In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eisers, de voormalige vennoten van een vennootschap onder firma (vof), vorderden dat gedaagde, de huurder van een appartement, zou worden ontruimd en een huurachterstand zou betalen. De huurovereenkomst was gesloten met de vof, die inmiddels niet meer bestond. De eisers stelden dat zij de rechtsopvolgers van de vof waren, maar de kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat eisers daadwerkelijk de verhuurders waren. De kantonrechter wees de vordering af, omdat het aan eisers was om voldoende bewijs te leveren dat zij de rechtsopvolgers waren van de vof en dat zij in de huidige situatie als verhuurder konden worden aangemerkt. Het enkele feit dat eiser in het verleden vennoot was, was onvoldoende om deze conclusie te rechtvaardigen. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden waren begroot op € 600,00.
De procedure begon met een dagvaarding en de indiening van producties door de gemachtigde van gedaagde, mr. J.J.M. Heuvelmans. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 december 2015 werd het verzoek van de gemachtigde van eisers, mr. R.C.C.M. Nadaud, om de door gedaagde ingediende producties buiten beschouwing te laten, afgewezen. De kantonrechter heeft de feiten en stellingen van beide partijen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de vordering van eisers niet kon worden toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter.