In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Maastricht voor de val van een voetgangster op 8 juni 2011 in de Sint Bernardusstraat, waar het wegdek bestaat uit kinderkopjes. De verzoekster, die met een hond en een wandelstok liep, stelt dat zij is gestruikeld over de ongelijk liggende kinderkopjes en daardoor letsel heeft opgelopen. Ze verzoekt de rechtbank om de gemeente aansprakelijk te stellen op grond van artikel 6:174 BW, dat de aansprakelijkheid van de bezitter van een opstal regelt, en artikel 6:162 BW, dat onrechtmatige daad behandelt. De gemeente betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de verzoekster niet kan aantonen waar precies zij is gevallen.
De rechtbank oordeelt dat de verzoekster niet heeft kunnen vaststellen achter welke specifieke steen zij is blijven haken of in welke voeg zij zich heeft verstapt. Dit maakt het onmogelijk om te beoordelen of het wegdek ter plekke niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De rechtbank wijst de vordering tot aansprakelijkheid af, maar kent wel de kosten van rechtsbijstand toe aan de verzoekster, omdat het verzoek niet als onterecht kan worden beschouwd. De beslissing van de rechtbank benadrukt dat de crow-normen, hoewel niet wettelijk bindend, wel een rol kunnen spelen in de beoordeling van de situatie, maar dat de specifieke omstandigheden van de val cruciaal zijn voor de aansprakelijkheid.