplaats] (Thailand).
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank van 30 april 2014.

1.Het verdere verloop van de procedure

Op 19 mei 2014 is het verslag van de bijzondere curator ingekomen ter griffie.
De zaak is door de enkelvoudige kamer ter behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige kamer.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Lemmens;
  • de bijzondere curator.
De uitspraak is hierna nader bepaald op heden.
2. Het verzoek en de grondslag daarvan
Het verzoek van de moeder strekt ertoe dat de rechtbank bij beschikking, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal vaststellen dat de man de vader is van [minderjarige].
De moeder heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de man de vader is van [minderjarige] en zij heeft in dat verband het navolgende aangevoerd:
In november 2007 heeft de moeder tijdens een reis in Thailand de man daar ontmoet. Vanaf januari 2008 heeft zij met de man in [woonplaats] in Thailand samengewoond. Gedurende de samenwoning met de man is zij steeds ingeschreven gebleven in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland. Dat hield verband met de visa, die zij moest aanvragen voor haar verdere verblijf in Thailand. In 2010, toen zij zwanger was van de man, is zij voor de bevalling naar Nederland gekomen, waar zij op [2010] bevallen is van [minderjarige]. Omdat de man bij de bevalling aanwezig wilde zijn, heeft hij een visum voor kort verblijf in Nederland aangevraagd. Dat visum is geweigerd en tegen dat besluit heeft de man een bezwaarschrift ingediend. Hij heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht, die ertoe heeft geleid dat hij behandeld diende te worden als ware hij in het bezit van een visum voor kort verblijf. De dag na de geboorte van [minderjarige] is de man in Nederland aangekomen. Op het geboortekaartje van [minderjarige] staat de man (met zijn roepnaam ‘[naam]’) als haar vader vermeld. De moeder en de man waren van plan om [minderjarige] in Nederland door de man te laten erkennen, maar vanwege de korte duur van zijn verblijf hier en de formaliteiten die vervuld moesten worden is dat niet ervan gekomen. In december 2010 is de moeder met [minderjarige] teruggekeerd naar de man in Thailand. Op 19 juni 2012 is de man in Thailand plotseling overleden. De moeder was op dat moment net met [minderjarige] voor een korte vakantie in Nederland en na het bericht van het overlijden van de man is zij meteen met [minderjarige] naar Thailand teruggekeerd. Het dorpshoofd van dorpsnummer 2 van de deelgemeente [deelgemeente] van de gemeente [gemeente] in de provincie [provincie] in Thailand en de in Thailand woonachtige familieleden van de man (zijn vader, moeder en zussen) hebben schriftelijk verklaard dat de man de vader is van [minderjarige]. De Thaise familieleden van de man, met wie de moeder en [minderjarige] nog geregeld contact onderhouden, hebben laten weten dat zij graag willen dat hun zoon/broer erkend wordt als de vader van [minderjarige]. Het is voor [minderjarige] van groot belang dat de relatie met haar vader rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
3. Het standpunt van de bijzondere curator
De bijzondere curator heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van de man van [minderjarige] voor toewijzing gereed ligt. De bijzondere curator heeft aangevoerd dat het voor de moeder en voor de ouders van de man een vaststaand feit is dat de man de verwekker is van [minderjarige]. De man heeft daaraan ook niet getwijfeld, nu hij alles in het werk heeft gesteld om bij de bevalling in Nederland aanwezig te zijn. Hij is als vader van [minderjarige] op haar geboortekaartje vermeld en zowel in Thailand als in Nederland trad hij als de vader van [minderjarige] naar buiten. Daarbij komt dat de moeder en de man vlak na de bevalling geprobeerd hebben de erkenning door de man van [minderjarige] in Nederland te regelen, maar vanwege administratieve redenen (de door de man benodigde documenten, zoals bewijs van woonplaats en geboorteakte) was dat op dat moment niet mogelijk. Alle betrokkenen, waaronder de in Thailand woonachtige familie van de man, zijn het volgens de bijzondere curator erover eens dat de man de vader is van [minderjarige].
4. De verdere beoordeling
4.1. Op grond van artikel 10:97, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt de vraag of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elke hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Op grond van artikel 10:97, derde lid, van het BW, voor zover hier van belang, is, indien de persoon, genoemd in het eerste lid, op het tijdstip van de indiening van het verzoek is overleden, bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit op het tijdstip van zijn overlijden, toepasselijk het recht van de staat waar die persoon en de moeder op dat tijdstip elk hun gewone verblijfplaats hadden of, indien ook dat ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip van de indiening van het verzoek.
4.2. Gezien de bij het verzoekschrift overgelegde beëdigde vertaling van de Thaise overlijdensakte van de man, waarin als datum van overlijden van de man [2012] is vermeld, gaat de rechtbank in deze procedure ervan uit dat de man op [2012] is overleden. In de bij het verzoekschrift overgelegde verklaringen van het Thaise dorpshoofd en de in Thailand woonachtige familieleden van de man is overigens ook [2012] als datum van overlijden van de man genoemd. Nu de man en de moeder geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden op het tijdstip van het overlijden van de man, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de man en de moeder op dat tijdstip een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden. Vaststaat dat de man, die altijd in Thailand heeft gewoond, op het tijdstip van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in Thailand had. Door de moeder is gesteld dat zij vanaf januari 2008 met de man in Thailand heeft samengewoond tot aan diens overlijden in 2012. Weliswaar blijkt uit de geraadpleegde basisregistratie personen dat de moeder sinds 2008 onafgebroken in Nederland ingeschreven heeft gestaan in de toenmalige gemeentelijke basisadministratie maar gelet op de overgelegde stukken en in het licht van de door de moeder tijdens de mondeling behandeling gegeven toelichting dat dit uitsluitend te maken had met de tijdelijkheid van de voor de voortzetting van haar verblijf in Thailand benodigde visa, is de rechtbank van oordeel dat zulks niet eraan in de weg staat aan te nemen dat ook de moeder op het tijdstip van het overlijden van de man haar gewone verblijfplaats in Thailand had. Het vorenstaande dwingt tot de conclusie dat de vraag of en onder welke voorwaarden het ouderschap van de man van [minderjarige] gerechtelijk kan worden vastgesteld, dient te worden beantwoord op grond van het Thaise recht als het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de man en de moeder op het tijdstip van het overlijden van de man.
4.3. Naar Thais recht, voor zover hier van belang, kan, zolang het kind de leeftijd van vijftien jaar nog niet heeft bereikt, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind, het vaderschap van het kind gerechtelijk worden vastgesteld, wanneer de vader en de moeder gedurende de conceptieperiode in het openbaar hebben samengeleefd. De moeder is als de met het gezag belaste ouder van [minderjarige] de wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] en gezien de leeftijd van [minderjarige] is de moeder ontvankelijk in haar verzoek. De door de moeder overgelegde stukken en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling bieden naar het oordeel van de rechtbank bovendien voldoende aanknopingspunten om met de daarvoor vereiste mate van aannemelijkheid zeker te achten dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Door de moeder is vervolgens gesteld, dat zij vanaf januari 2008 tot aan het overlijden van de man in 2012 met de man in Thailand heeft samengewoond. Die stelling strookt met de door de moeder in het geding gebrachte stukken over de visumaanvraag van de man in verband met haar naderende bevalling en de door de man in die procedure ingenomen stelling dat hij en de moeder in Thailand samenwonen, dat de moeder een kind van hem verwacht en dat hij voor de bevalling naar Nederland is gekomen. Uit het door de moeder overgelegde proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 17 september 2010 volgt dat de voorzieningenrechter, mede gelet op die stellingen, heeft bepaald dat de man dient te worden behandeld ‘alsof aan hem een visum voor kort verblijf ware verleend’.
Gelet op voormeld samenstel van omstandigheden is, naar het oordeel van de rechtbank, genoegzaam komen vast te staan dat de man en de moeder in de conceptieperiode in het openbaar in Thailand hebben samengeleefd.
4.4.
Onder voormelde omstandigheden is het, naar het oordeel van de rechtbank, in het belang van [minderjarige] dat het vaderschap van de man van [minderjarige] wordt vastgesteld, hetgeen de bijzondere curator als belangenbehartiger van [minderjarige] heeft onderschreven. Het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van de man ligt mitsdien voor toewijzing gereed. Nu het hier een in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand in te schrijven akte betreft, zal de rechtbank in overeenstemming met het Nederlandse recht zoals dat sinds 1 april 2014 als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 25 november 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (Stb. 2013, 480) luidt, niet het vaderschap maar het ouderschap van de man van [minderjarige] vaststellen. De aard van de beslissing verzet zich ertegen dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
4.5.
De rechtbank overweegt ten slotte nog dat de moeder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij wil dat [minderjarige] de geslachtsnaam [naam] behoudt.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het ouderschap vast van [man], geboren op [1974], van het kind [minderjarige], geboren op [2010] te [geboorteplaats];
bepaalt dat de griffier op de voet van het bepaalde in artikel 1:20e, eerste lid, van het BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, voorzitter, mr. P. van Blaricum en
mr. E.J.M. Driessen, (kinder-)rechters, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2014
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.A.J. Rings-Martens.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.