4.3Het oordeel van de economische politierechter
Vaststaande feiten
Op grond van het proces-verbaal en het verhandelde ter zitting, is het volgende vast komen te staan. [verdachte] te [plaats] (thans [verdachte] ) is een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer waarvoor een Omgevingsvergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (hierna: het bevoegd gezag). Op 23 februari 2012 is op de afdeling [naam afdeling] van [de instelling] uit een machine voor desinfectie van endoscopen een hoeveelheid vloeistof, te weten perazijnzuur 5%, op de vloer van de betreffende ruimte gelekt. De brandweer, die ter plaatse is gekomen, heeft de vloeistof met absorptiemateriaal opgeruimd. Verdachte heeft het voorval op 23 februari 2012 niet als ongewoon voorval bij het bevoegd gezag gemeld. Naar aanleiding van een schrijven van 6 maart 2012 van het bevoegd gezag, heeft verdachte het voorval op 18 april 2012 alsnog gemeld.
Meldplicht ongewoon voorval artikel 17.1 Wet milieubeheerArtikel 17.2, eerste lid van de Wet milieubeheer – voor zover hier relevant - verplicht degene die een inrichting drijft, waarin zich een voorval als bedoeld in artikel 17.1 voordoet of heeft voorgedaan, dit voorval zo spoedig mogelijk aan het bevoegd gezag te melden.
Met een voorval in artikel 17.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt bedoeld; een ongewoon voorval waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan. Dat betekent dat op grond van de artikelen 17.2, eerste lid, juncto artikel 17.1, eerste lid van de Wet milieubeheer in het geval dat er sprake is van een
ongewoon voorvalwaardoor
nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, dit voorval aan het bevoegd gezag moet worden gemeld.
Is de lekkage een ongewoon voorval?
Allereerst moet de vraag beantwoord worden of de lekkage uit de machine voor desinfectie van endoscopen een
ongewoon voorvalis als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer. De economische politierechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wordt onder een ongewoon voorval verstaan: “elke gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten, dat wil zeggen zowel storingen in het productieproces en storingen in de voorzieningen van de inrichting alsook ongelukken en calamiteiten” (zie bijvoorbeeld ABRvS 18 juli 2000,
nr. E03.98.0496, M en R 2000, 176K, ook te vinden in JM 2000/140 en AB 2001,30).
Een lekkage in de machine voor desinfectie van endoscopen als in casu aan de orde, is naar het oordeel van de economische politierechter dan ook aan te merken als een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer (zie in dit verband ook ABRvS van 12 juli 2006, JM 2006, 117).
Nadelige gevolgen voor het milieu
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of door de lekkage op 23 februari 2012 nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigden te ontstaan. Alvorens te kunnen beoordelen of er feitelijk nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigden te ontstaan door het ongewoon voorval, dient eerst te worden bezien wat onder de begrippen “milieu” en “nadelige gevolgen voor het milieu” dient te worden verstaan.
Wat moet worden verstaan onder “milieu”?
De begrippen “milieu”, “gevolgen voor het milieu” en ook het begrip “bescherming van het milieu” zijn niet gedefinieerd in de Wet milieubeheer. Het zijn ruime begrippen. Zij omvatten minimaal de elementen uit de reikwijdte van de sectorale wetten waarvoor de Wet milieubeheer in de plaats is gekomen. Maar de begrippen omvatten meer, namelijk ook de integrale samenhang van die elementen. Om misverstanden te voorkomen is in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer nog bepaald wat onder de begrippen “gevolgen voor het milieu” en “bescherming van het milieu”
mededient te worden verstaan.
Hoewel het begrip “milieu” enerzijds breed is, is het begrip anderzijds ook afgebakend. Het begrip “milieu” in de Wet milieubeheer vindt namelijk zijn begrenzing in het begrip “
inrichting”.
Zo is het vaste jurisprudentie van de Afdeling dat aan een Omgevingsvergunning voor een inrichting, geen voorschriften mogen worden verbonden die zien op (milieu)gevolgen
binnende inrichting, die geen gevolgen hebben
buitende inrichting. (Milieu)gevolgen binnen de inrichting, veroorzaakt door de inrichting, vinden geen bescherming in de Wet milieubeheer (zie bijvoorbeeld ABRvS, 12 december 2001, M en R 2002,89).
Dat geldt ook in het geval van een ongewoon voorval. De Afdeling heeft reeds in 2000 in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 18 juli 2000 overwogen dat artikel 17.1 van de Wet milieubeheer ziet op de zich
per definitie buiten de inrichtingvoordoende en ontstane nadelige gevolgen van ongewone voorvallen.
Ook vindt het begrip “milieu” in de Wet milieubeheer zijn begrenzing in de relatie tot de meer
specifieke (milieu)regelgeving. De Wet milieubeheer is een algemene wet. Als meer specifieke wetten, zoals bijvoorbeeld de Wet bodembescherming, de Flora- en faunawet of de Arbeidsomstandighedenwet regels ten aanzien van het milieu, waaronder de mens, stellen, gaat die wet voor en treedt de Wet milieubeheer terug.
Dit betekent dat voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, vast moet komen te staan, dat door de lekkage uit de machine voor desinfectie van endoscopen op 23 februari 2012 nadelige gevolgen buiten de vergunde inrichting van [de instelling] zijn ontstaan of dreigden te ontstaan.
Nadelige gevolgen voor het milieu door de lekkage?
De economische politierechter stelt vast dat op 23 februari 2012 een hoeveelheid perazijnzuur 5 % op de vloer van de betreffende ruimte voor het desinfecteren van endoscopen terecht is gekomen. Niet is gebleken hoeveel vloeistof is gelekt. Ook is niet gebleken hoeveel vloeistof is opgeruimd door de brandweer. In het proces-verbaal is ook niet met redenen van wetenschap gerelateerd welke nadelige gevolgen de gelekte vloeistof voor het milieu heeft gehad of dreigde te hebben.
Uit een schriftelijk stuk van de officier van dienst van de brandweer blijkt enkel dat de ramen van de endoscopieruimte op zijn aanwijzing zijn open gezet voor ventilatie. Niet is duidelijk in welke mate er schadelijke dampen van perazijnzuur 5% in de ruimte hingen, wat de concentratie daarvan is geweest en of en in hoeverre eventuele schadelijke dampen bij ventileren door het open zetten van de ramen of anderszins buiten de begrenzing van de inrichting terecht zijn gekomen. De economische politierechter neemt daarbij in aanmerking dat het raam grenst aan de achterzijde van [de instelling] en niet weersproken is dat dit raam uitkomt op de parkeerplaats, behorend tot de inrichting. Het enkele feit dat een stof gevaarlijke eigenschappen heeft, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat als gevolg van het lekken van die stof ook nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan (zie in dit verband de reeds aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2006).
Dat betekent naar het oordeel van de economische politierecht ook dat op grond van het dossier niet is komen vast te staan dat het ongewoon voorval feitelijk nadelige gevolgen voor het milieu heeft gehad of dat bewezen is dat die nadelige gevolgen voor het milieu dreigden te ontstaan. Dit betekent ook dat niet bewezen is dat het ongewoon voorval had dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
De economische politierechter overweegt verder nog dat vanwege de onvoldoende onderbouwing in het dossier, ook niet is bewezen dat er eventueel nadelige gevolgen voor medewerkers binnen de inrichting zijn ontstaan of dreigden te ontstaan. Enkel is gesteld dat drie, niet nader genoemde medewerkers, onderzocht zijn op de Eerste Hulp en dat zij geen gezondheidsschade hebben opgelopen. Maar wat van dit laatste ook zij, de gevolgen van het ongewoon voorval binnen de inrichting vallen niet onder het bereik van artikel 17.1 juncto 17.2 van de Wet milieubeheer. Deze vallen mogelijk onder het bereik van de Arbeidsomstandighedenwet, die in casu echter niet aan de orde is. Uit een schriftelijk stuk van de hoofdofficier van dienst van de brandweer blijkt overigens dat het ongewoon voorval is gemeld bij de Arbeidsinspectie, die het niet nodig vond om te komen.
Conclusie
De economische politierechter acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd.