In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Keyota Beheer B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, Keyota, vorderde ontruiming van de woonruimte van de gedaagde wegens huurachterstand en beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden. De procedure begon met een dagvaarding op 15 oktober 2014, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 oktober 2014. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde op de juiste wijze is opgeroepen en dat er verstek is verleend.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Keyota een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorzieningen. De vorderingen zijn grotendeels toegewezen, met uitzondering van de gevorderde machtiging voor ontruiming met behulp van de sterke arm en de ontruimingskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gevorderde ontruimingskosten niet onder de kosten vallen zoals bedoeld in artikel 273 lid 3 Rv en dat deze kosten zich niet lenen voor een (voorwaardelijke) begroting. De kantonrechter heeft wel geoordeeld dat de kosten die Keyota heeft gemaakt om de gedaagde buiten rechte te bewegen aan zijn verplichtingen te voldoen, redelijk zijn en heeft dit onderdeel van de vordering toegewezen.
In de beslissing is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.570,- aan Keyota, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de gedaagde veroordeeld om de woonruimte binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten aan de zijde van Keyota zijn begroot op € 941,15, en de gedaagde is veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.