ECLI:NL:RBLIM:2015:1923

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
03/659356-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van afpersing tijdens gewapende overval op reisbureau in Roermond

Op 6 maart 2015 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing tijdens een gewapende overval op een reisbureau in Roermond op 29 juli 2014. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, met geweld en bedreiging met een mes de medewerksters van het reisbureau heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank baseerde haar oordeel op een combinatie van getuigenverklaringen, camerabeelden en andere bewijsmiddelen die in onderling verband en samenhang moesten worden bezien. De rechtbank achtte het zwijgen van de verdachte, die zijn betrokkenheid ontkende, als een versterking van de overtuiging dat hij een van de daders was. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en legde een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook immateriële schadevergoeding vorderden. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toewijsbaar waren, gezien de aard van het bewezenverklaarde feit en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Strafrecht
Zittingsplaats Roermond
Parketnummer : 03/659356-14
Datum uitspraak : 6 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 Sittard.
Raadsman is mr. F.A. Dronkers, advocaat te Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 20 februari 2015.
De rechtbank heeft op 20 februari 2015 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2014 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) geldkistje(s) c.q. kluisje(s), inhoudende een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld heeft bestaan in
  • het (tegen de grond) duwen van genoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
  • het hardhandig vastpakken van genoemde [slachtoffer 5]
en/of
welke bedreiging met geweld heeft bestaan in
  • het op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] roepen: "Geld, geld" en/of "Meer geld" en/of "Geld, geld, waar is die grote kluis" en/of "Blijf staan, hier blijven" en/of "Sneller" en/of "Waar is de rest, ik moet meer geld hebben" en/of "Geld, ik wil geld" en/of "Ik wil meer, ik wil meer geld, waar is de hoofdkluis, ik wil de hoofdkluis" en/of "Je liegt, je liegt, ik wil meer geld hebben" en/of "Grote kluis, grote kluis", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
  • het sommeren van genoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] om op de grond te gaan liggen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader (daarbij) dreigend een mes hebben/heeft gehouden in de richting van, althans getoond aan genoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6];
en/of
hij op of omstreeks 29 juli 2014 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) geldkistje(s) c.q. kluisje(s), inhoudende een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welk geweld heeft bestaan in
  • het (tegen de grond) duwen van genoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
  • het hardhandig vastpakken van genoemde [slachtoffer 5]
en/of
welke bedreiging met geweld heeft bestaan in
  • het op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] roepen: "Geld, geld" en/of "Meer geld" en/of "Geld, geld, waar is die grote kluis" en/of "Blijf staan, hier blijven" en/of "Sneller" en/of "Waar is de rest, ik moet meer geld hebben" en/of "Geld, ik wil geld" en/of "Ik wil meer, ik wil meer geld, waar is de hoofdkluis, ik wil de hoofdkluis" en/of "Je liegt, je liegt, ik wil meer geld hebben" en/of "Grote kluis, grote kluis", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
  • het sommeren van genoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] om op de grond te gaan liggen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader (daarbij) dreigend een mes hebben/heeft gehouden in de richting van, althans getoond aan genoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6];
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde bewezen, met dien verstande dat sprake is van diefstal met geweld, aangezien sprake is van wegnemingshandelingen. De betrokkenheid van verdachte baseert hij op:
  • de omschrijving die aangevers en getuigen van de daders gaven: deze is weliswaar beperkt, maar eenduidig en zodanig dat beide verdachten niet uitgesloten worden;
  • de camerabeelden van zowel de pleegdatum als de dag van de voorverkenning: hierop zijn beide verdachten door diverse getuigen herkend;
  • de anonieme meldingen: diverse personen wijzen de verdachten aan als daders van de onderhavige overval, dan wel herkennen hen op de camerabeelden;
  • de verklaring van de getuige [getuige 1]: hij verklaart dat verdachte gezegd heeft dat hij samen met medeverdachte [verdachte] onderhavige overval heeft gepleegd;
  • de verklaring van de getuige [getuige 2]: zij bevestigt hetgeen getuige [getuige 1] heeft verklaard;
  • de verklaring van de getuige [getuige 3]: zij heeft met beide verdachten over onderhavige overval gesproken;
  • de tapgesprekken: diverse familieleden van medeverdachte [verdachte] praten belastend over de telefoon.
De officier van justitie heeft in het bijzonder opgemerkt dat de diverse bewijsmiddelen afzonderlijk bezien weliswaar niet voldoende zouden zijn voor een bewezenverklaring, maar dat zij juist in onderling verband en samenhang bezien dienen te worden, hetgeen wel tot bewezenverklaring dient te leiden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent elke betrokkenheid en beroept zich voor het overige op zijn zwijgrecht. De raadsman bepleit integrale vrijspraak nu er geen, dan wel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet vaststaat dat op de diverse camerabeelden daadwerkelijk de daders van de overval op het reisbureau zichtbaar zijn. Bovendien is zijn cliënt niet herkend op de camerabeelden van vlak na de overval. De camerabeelden zijn dermate onduidelijk en onvoldoende onderscheidend dat zij niet tot bewijs kunnen dienen. In dat licht bezien hebben ook de anonieme tips en de tapverslagen geen bewijswaarde. Verder hebben de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1] een verklaring “van horen zeggen” afgelegd, welke verklaringen niet voldoen aan het gestelde in art. 342 Sv. Deze verklaringen kunnen derhalve niet als bewijsmiddel gebruikt kunnen worden, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] ongeschikt zijn om te dienen als bewijsmiddel. De rechtbank overweegt hieromtrent dat deze drie getuigen hebben verklaard wat zij van elkaar en van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] hebben vernomen. In tegenstelling tot de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit geen verklaringen “van horen zeggen” betreffen. De getuigen hebben verklaard over hetgeen zij zelf hebben waargenomen of ondervonden. De politie heeft hun verklaringen in een proces-verbaal vastgelegd. De inhoud van deze verklaringen betreft informatie die de getuigen van elkaar of rechtstreeks mondeling van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] hebben vernomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de genoemde verklaringen voor het bewijs gebruikt kunnen worden en zij verwerpt het verweer van de raadsman.
Bewijsmiddelen
Inleiding
Op 29 juli 2014 vond er een overval plaats op het [slachtoffer 1], gelegen aan de Julianalaan te Roermond. In het reisbureau waren ten tijde van de overval vijf medewerksters aanwezig. [2]
De overval
[slachtoffer 2] [3] deed namens [slachtoffer 1] aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer dat zij op 29 juli 2014 aan het werk was bij genoemd reisbureau, samen met [slachtoffer 5], [slachtoffer 4], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3]. Zij zag op een gegeven moment dat [slachtoffer 5] binnen kwam lopen met een persoon met een bedekt gezicht die een mes in zijn handen had (persoon 1). Aangeefster hoorde dat hij zei: “Geld! Geld!” Aangeefster voelde zich enorm bedreigd en heeft meteen de ‘kleine’ kluis geopend, het zwarte metalen geldkistje eruit gepakt, geopend en de inhoud aan hem laten zien. Nadat aangeefster zei dat er maar 50 euro in zat, hoorde zij de man vervolgens zeggen: “Meer geld!” Aangeefster zei uiteindelijk dat er nog een kluis was in de kelder en zag op dat moment dat er nog een tweede persoon stond, die eveneens zijn gezicht bedekt had (persoon 2). Aangeefster begreep vervolgens dat ze persoon 1 de weg moest wijzen naar beneden en is daarop voor hem uitgelopen naar beneden. Ze voelde daarbij dat ze op de trap nog enkele malen in haar rug werd geduwd, waardoor haar duidelijk werd dat ze op moest schieten. Ze zag dat persoon 1 achter haar aanliep met het mes in zijn handen en het geldkistje bij zich. Beneden in de kelder, waar ook [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] waren, hoorde ze dat persoon 1 wederom zei: “Geld, geld!” Aangeefster zag dat [slachtoffer 6] hierop de sleutel van de andere kluis pakte. Op dat moment hoorde aangeefster dat persoon 1 tegen haar zei dat ze moest gaan liggen en ze voelde dat hij haar tegen de grond duwde. Zij is vervolgens gaan liggen met haar gezicht richting de grond. Later hoorde ze van [slachtoffer 6] dat men uit de kluis van de kelder ook een zwart metalen geldkistje had meegenomen.
Aangeefster
[slachtoffer 5] [4] verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer dat zij op 29 juli 2014 twee mensen de winkel in zag rennen, die direct voor haar balie gingen staan. Ze begonnen direct te schreeuwen. Ineens zag zij dat de ‘kleine overvaller’ een mes in zijn rechter hand droeg. De andere persoon noemde zij de ‘lange overvaller.’ De overvallers vroegen om geld en de kleine overvaller heeft aangeefster toen bij haar arm gepakt en is mee naar achteren gelopen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren in de backoffice en ook tegen hen begonnen de overvallers te schreeuwen dat ze geld wilden. [slachtoffer 2] heeft een kleine kluis uit de kast gepakt. Daar zat 50 euro in. Toen de kleine overvaller dat zag, zei hij: “Waar is de rest?” De overvaller heeft het kluisje wel meegenomen, maar nam er geen genoegen mee. Toen [slachtoffer 2] zei dat beneden nog meer was, pakte de kleine overvaller met het mes [slachtoffer 2] vast bij haar arm. Hij zei toen dat [slachtoffer 3] en aangeefster op de grond moesten gaan liggen. De kleine overvaller ging toen met [slachtoffer 2] naar de kelder. Aangeefster was op dat moment aan het huilen. Aangeefster verklaarde verder dat ze de overvallers geld hebben meegegeven, omdat ze bang waren dat ze hen anders iets aan zouden doen. Aangeefster voelde zich gedurende de hele overval bedreigd, omdat de kleine overvaller zo met het mes stond en haar op enig moment behoorlijk hardhandig bij haar arm greep.
Aangeefster
[slachtoffer 6] [5] verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer dat ze op 29 juli 2014 samen met [slachtoffer 4] aan het werk was in de kelder, toen zij kabaal hoorde alsof iemand de trap af stormde. Vervolgens zag zij haar collega [slachtoffer 2] staan, heel verslagen, verschrikt en angstig. [slachtoffer 2] zei dat ze werden overvallen. Aangeefster zag toen dat er iemand naast [slachtoffer 2] stond en haar arm vast had. De overvaller stapte vervolgens naar voren en riep meteen: “Geld, geld, geld.” Aangeefster is toen naar het kastje gelopen waar het geldkluisje in zit. Toen ze de kluis open had, is aangeefster naar de overvaller toegedraaid. Ze had het kluisje toen in haar handen en heeft het laten zien. De overvaller zei: “Grote kluis, grote kluis.” Aangeefster heeft toen duidelijk gemaakt dat ze die niet hadden en om te laten zien dat er meer in zat dan alleen muntgeld, haalde aangeefster het geldbakje eruit. In de onderste ruimte zat briefgeld ter waarde van ongeveer 570 euro. De overvaller heeft de kluis vervolgens gepakt en is gegaan.
Aangeefster
[slachtoffer 3] [6] verklaarde eveneens over onderhavige overval. Zij verklaarde – zakelijk weergegeven – gehoord te hebben dat de man met het mes riep: “Geld, ik wil geld,” […] “Ik wil meer, ik wil meer geld. Waar is de hoofdkluis, ik wil de hoofdkluis,” en […] “Je liegt, je liegt, ik wil meer geld hebben;” De tweede man zei tegen [slachtoffer 5] en aangeefster dat zij op de grond moesten gaan liggen. Aangeefster voelde dat de man haar daarbij naar een bepaalde hoek duwde. Aanvullend [7] verklaarde zij dat achteraf bleek dat er 410 euro is meegenomen door de overvallers.
Tot slot verklaarde
[slachtoffer 4] [8] over onderhavige overval – zakelijk weergegeven – gehoord te hebben dat de overvaller met het mes in zijn had riep, schreeuwde dan wel zei: “Geld, geld. Waar is de grote kluis,” […] “Blijf staan, hier blijven,” […] “Sneller,” en […] “Waar is de rest, ik moet meer geld hebben.”
De betrokkenheid van verdachte
(Aanvankelijk) medeverdachte [getuige 1] [9] verklaarde, gehoord over de overval( [10] ), – zakelijk weergegeven – dat [medeverdachte] hem vertelde dat hij samen met [verdachte] het reisbureau had overvallen. [medeverdachte] vertelde dat ze met messen naar binnen liepen, dat een meisje begon te huilen en dat ze geld hebben gepakt.
Getuige [getuige 2] [11] verklaarde – zakelijk weergegeven – dat [getuige 1] haar verteld heeft dat [medeverdachte] de overval heeft gepleegd samen met [verdachte]. [getuige 1] heeft verteld dat de anderen 400 euro hadden buitgemaakt en dat er een meisje bij de overval moest huilen. Getuige [getuige 2] heeft [verdachte] op 12 oktober 2014 nog gesproken in de kelder bij [getuige 1] thuis en hem gezegd dat hij zich moest melden bij de politie.
Getuige [getuige 3] [12] verklaarde - zakelijk weergegeven – dat zij op 12 oktober 2014 bij haar thuis in de kelder, samen met [getuige 2], heeft gesproken met [verdachte]. [verdachte] zei gehoord te hebben dat [getuige 1] vast zat en zei toen: “Sorry, het was niet mijn bedoeling dat [getuige 1] nu vast zit en ik ben vrij.” Getuige heeft ook [medeverdachte], waarvan zij weet dat hij [medeverdachte] heet, hierover aangesproken. [medeverdachte] zei toen: “[verdachte] en ik hebben dit gedaan. Wij hebben samen geld gepakt en wij moeten hier samen voor vast gaan zitten.”
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat op 29 juli 2014 een overval heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 1] te Roermond, welke overval werd gepleegd door twee personen, waarbij twee geldkistjes c.q. kluisjes met daarin een hoeveelheid geld zijn buitgemaakt en waarbij geweld is gebruikt en gedreigd is met geweld zoals ten laste is gelegd. Dit blijkt uit de verklaringen van de medewerkers van het reisbureau.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de onderhavige overval diefstal met geweld, afpersing of beide oplevert. De rechtbank merkt op dat het bij diefstal met geweld in het bijzonder gaat om een wegnemingshandeling van de dader. Bij afpersing daarentegen staat niet de wegnemingshandeling van de dader centraal, maar de handeling van het slachtoffer die door dwang, geweld of bedreiging met geweld bewerkstelligd wordt. Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat de daders door middel van duwen, vastpakken, sommeren, dreigen met een mes en schreeuwen om geld, de slachtoffers hebben gedwongen tot de afgifte van het geld. Er is derhalve sprake van afpersing.
De kernvraag is of verdachte een van de daders is van deze overval. In het dossier bevindt zich een grote hoeveelheid zogenaamd ‘circumstantial’ ofwel indirect bewijs, bestaande uit onder meer telefoontaps, camerabeelden, geruchten en anonieme meldingen. De rechtbank is zich er van bewust dat zij hiermee behoedzaam dient om te gaan. Maar het dossier bevat ook de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. De inhoud van deze verklaringen is rechtstreeks belastend voor zowel verdachte als zijn medeverdachte. [getuige 1] en [getuige 3] hebben, op afzonderlijke momenten, rechtstreeks van verdachte [medeverdachte] vernomen dat hij de onderhavige overval samen met verdachte [verdachte] gepleegd heeft, waarbij hij enkele details heeft prijsgegeven die overeenkomen met het relaas van de medewerksters van het reisbureau. De verklaring van [getuige 1] wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 2]. Deze drie verklaringen in onderling verband en samenhang bezien met de verklaringen van de reisbureaumedewerksters leiden de rechtbank tot de overtuiging dat verdachten [medeverdachte] en [verdachte] gezamenlijk de overval gepleegd hebben.
Hoewel ongebruikelijk, wordt de rechtbank in haar overtuiging gesterkt door het zwijgen van verdachte. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de overval ontkend en zich voor het overige volledig op het zwijgrecht beroepen. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechtbank, indien een verdachte geen redelijke, de bewijsmiddelen ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in haar overwegingen zou mogen betrekken. Opvallend is dat verdachte heeft gezwegen, terwijl diverse getuigen voor verdachte belastende verklaringen hebben afgelegd. Nu verdachte op geen enkel punt (zo ook niet ten aanzien van de niet als bewijsmiddel gebezigde camerabeelden, tapgesprekken en anonieme meldingen) een verklaring heeft willen afleggen, hoewel dat voor mogelijk moet worden gehouden, sterkt dat gegeven de rechtbank in de overtuiging dat het achterwege blijven daarvan slechts zijn grond vindt in het gegeven dat er geen ander scenario is dan dat verdachte een van de daders is.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, met dien verstande dat sprake is van afpersing.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 29 juli 2014 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot de afgifte van geldkistjes c.q. kluisjes, inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1],
welk geweld heeft bestaan in
  • het (tegen de grond) duwen van genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
  • het hardhandig vastpakken van [slachtoffer 5]
en welke bedreiging met geweld heeft bestaan in
  • het op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] roepen: "Geld, geld" en/of "Meer geld" en/of "Geld, geld, waar is die grote kluis" en/of "Blijf staan, hier blijven" en/of "Sneller" en/of "Waar is de rest, ik moet meer geld hebben" en/of "Geld, ik wil geld" en/of "Ik wil meer, ik wil meer geld, waar is de hoofdkluis, ik wil de hoofdkluis" en/of "Je liegt, je liegt, ik wil meer geld hebben" en/of "Grote kluis, grote kluis" en
  • het sommeren van genoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] om op de grond te gaan liggen,
terwijl verdachte of zijn mededader (daarbij) dreigend een mes heeft getoond aan genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 317 in verband met 312 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht - in geval de rechtbank tot het opleggen van een straf zou komen - rekening te houden met het reclasseringsadvies en met de omstandigheid dat verdachte ernstig getraumatiseerd is ten gevolge van een ontvoering en mishandeling begin 2014. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de kwetsbaarheid van deze jongvolwassene in meerdere opzichten dient te leiden tot toepassing van het adolescentenstrafrecht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een reisbureau. Met geweld en onder bedreiging van een mes werden de medewerksters van het reisbureau gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank acht het zorgwekkend dat verdachte, ondanks zijn nog jeugdige leeftijd, is overgegaan tot het plegen van dit zeer ernstige feit. Verdachte heeft hierbij kennelijk enkel zijn eigen belang, te weten geldelijk gewin, voor ogen gehad. Verdachte moet zich realiseren dat zulk gedrag absoluut niet getolereerd wordt. Dat de slachtoffers bij de overval zeer angstige momenten kunnen en ook hebben doorgemaakt was voor verdachte blijkbaar van ondergeschikt belang. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt dat zij de gebeurtenissen als traumatiserend hebben ervaren. De ervaringen van 29 juli 2014 hebben nog steeds negatieve gevolgen voor hun dagelijkse functioneren. Gelet op de ernst van het feit is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf.
De rechtbank ziet geen aanleiding het adolescentenstrafrecht toe te passen. De raadsman heeft zijn verzoek onvoldoende onderbouwd en ook ambtshalve ziet de rechtbank in de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen grond voor toepassing van het adolescentenstrafrecht ex art. 77c van het Wetboek van Strafrecht. Ten slotte heeft ook de reclassering geadviseerd het adolescentenstrafrecht niet toe te passen.
De landelijke oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor afpersing oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. De rechtbank acht deze straf passend, ook als daarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met zijn justitiële documentatie.
De rechtbank zal verdachte derhalve veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

8.De benadeelde partij

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 2.016,14 bestaande uit materiële schade.
[slachtoffer 6] vordert een vergoeding van € 1.262,11 bestaande uit € 12,11 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 5] vordert een vergoeding van € 1.250,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 1.597,68 bestaande uit € 497,68 materiële schade en € 1.100,00 immateriële schade.
[slachtoffer 3] vordert een vergoeding van € 1.285,12 bestaande uit € 35,12 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 4] vordert een vergoeding van € 1.265,29 bestaande uit € 15,29 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen, inclusief –indien gevorderd– wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht -in geval het tot een veroordeling zou komen- zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank dat uit de vordering en de bijlagen niet blijkt of dhr. [betrokkene], die de vordering heeft ondertekend, daartoe bevoegd was. Ter terechtzitting is namens dhr. [betrokkene] toegelicht dat hij directeur van [slachtoffer 1] is. De rechtbank acht hiermee voldoende aannemelijk dat hij bevoegd was de vordering in te dienen en acht de benadeelde partij daarmee ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank overweegt voorts als volgt ten aanzien van alle vorderingen.
Ten laste van verdachte zal het tenlastegelegde feit bewezen worden verklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. Met betrekking tot de diverse gevorderde immateriële schadevergoedingen overweegt de rechtbank dat -gelet op de aard van het bewezenverklaarde- het een ervaringsregel is dat (daardoor) bij de slachtoffers immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De rechtbank acht de gevorderde bedragen alleszins redelijk. De verdediging heeft de vorderingen bovendien niet gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle vorderingen, ook voor zover ze betrekking hebben op de materiële schade, dan ook volledig voor toewijzing vatbaar. Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededader, hoofdelijk aansprakelijk voor deze schades. De rechtbank zal tevens aan verdachte opleggen de verplichting aan de Staat te betalen de bedragen zoals gevorderd en toe te wijzen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis, zoals in het dictum genoemd. De rechtbank zal verdachte tot slot veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 27, 36f, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen:
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]geheel toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1], [adres 1], van een bedrag van 2.016,14 euro;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, hoofdelijk, ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 1] voornoemd (art. 317 Sr), van een bedrag van 2.016,14 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 6]geheel toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 6], [adres 2], van een bedrag van 1.262,11 euro (bestaande uit 12,11 euro materiële schade en 1.250,00 euro immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, hoofdelijk, ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 6] voornoemd (art. 317 Sr), van een bedrag van 1.262,11 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 5]geheel toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 5], [adres 3], van een bedrag van 1.250,00 euro (bestaande uit immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, hoofdelijk, ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 5] voornoemd (art. 317 Sr), van een bedrag van 1.250,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]geheel toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] (d.t.v. mr. [naam]), p/a [adres 4], van een bedrag van 1.597,68 euro (bestaande uit 497,68 euro materiële schade en 1.100,00 euro immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, hoofdelijk, ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 2] voornoemd (art. 317 Sr), van een bedrag van 1.597,68 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 3]geheel toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3], [adres 5], van een bedrag van 1.285,12 euro (bestaande uit 35,12 euro materiële schade en 1.250,00 euro immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, hoofdelijk, ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 3] voornoemd (art. 317 Sr), van een bedrag van 1.285,12 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 4]geheel toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4], [adres 6], van een bedrag van 1.265,29 euro (bestaande uit 15,29 euro materiële schade en 1.250,00 euro immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, hoofdelijk, ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 4] voornoemd (art. 317 Sr), van een bedrag van 1.265,29 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. S.G.M. Schellekens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2015.
Mr. S.G.M. Schellekens en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie eenheid Limburg, LBN District Midden-Limburg, LBN Recherche-eenheid Midden-Limburg, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer PL2300 - 2014065906 d.d. 28 november 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal relaas d.d. 28 november 2014, p. 4.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 29 juli 2014, p. 91-93.
4.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 5] d.d. 31 juli 2014, p. 102-106.
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 6] d.d. 30 juli 2014, p. 108-112.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] d.d. 30 juli 2014, p. 114-117.
7.Proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 3] d.d. 3 september 2014, p. 118-119.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 4] d.d. 31 juli 2014, p. 120-123.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 9 oktober 2014, p. 173-175.
10.Blijkens proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 7 oktober 2014, p. 170.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 13 oktober 2014, p. 144-148.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 16 oktober 2014, p. 158-159.