ECLI:NL:RBLIM:2015:1714

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
2722507 \ WM VERZ 14-1492
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel inzake verkeersboete; beoordeling van bureaucratische obstakels en discretionaire bevoegdheid

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzet tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Officier van Justitie te Leeuwarden. Betrokkene had verzet aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel inzake een verkeersboete, die voortvloeide uit een boete voor een onverzekerde bromfiets. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden van de betrokkene, waaronder psychische problematiek en een bureaucratisch systeem, maakten dat de onverkorte handhaving van artikel 26 van de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV) in dit geval onredelijk en onbillijk was. De kantonrechter verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat de discretionaire bevoegdheid van de officier van justitie niet proportioneel was toegepast. Het verzet werd gegrond verklaard, het dwangbevel werd vernietigd en het griffierecht werd terugbetaald aan betrokkene. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de betrokkene in het kader van de handhaving van verkeersvoorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
CJIB-nr: [CJIB-nummer]
Zaaknr: 2722507 \ WM VERZ 14-1492
Beslissing op een verzet ex artikel 26 Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften (Wahv).
Beslissing op het verzet van:

[betrokkene] ,

[adresgegevens]
.
Betrokkene heeft tijdig verzet gedaan tegen een dwangbevel van de Officier van Justitie te Leeuwarden met gemeld CJIB-nummer.
Betrokkene heeft voldaan aan het in artikel 26 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bepaalde voor de betaling van het verschuldigde griffierecht.
Ter mondelinge behandeling van 19 februari 2015 is betrokkene, bijgestaan door mr. M.M.F. Starmans in persoon verschenen.
Zijdens het CJIB te Leeuwarden is een commentaarschrift ingediend.
Van hetgeen ter terechtzitting is verklaard, is proces-verbaal opgemaakt.

De beoordeling

Het dwangbevel in de onderhavige zaak is op 12 december 2013 uitgevaardigd en op
3 januari 2014 aan betrokkene betekend. Tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel heeft betrokkene op 6 januari 2014 een verzetschrift ingediend (op 10 januari 2014 binnengekomen bij de rechtbank). Het verzet is daarmee tijdig ingediend.
De raadsman van betrokkene heeft aangegeven dat het CIJB bij brief van 14 juli 2014 aan betrokkene heeft laten weten dat in geval van een nog lopend verzet, de zaak bij de gerechtsdeurwaarder wordt aangehouden.
Feitelijk is er wel al beslag gelegd op de uitkering van betrokkene van in totaal € 678,50. Waarbij het totaal verschuldigde bedrag blijkens het schrijven van [incassobureau] d.d. 23 juli 2014 thans € 1399,25 bedraagt.
De raadsman heeft de deurwaarder er bij herhaling, te weten bij schrijven van 19 maart 2014 en 5 augustus 2014, op gewezen dat de verzetsprocedure nog lopende is en verzocht de beslissing in de verzetsprocedure af te wachten.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat daarbij komt, dat een schrijven van betrokkene over zijn situatie door de officier van justitie is opgevat als een beroep tegen de initiële boetebeschikking, waar het ging om een boete van € 330,- voor een op 16 januari 2013 onverzekerde bromfiets ( [kenteken] ) op naam van betrokkene. Dat beroep is niet ontvankelijk verklaard. De raadsman heeft op 14 augustus 2014 beroep tegen de beslissing van de officier van justitie aangetekend bij de kantonrechter. Die procedure loopt nog.
De raadsman heeft verwezen naar het verzetschrift van betrokkene, waar is aangevoerd dat diens bromfiets op 14 oktober 2012 is gestolen en door de Belgische politie in beslag is genomen. Betrokkene ging er in goed vertrouwen van uit dat hij door de politie daarover bericht zou krijgen. Tegen de boetes die betrokkene ontving, zo heeft hij gesteld, heeft hij meerdere keren bezwaar ingediend, wat niet mocht baten. Telefonisch contact hierover heeft ook niet geleid tot een oplossing.
De raadsman heeft op de zitting aangegeven dat betrokkene nooit door de Belgische autoriteiten op de hoogte is gesteld van de strafrechtprocedure of afwikkeling van het beslag van zijn bromfiets. Betrokkene heeft toen hij boetes kreeg vergeefs gepoogd om informatie te krijgen van de Belgische politie en zich meermalen telefonisch tot de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) gericht, die aangaf zonder bewijs van de politie de bromfiets niet van zijn naam af te kunnen halen. Betrokkene heeft de nodige moeite gedaan, maar liep vast bij de autoriteiten en voelde zich machteloos. De RDW was daarmee echter wel op de hoogte van de situatie.
5. De raadsman geeft aan dat de bromfiets uiteindelijk door de RDW op 15 november 2013 als gedemonteerd is geregistreerd, hetgeen ook blijkt uit het bij het verzetschrift gevoegde schrijven van de RDW van 15 november 2013.
Door de politie van Lanaken-Maasmechelen is bij schrijven van 2 januari 2014, eveneens bijgevoegd bij het verzetschrift, bevestigd dat het betreffende voertuig door de politie in beslag is genomen en is getakeld (de kantonrechter begrijpt, “vernietigd” op 14 oktober 2012. Ook wordt in dat schrijven vermeld, dat de politie in België geen standaard document heeft, om daarvan melding te maken aan (de kantonrechter begrijpt) de rechthebbende.
6. De raadsman wijst er ten slotte nog op dat betrokkene langere tijd kampt met psychische problematiek, waarvoor hij nu sinds enige tijd begeleid wordt door [begeleider] van [zorginstelling] (ter zitting aanwezig). Deze helpt hem met het regelen van zaken in het dagelijkse leven. De begeleider heeft zo goed en kwaad als het gaat betrokkene ook proberen te helpen waar het gaat om de onderhavige zaak.
De raadsman doet, gelet op al hetgeen hij heeft aangevoerd, een beroep op uitzonderlijke omstandigheden en verzoekt het verzet gegrond te verklaren.
7. Door officier van justitie is bij schrijven van 12 november 2014 aangegeven dat alle correspondentie in de onderhavige zaak steeds is verzonden naar het (geverifieerde) adres van betrokkene. Er zijn geen stukken onbestelbaar retour ontvangen. De officier heeft aangegeven dat door niet tijdig beroep in te stellen, het recht van betrokkene om de beschikking aan te tasten, verloren is gegaan. Een feitelijk verweer is niet meer aan de orde in de verzetsprocedure. De officier van justitie heeft aangegeven dat er nog een lopende beroepsprocedure is, als hiervoor onder punt 3 reeds vermeld.
8. De officier van justitie heeft voorts aangegeven dat de overtreding destijds is geconstateerd op kenteken, ten tijde dat betrokkene kentekenhouder was. Hij diende er voor te zorgen dat met zijn voertuig geen overtredingen werden begaan. Wanneer een kentekenhouder een voertuig niet meer feitelijk bezit, dient deze dat zelf te melden aan de RDW, ondersteund door bijvoorbeeld een verklaring van de politie of officier van justitie. Het enkele feit dat een voertuig in beslag is genomen, heft de kentekenhouderaansprakelijkheid en de daarbij behorende verplichtingen niet op, aldus de officier van justitie.
9. De kantonrechter overweegt, dat ingevolge de artikelen 25 en 26 van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) door de officier van justitie een dwangbevel
kanworden uitgevaardigd als de betrokkene nalatig blijft de verschuldigde sanctie en de daarop gevallen verhogingen te betalen. Dit betreft naar het oordeel van de kantonrechter een discretionaire bevoegdheid.
Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel kan ingevolge het bepaalde in artikel 26, derde lid, van de WAHV verzet worden gedaan, hetwelk niet gericht zal kunnen zijn tegen de beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd. De kantonrechter overweegt, met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad (strafkamer) van 6 juni 1995 (NJ 1995, 696) dat aan die bepaling het beginsel ten grondslag ligt, dat tegen de oplegging van de administratieve sanctie een met waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en dat, ingeval deze rechtsgang niet is gebruikt, de rechter die in de verzetprocedure heeft te oordelen over de gegrondheid van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, ervan kan, en moet, uitgaan dat de inleidende beschikking zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. De aan dit beginsel verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval, een uitzondering moet worden aanvaard.
10. De kantonrechter stelt vast dat betrokkene de beroepstermijnen voor het indienen van een beroep tegen de initiële beschikking ongebruikt heeft laten verstrijken, althans dat het tegendeel niet verifieerbaar is gebleken. Dat kan betrokkene tegen worden geworpen.
Dat er nu nog een procedure loopt bij de kantonrechter, maakt dat naar het oordeel van de kantonrechter in essentie niet anders. Ook al heeft de officier van justitie door een brief van betrokkene op te vatten als een beroepschrift, daarmee de deur weer op een kier gezet en de vraag opgeworpen of de boetebeschikking nu wel of niet onherroepelijk is. In deze procedure zal de kantonrechter uitgaan van de onherroepelijkheid van de boetebeschikking. Dat laat onverlet dat het aan de behandelend kantonrechter is, te bepalen in hoeverre er ruimte is om de boetebeschikking ten principale nog aan de orde te stellen.
11. De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden, is of de omstandigheden die in de onderhavige zaak zijn aangevoerd door betrokkene en diens raadsman, de regel, dat in de verzetprocedure niet met vrucht tegen de sanctieoplegging kan worden opgekomen, uitzondering lijdt.
De kantonrechter overweegt over de omstandigheden als volgt. In de praktijk van de handhaving van de WAHV door middel van registercontroles met betrekking tot de verzekering van voertuigen, blijkt het de kantonrechter(s) veelvuldig te gaan om personen wiens voertuig niet is verzekerd omdat het voertuig is gestolen, maar niet is afgemeld bij de RDW, of wiens voertuig in beslag is genomen door de belastingdienst of politie en niet is afgemeld, en daartoe ook geen mogelijkheid meer is omdat de overtreder niet meer over de kentekenbewijzen beschikt. In die gevallen blijken betrokkenen vaak niet op de hoogte te zijn van het feit dat zij in een situatie verkeren waarvoor (nog steeds) de verzekeringsplicht geldt.
Als hen dat op enig moment wel duidelijk is geworden (in geval van boetes of aanmaningen), blijkt dat het hen bijna nooit lukt om zelf geregeld te krijgen bij de RDW dat het voertuig van hun naam afkomt, vanwege de – in elk geval als zodanig ervaren – ontoegankelijkheid en bureaucratie bij de RDW. Als het op enig moment wel lukt, is het voor de toekomst geen probleem meer. Maar de RDW beëindigt de tenaamstelling niet met terugwerkende kracht. In de praktijk blijkt ook dat een gestolen auto niet correct door de politie aan de RDW wordt doorgegeven, met gevolg dat het gestolen voertuig niet is afgemeld bij de RDW. Ten slotte worden beroepsclausules makkelijk over het hoofd gezien (onder meer vanwege de kleine lettertjes).
Relatief lage boetebedragen lopen, als verzuimd wordt de geboden rechtsgang te benutten, van rechtswege snel op, waarbij er geen weg terug is. Daarbij past de vraag of dit nog strookt met de oorspronkelijk doelstelling van de wetgever eenvoudige verkeersovertredingen buiten het strafrecht eenvoudig af te doen.
De kantonrechter overweegt dat in het geval van betrokkene een en ander ook zo is gegaan. De bromfiets van betrokkene met papieren is gestolen en de bromfiets is vervolgens in België in beslag genomen onder degene die de diefstal heeft gepleegd. De Belgische autoriteiten hebben noch betrokkene, noch de Nederlandse politie of de RDW hiervan in kennis gesteld. Dat de bromfiets door de Belgische politie in beslag is genomen en vernietigd, blijkt uit het overgelegde attest van 2 januari 2014 van de politie Lanaken-Maasmechelen, die de feitelijke gang van zaken als door betrokkene naar voren gebracht, bevestigt. Dat betrokkene zich tot de RDW heeft gericht, wordt eveneens bevestigd door het schrijven van de RDW van 15 november 2013, inhoudende dat met ingang van die datum de bromfiets als gedemonteerd is geregistreerd. De kantonrechter overweegt verder nog dat betrokkene met psychische problematiek kampt, weinig zelfredzaam is en zijn pogingen de zaken te regelen stuk liepen op de bureaucratie bij de Belgische autoriteiten en de RDW. Door de begeleiding van [zorginstelling] en hulp van een raadsman, is uiteindelijk bereikt dat de Belgische politie de vernietiging van de bromfiets heeft bevestigd en dat het kenteken van zijn naam is gehaald door de RDW.
Ook in het geval van betrokkene ging het om een aanvankelijk relatief lage boete van € 330,- voor een eenvoudige verkeersovertreding, terwijl het inmiddels gaat om een totaal verschuldigd bedrag van € 1.399,25, terwijl betrokkene moet rondkomen van een uitkering.
Het vorenstaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat weliswaar niet zozeer gesproken kan worden van een fout van de zijde van een overheidsorgaan. Maar wel van een bureaucratisch en weinig toegankelijke systeem, in dit geval bij de RDW en bij de Belgische autoriteiten, waar het voor de welwillende burger, zeker als deze niet erg zelfredzaam is als in het geval van betrokkene, zonder professionele hulp nagenoeg onmogelijk is gebleken tijdig zaken te regelen en die dan vervolgens overgeleverd is aan dit niet te stoppen, zichzelf niet corrigerend systeem.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat onverkorte handhaving van het bepaalde in artikel 26, derde lid, WAHV, in dit geval onredelijk en onbillijk is en de kantonrechter de initiële beschikking onder ogen kan en moet zien om de rechtmatigheid van het dwangbevel te toetsen.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter verder van oordeel dat het verzet in dit geval gegrond dient te worden verklaard. In het onderhavige geval had nooit besloten mogen worden tot het uitvaardigen van het onderhavig dwangbevel. Het betreft immers een discretionaire bevoegdheid van de officier van justitie, waarvan in redelijkheid niet kan worden geconcludeerd dat de toepassing van deze bevoegdheid, gelet op de hem inmiddels bekende omstandigheden, in dit geval nog proportioneel geacht kan worden.
Dat betekent ook dat de kantonrechter zal bepalen dat het griffierecht, voor zover betaald, aan betrokkene terugbetaald dient te worden.

BESLISSING

Verklaart het verzet gegrond.
Vernietigt het tegen betrokkene uitgevaardigde dwangbevel.
Bepaalt dat het griffierecht, voor zover betaald, aan betrokkene dient te worden terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.M.W. Nobis, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
Datum verzending beschikking:
Bent u het met de beslissing op uw verzetschrift niet eens, dan kunt u binnen 2 weken na de hiervoor vermelde datum van verzending van deze beschikking hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Rechtbank Limburg, Strafrecht, Postbus 1988 te 6201 BZ Maastricht en dient door degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd of door diens gemachtigde te zijn ondertekend.
De procedure bij het Gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarbij u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Na indiening van het beroepschrift krijgt u een ontvangstbevestiging. Daarin staat ook de termijn waarbinnen u opnieuw griffierecht dient te betalen en zekerheid dient te stellen wil uw beroepschrift ontvankelijk zijn.