ECLI:NL:RBLIM:2015:2008

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
03/720555-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld gepleegd door een 45-jarige vrouw

Op 11 maart 2015 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tegen een 45-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het doden van een 82-jarige vrouw en het plegen van diefstal met geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar. De feiten vonden plaats op 2 april 2013, toen de verdachte, samen met een medeverdachte, de woning van het slachtoffer binnenging onder het voorwendsel geld te willen lenen. De verdachte heeft het slachtoffer gewurgd met een sjaal, waarna zij de portemonnee en bankpas van het slachtoffer heeft gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, met het doel om het slachtoffer te beroven. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen, het forensisch bewijs en de verklaringen van de verdachte en medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat haar antisociale gedrag en drugsverslaving een rol speelden in haar handelen. De rechtbank heeft de impact van de daad op de nabestaanden meegewogen in de strafmaat, die is vastgesteld op 18 jaar gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/720555-13
Datum uitspraak : 11 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel, te Evertsoord.
Raadslieden zijn mr. W.R. Smeets, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht, en mr. S.F.J. Bergmans, advocaat, kantoorhoudende te Sittard.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijk onderzoek van de zaak op de terechtzittingen van 6 en 10 februari 2015.
De rechtbank heeft op 6 en 10 februari 2015 gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadslieden.
Het onderzoek is ter terechtzitting van 25 februari 2015 gesloten.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat - kort samengevat - na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake van (feit 1): gekwalificeerde doodslag samen met een ander gepleegd, of wanneer dat niet bewezen kan worden, terzake van het plegen van een moord samen met iemand anders en/of terzake afpersing en/of diefstal met geweld van een portemonnee, een bankpas met pincode en geld, met de dood van het slachtoffer tot gevolg,
en ter zake van (feit 2): diefstal van geld door middel van een gestolen bankpas met pincode, samen met een ander gepleegd.
3.
De beoordeling van het bewijs [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. [verdachte] heeft op 2 april 2013 kort na 22:00 uur [slachtoffer] om het leven gebracht. Zij heeft dat alleen gedaan. Blijkens het sectierapport heeft [verdachte] krachtig fysiek geweld op [slachtoffer] uitgeoefend. Zij heeft haar uiteindelijk door middel van verwurging met een sjaaltje, al dan niet in combinatie met verstikking anderszins, om het leven gebracht. Het was haar bedoeling om geld bij het slachtoffer te halen. Zij wist van te voren dat [slachtoffer] nooit geld aan haar af zou staan. Dat kan niet anders betekenen dan dat [verdachte] al bij het binnengaan van de woning van plan was het slachtoffer te beroven. Dit had zij ook al eens eerder besproken met de getuige [getuige 1]. Omdat het slachtoffer [verdachte] kende, betekent dat dat er redelijkerwijs maar één manier was waarop [verdachte] straffeloosheid en het bezit van het gestolen (en op dat moment) nog te stelen geld voor zichzelf kon verzekeren, en dat was door [slachtoffer] om het leven te brengen. [verdachte] heeft een portemonnee met bankpas en wat geld meegenomen en heeft die bankpas, eenmaal terug in haar woning, aan medeverdachte [medeverdachte] gegeven, inclusief de bijbehorende pincode. [medeverdachte] is daarna met die bankpas geld gaan pinnen.
De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. [verdachte] heeft, door het afgeven van de gestolen bankpas en de daarbij horende pincode, nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte]. [medeverdachte] zag, naar eigen zeggen, al bij de ontvangst van die bankpas dat die op naam van een [slachtoffer] stond. Hij is vervolgens in de nacht van 2 op 3 april 2013 op meerdere momenten op pad gegaan om met die bankpas en pincode op verschillende locaties geld te stelen van de bankrekening van [slachtoffer].
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan haar onder 1 tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag. Er is geen wettig bewijs om haar als pleger of medepleger van dit delict aan te merken. Het ten aanzien van verdachte aangetroffen sporenbeeld verhoudt zich niet met het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel, met name de beschreven gewelddadige manier van toebrengen en van ontstaan van dat letsel. Van de sjaal, de trui en het vest van het slachtoffer zijn op verschillende plaatsen monsters genomen. Datzelfde geldt voor het kussen waarop het hoofd van het slachtoffer lag. Slechts bij een klein deel van die monsters is verdachte genoemd als mogelijke (gedeeltelijke) donor. Er zijn hoofdzakelijk minimale biologische sporen aangetroffen die richting verdachte wijzen, maar onduidelijk is in welke mate. Het dossier biedt daarmee onvoldoende handvaten om met voldoende mate van zekerheid te kunnen stellen dat verdachte verantwoordelijk is voor de gewelddadige dood van het slachtoffer. Er moet een andere dader geweest zijn en uit niets blijkt dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met die werkelijke dader.
De verdediging betwist – subsidiair – dat er opzettelijk een diefstal met geweld dan wel een afpersing is begunstigd door de doodslag op [slachtoffer]. Nergens blijkt uit het dossier dat die doodslag de diefstal met geweld of afpersing heeft voorbereid, gemakkelijk gemaakt en/of bij betrapping op heterdaad strekte tot verzekering van straffeloosheid dan wel het bezit van het wederrechtelijke verkregene. Verdachte heeft verklaard dat alles begon met een voorgenomen diefstal, die vervolgens uitmondde in een afpersing met geweld. Die situatie is vervolgens volledig uit de hand gelopen. De doodslag was het resultaat van die escalatie. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het gekwalificeerde deel van het onder 1 primair ten laste gelegde. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte moet volgens de verdediging worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de bankpas en de pincode van verdachte heeft gekregen. Dat is slechts één bewijsmiddel. Niet kan worden uitgesloten dat [medeverdachte] in de woning van [slachtoffer] is geweest en daar de bankpas heeft gestolen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Aantreffen en overlijden slachtoffer
Op 3 april 2013 kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omstreeks 10.33 uur de opdracht om te gaan naar de [adres] te Kerkrade. Aldaar aangekomen deelde [betrokkene 1] hen mede dat hij de zoon van de bewoonster was en dat zijn moeder, [slachtoffer], was overleden. De verbalisanten betraden daarop de woning en zagen dat [slachtoffer] op haar rechterzij op de vloer van de woonkamer lag. Er zat (gestold) bloed op dan wel in haar linkeroor. Een kussen lag gedeeltelijk onder haar hoofd. Op dit kussen zat een bloedvlek. Om de nek van [slachtoffer] zat een sjaaltje.
Verbalisanten vernamen van [betrokkene 1] dat hij die ochtend omstreeks 09.50 uur samen met [getuige 2], medewerkster van de thuiszorg, zijn moeder in de woonkamer had aangetroffen. Zij lag toen op haar rechterzij op de grond, de rechtervoorpoot van een fauteuil stond op haar linkeroor. Haar lichaam was stijf. [2]
Een tweede medewerkster van de thuiszorg, [getuige 3], was om 10.00 uur ter plaatse. Zij zag dat het slachtoffer al wat langer dood was. Een sjaal zat vrij strak om de hals van [slachtoffer]. De knoop van deze sjaal zat aan de achterzijde van de nek. [3] Huisarts F. Soomers heeft omstreeks 10.30 uur de dood bij [slachtoffer] geconstateerd en geconcludeerd dat het een niet-natuurlijke dood betrof. Bij de lijkschouw werd geconstateerd dat sprake was van uitgebreide onderhuidse bloedingen in het gelaat, hoog op de voorzijde van de borstkas en aan de polsen en onderarmen. Rond de hals zat een vast aangetrokken sjaaltje dat aan de achterzijde van de hals een dubbele knoop liet zien. [4]
Letsels bij [slachtoffer]
Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is (onder meer) aan een radiologisch onderzoek en een pathologisch onderzoek onderworpen.
De radioloog, dr. P.A.M. Hofman, constateerde wekedelenzwellingen in de hals, van de tong en de wang van het slachtoffer. Ook waren de speekselklieren fors en waarschijnlijk gezwollen. Ondanks het ontbreken van diepe letsels rond het larynxskelet (noot griffier: strottenhoofd) zijn de verschijnselen het beste te verklaren door een strangulatie. Daarnaast waren er geringe vochtophopingen in het onderhuidse vetweefsel, mogelijk op basis van (posttraumatische) bloedingen boven het rechteroog, links op het achterhoofd, op de bovenbuik, aan de rechterelleboog en boven de linkerknie. [5]
De patholoog, dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, constateerde uitwendig in het gelaat en elders aan het hoofd diverse onderhuidse bloeduitstortingen, plaatselijk met oppervlakkige huidbeschadigingen. Onderhuids aan de linkerhelft van het gelaat, in de bindvliezen van de oogleden links en in het slijmvlies van de bovenlip was sprake van stipvormige bloeduitstortingen. In de slijmvliezen van de mond en in een groot deel van de tong waren uitgebreide bloeduitstortingen. Vanuit de rechter mondhoek richting de kaakrand was een bandvormige, oppervlakkige huidbeschadiging van een onderhuidse bloeduitstorting zichtbaar. Daarnaast was sprake van een uitgebreide bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid, in het bindvlies van het schedeldak en in beide slaapspieren. Aan de hals voorwaarts/overgang borstkas werden onderhuidse bloeduitstortingen gezien. Aan de hals/nek bevond zich een circulair snoerspoor, bandvormig met een breedte variërend van 1,5 tot 2,5 cm met deels bleekheid centraal en deels vlekkige, rode huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstortingen. Aan de randen was er oppervlakkige beschadiging op meerdere plaatsen aan de huid, sommige streepvormig parallel verlopend. Links zij-achterwaarts was een min of meer ronde bleke uitsparing, waar zeer waarschijnlijk de
point of suspensionwas gelokaliseerd. Er waren bloeduitstortingen inwendig in de hals, hoog op de overgang naar kaakrand en in de diep gelegen weke delen aan de rand van het schildkraakbeen van het strottenhoofd. Midwaarts en in de oppervlakkig en diep gelegen mondbodemspieren, in vrijwel de gehele tong en in de weke delen van de keel was sprake van zwelling en uitgebreide bloeduitstorting. Er waren geen breuken aan het tongbeenstrottenhoofd. Verspreid aan de bovenste en onderste ledematen, inclusief de handen en voeten, vingers (strek- en buigzijde) waren (vele) huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen. In de rugspier werd inwendig een tweetal bloeduitstortingen gezien.
Voormelde letsels zijn volgens de patholoog alle bij leven ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld, zoals bijvoorbeeld door meervoudig slaan (al dan niet met een of meerdere voorwerp(en)), schoppen, stoten of anderszins kan ontstaan. De letsels aan de ledematen zouden kunnen passen bij afweerletsel tegen bovengenoemd doorgemaakt stomp geweld, maar kunnen ook door stomp geweld anderszins (slaan, vallen) zijn ontstaan. De letsels aan de mond/neusregio zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch (zoals drukkend, botsend, belemmerend) geweld op de mond/neus regio, al dan niet (deels) met een ligatuur (gezien het bandvormig letsel aan de rechtermondhoek tot aan de kaakrand). Het circulair snoerspoor aan de hals/nek is bij leven ontstaan als gevolg van inwerking van (heftig) uitwendig mechanisch omsnoerend, samendrukkend geweld, al dan niet in combinatie met botsend geweld op de hals/nek, zoals door een strak omwikkeld object (stranguleren: zoals in het kader van ligeren, verhangen) of een combinatie daarvan. Gezien het verloop van dit snoerspoor (in een vlak) past het beeld volgens de patholoog meer bij ligatuurstrangulatie dan bij verhanging. Ook de stipvormige bloeduitstortingen en de – bij biochemisch onderzoek – vastgestelde verhoogde thyreoglobulineconcentratie kunnen goed passen bij respectievelijk verklaard worden door doorgemaakt geweld op de hals.
Volgens de patholoog kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verwikkelingen van verstikking (door doorgemaakt geweld op de hals en/of door belemmering van de luchtwegen; door geweld op de mond-neusregio, al dan niet in combinatie met mechanische belemmering van de ademhaling door druk op de borstkas), elk op zich dan wel in combinatie. De bij sectie vastgestelde recente hartspierschade en de vochtophoping in de hersenen worden verklaard als verwikkelingen van verstikking. [6]
Tussenconclusies
Op grond van de bevindingen van de patholoog stelt de rechtbank vast dat de vele, bij [slachtoffer] geconstateerde letsels zijn toegebracht op het moment dat zij nog in leven was. Ook stelt de rechtbank op grond van de bevindingen van de patholoog en de radioloog vast dat het intreden van de dood verklaard wordt door verstikking.
Verklaring verdachte [verdachte]
Verdachte [verdachte] heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat zij op 2 april 2013 bij frituur ‘[naam frituur]’, gelegen aan [adres] te Kerkrade, vlak voor sluitingstijd (ongeveer 22.00 uur) van de frituur, shag heeft gekocht. Getuige [getuige 4], uitbaatster van deze frituur, bevestigt dat [verdachte] in de frituur is geweest tussen 21.30 uur en 22.00 uur en daar sigaretten wilde kopen. Voor de 5 euro die zij toen bij zich had kon zij echter alleen shag kopen. [7] Haar zoon [getuige 5] bevestigt deze verklaring. [8]
Verdachte [verdachte] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 12 mei 2014 [9] verklaard dat zij en medeverdachte [medeverdachte] geld nodig hadden en dat zij daarom een plan hadden bedacht om bij het slachtoffer [slachtoffer] binnen te kunnen komen. Dat plan hield het volgende in. [slachtoffer] had nog geld tegoed van [verdachte]. [verdachte] zou doen alsof ze dat geld terug kwam brengen. Ze zou daarbij doen alsof ze een biljet van
€ 50,00 bij zich had. Omdat [slachtoffer] € 20,00 tegoed had, zou zij zou dan wisselgeld moeten pakken. Daarna zou een soort wisseltruc moeten plaatsvinden. [verdachte] had tegen [medeverdachte] gezegd dat [slachtoffer] haar geen geld zou geven. [medeverdachte] zou tegen [verdachte] hebben gezegd dat hij met [slachtoffer] zou gaan praten en haar zou beloven het dubbele terug te betalen. [verdachte] heeft vervolgens naar [slachtoffer] gebeld en samen zijn zij naar haar woning gelopen.
Ter zitting van 6 februari 2015 bevestigt [verdachte] dat zij om 22:01 uur met [slachtoffer] heeft gebeld. [verdachte] zou € 50,00 meenemen als zij € 30,00 wisselgeld zou hebben. Dat zou volgens [slachtoffer] geen probleem zijn. [verdachte] liep als eerste richting de woning van [slachtoffer], [medeverdachte] liep achter haar aan. [medeverdachte] ging aan de zijkant van de deur staan. [slachtoffer] maakte de deur slechts op een kier open en [verdachte] liep daarop beledigd weg. Toen riep [slachtoffer] dat ze toch binnen kon komen. [slachtoffer] liep voorop naar binnen, naar de woonkamer, en [verdachte] volgde haar. [verdachte] had de deur niet achter zich dicht gedaan, zodat het voor [medeverdachte] mogelijk werd de woning ongemerkt binnen te komen. In de woonkamer deed [verdachte] vervolgens alsof het biljet van € 50,00 op de grond viel, in de hoop dat [slachtoffer] al met het wisselgeld zou komen, maar dat gebeurde niet. Toen kwam [medeverdachte] en hij duwde [slachtoffer] naar achteren tegen de stoel. Zij viel op de grond. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte] aan haar gevraagd of zij de sjaal wilde pakken en haar vast wilde binden. Hij had haar handen vast. [verdachte] heeft de sjaal gepakt en heeft [slachtoffer] vastgebonden. Toen [slachtoffer] begon te schreeuwen, moest [verdachte] de sjaal om en eigenlijk in haar mond doen. [verdachte] heeft verklaard dat zij de sjaal om de mond van [slachtoffer] heeft vastgemaakt/geknoopt. [medeverdachte] hield daarbij [slachtoffer] vast. [slachtoffer] hield haar handtas toen tussen haar benen geklemd. [10]
[verdachte] heeft op 7 augustus 2013 bij de politie verklaard dat zij tot het einde erbij is geweest. [11] Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij is weggegaan nadat zij die sjaal om de mond van [slachtoffer] had gedaan. [verdachte] denkt dat zij 10 tot 15 minuten thuis was voordat zij met [medeverdachte] belde, omdat het zo lang duurde. In eerste instantie nam hij niet op. [verdachte] heeft verklaard dat zij een paar keer geprobeerd heeft om [medeverdachte] te bellen. Op een gegeven moment heeft [verdachte] een berichtje gekregen dat hij er zo aan kwam. Zij had van huis uit gebeld. Ter terechtzitting heeft [verdachte] aanvullend verklaard dat zij in het bezit was van haar eigen gsm toen ze naar de woning van [slachtoffer] liepen. In de woning van [slachtoffer] heeft [verdachte] haar gsm aan [medeverdachte] gegeven en zij kreeg de gsm van [medeverdachte] in haar bezit. Nadat [medeverdachte] terug was van de woning van [slachtoffer], heeft [verdachte] haar gsm teruggekregen en met haar gsm de “coke-lijn” gebeld.
Verklaring medeverdachte [medeverdachte] [12]
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op 2 april 2013 vanaf 18.00 uur bij [verdachte] was op de [adres]. Zij woont schuin tegenover de woning waar ze het slachtoffer hebben gevonden. [medeverdachte] was alleen met [verdachte] in de woning. Zij is verslaafd aan drugs. Omstreeks 22.00 uur of 22.30 uur is [verdachte] weggegaan omdat ze shag en iets te drinken zou gaan halen. Ze is ongeveer een half uur tot 40 minuten weg geweest. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [verdachte] nog een paar keer heeft gebeld met zijn mobieltje (een Nokia). Toen zij terugkwam had ze alleen een pakje shag bij zich. Aangezien [medeverdachte] toch dorst had en iets te drinken wilde hebben, zei hij tegen haar dat hij met een taxi naar zijn moeder zou gaan. Op dat moment gaf [verdachte] hem opeens een bankpas van de ING bank. Op het pasje stond de naam [slachtoffer]. [medeverdachte] kreeg toen ook van haar de pincode voor de pas. [medeverdachte] nam de bankpas aan en is toen met een taxi vertrokken. Hij is eerst met de taxi naar het [adres] te Kerkrade gereden, naar de Rabobank. Daar heeft hij 250 euro gepind. Vervolgens is hij met de taxi naar Duitsland gereden, naar het Shell tankstation. Hij heeft daar drank gekocht. Dit betaalde hij contant van het eerder gepinde geld. Onderweg is hij nog even gestopt om wat coke te kopen. Daarna is hij teruggegaan naar de [adres]. Daar heeft hij de taxi betaald en het bankpasje teruggegeven aan [verdachte], samen met het restant van het gepinde geld. Het viel hem vervolgens in dat hij nog zo’n tweeduizend euro van [verdachte] moest krijgen. Zij vond dit goed en gaf hem weer het bankpasje met de pincode. Zij zei dat hij het gehele bedrag dat op de rekening stond, moest pinnen. Hij is toen weer met de taxi vertrokken. Eerst naar de [adres] te Heerlen. Daar is een ING bank. Hij heeft daar duizend euro gepind. Toen is hij naar Tankstation [naam tankstation] in Heerlen gegaan om rookwaren te kopen. Hij heeft daar de bankpas gebruikt om te betalen en daar ook enkele honderden euro’s extra gepind. Bij terugkomst op de [adres] heeft [medeverdachte] de bankpas weer aan [verdachte] teruggegeven, met het restant van het gepinde geld. [medeverdachte] heeft verder verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de dood van het slachtoffer.
Onderzoek naar gebruik van mobiele telefoons
Bij zijn aanhouding was de verdachte [medeverdachte] in het bezit van een mobiele telefoon van het merk en type Nokia 2630. [13] De verdachte [verdachte] was in het bezit van een mobiele telefoon van het merk en type Samsung Galaxy. [14] Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is afgegeven aan [verdachte] te Kerkrade. Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is afgegeven aan
[medeverdachte] te Kerkrade. Van de telefoons en daarin aanwezige simkaarten werden de historische verkeersgegevens gevorderd. Uit deze gegevens blijkt dat op dinsdag 2 april 2013 omstreeks 22.01.56 uur met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] van [verdachte] gedurende 60 seconden werd uitgebeld naar het vaste nummer [telefoonnummer 3] van [slachtoffer]. Verder is te zien dat tussen 22.07 uur en 22.19 uur met het nummer van [medeverdachte] zes keer werd gebeld naar het nummer van [verdachte] en dat vervolgens omstreeks 22.21 uur met het nummer van [medeverdachte] twee sms-berichten naar het nummer van [verdachte] werden verzonden. Ongeveer 1 minuut later werd met het nummer van [verdachte] een sms-bericht verstuurd naar het nummer van [medeverdachte]. Hierop werd omstreeks 22.25 uur met het nummer van [medeverdachte] wederom een sms-bericht verzonden naar het nummer van [verdachte]. Omstreeks 22:37 uur is vervolgens met het nummer van [verdachte] gebeld naar het nummer
[telefoonnummer 4] van ene [persoon]. [15] Volgens [persoon] had [verdachte] zelf op 2 april 2013 omstreeks 22:37 uur gebeld met het nummer [telefoonnummer 4]. Dit telefoonnummer is bij de politie ambtshalve bekend als het telefoonnummer van een zogenaamde drugslijn, waarvoor [persoon] werkzaam is (geweest). [16]
[verdachte] heeft, zoals hierboven is vermeld, verklaard dat zij om 22.01 uur naar het slachtoffer heeft gebeld en om 22.37 uur naar die drugslijn.
Onderzoek historische gegevens pintransacties
Uit de door ING bank NV verstrekte gegevens bleek dat met de bankpas op naam van [slachtoffer] de volgende transacties hadden plaatsgevonden:
3 april 2013 omstreeks 01.34.08 uur geldautomaat Rabobank [adres] te Kerkrade (geldopname 250 euro);
3 april 2013 omstreeks 02.54.30 uur geldautomaat [naam supermarkt] [adres] te Heerlen (geldopname 1.000 euro);
3 april 2013 omstreeks 02.59.06 uur tankstation [naam tankstation] te Heerlen (betaling 547 euro). [17]
Bevindingen naar aanleiding van de doorzoeking van de woning aan de [adres]
Ter gelegenheid van de doorzoeking op 8 april 2013 werden in de woning van [verdachte] aan de [adres] te Kerkrade enkele voorwerpen inbeslaggenomen, waaronder een zwarte damesportemonnee, aangetroffen op een stapel kleding in de slaapkamer. [18] Aan de dochter, [betrokkene 2], en de zoon, [betrokkene 1], van het slachtoffer werden foto’s getoond van de beurs, die tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] werd aangetroffen. Zij verklaarden beiden dat ze met 100% zekerheid kunnen zeggen dat de beurs van hun moeder is en dat deze sedert het aantreffen van haar stoffelijk overschot vermist werd. [19]
Aangifte diefstal
[betrokkene 2] heeft mede namens haar broer [betrokkene 1] aangifte gedaan van diefstal uit de woning van hun moeder aan de [adres] Kerkrade. Uit de woning werden twee enveloppen met elk 50 euro erin vermist. [20]
Het sporenbeeld en onderzoek aan dna
Naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] kwam een uitgebreid forensisch sporenonderzoek op gang. Enkele bevindingen van het forensisch onderzoek zijn hierboven, onder het kopje
Aantreffen en overlijden slachtoffer, al beschreven en enkele bevindingen zullen hierna – kort samengevat – besproken worden.
Er werd forensisch onderzoek verricht aan onder meer de beurs van het slachtoffer die in de woning van [verdachte] werd aangetroffen, de sjaal (uiteinde en knoop) die om de hals van het slachtoffer zat, de nagels van de linkerhand van het slachtoffer, het kussen waarop het slachtoffer (deels) met haar hoofd lag, en aan de kleding van het slachtoffer, die zij droeg toen zij werd aangetroffen (vest, witte trui en broek). De beurs, de sjaal, de nagels, het kussen en de kleding werden bemonsterd en veiliggesteld voor dna-onderzoek.
Op de beurs werd dna-materiaal aangetroffen dat matchte met het dna-profiel van verdachte [verdachte]. De matchkans bleek kleiner dan 1 op 1 miljard te zijn. [21]
Op het uiteinde van de sjaal en in de knoop van de sjaal werd celmateriaal aangetroffen. Het materiaal op het uiteinde van de sjaal had dna-nevenkenmerken die overeenkwamen met het dna van [verdachte] en minimaal een andere persoon. Blijkens de conclusie van het vergelijkend dna-onderzoek zijn deze bevindingen extreem veel waarschijnlijker als het celmateriaal, dat aangetroffen is op het uiteinde van de sjaal, afkomstig is van het slachtoffer, [verdachte] en een onbekende persoon (niet verwant aan het slachtoffer of [verdachte]), dan wanneer het afkomstig is van het slachtoffer en twee onbekende personen (niet verwant aan het slachtoffer of [verdachte]). Het celmateriaal op de knoop in de sjaal had dna-nevenkenmerken die overeenkwamen met het dna van [verdachte]. Geconcludeerd werd dat deze bevindingen extreem veel waarschijnlijker zijn als dit celmateriaal afkomstig is van het slachtoffer en van [verdachte], dan wanneer dit materiaal afkomstig zou zijn van het slachtoffer en een onbekende persoon (niet verwant aan het slachtoffer of [verdachte]). [22]
Op de vingernagels werd een dna-mengprofiel van minimaal twee vrouwen aangetroffen. Dit mengprofiel matchte met het dna-profiel van het slachtoffer en van [verdachte]. De matchkans bij [verdachte] bleek kleiner dan 1 op 1 miljard te zijn. [23]
Op het kussen werd een onvolledig dna-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. In dit profiel bevond zich dna dat overeenkwam met de kenmerken van het dna van het slachtoffer, van [verdachte] en van minimaal één onbekende persoon.. Blijkens de conclusie van het vergelijkend dna-onderzoek zijn deze bevindingen extreem veel waarschijnlijker wanneer het celmateriaal inderdaad afkomstig is van het slachtoffer, van [verdachte] en van een onbekende persoon (niet verwant aan het slachtoffer of [verdachte]), dan dat het afkomstig is van het slachtoffer en twee onbekende personen (niet verwant aan het slachtoffer of [verdachte]). [24]
Op het vest van het slachtoffer werden additionele dna-kenmerken die matchten met het dna van [verdachte] aangetroffen. De matchkans bleek kleiner dan 1 op 1 miljard te zijn. [25]
Op de witte trui van het slachtoffer werd een dna-mengprofiel aangetroffen. Dat mengprofiel matchte met het dna van het slachtoffer, van [verdachte] en een andere persoon. [26]
Ten slotte werd op de broek van het slachtoffer een dna-profiel aangetroffen dat matchte met het dna van [verdachte]. De matchkans bleek kleiner dan 1 op 1 miljard te zijn. [27]
Er is tevens forensisch onderzoek verricht aan de handschoenen, de trainingsbroek en het trainingsjack van [medeverdachte]. Bij de diverse onderzoeken aan die kledingstukken zijn geen sporen van [slachtoffer] aangetroffen.
Conclusies ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] niet in de woning van [slachtoffer] is geweest en niet betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer]. De rechtbank heeft buiten de verklaring van [verdachte] namelijk geen bewijsmateriaal in het dossier aangetroffen waaruit volgt dat [medeverdachte] tegelijkertijd met [verdachte] in de woning van het slachtoffer aanwezig was. Ook uit de vele dna-onderzoeken volgt geen enkele aanwijzing dat [medeverdachte] in de woning van [slachtoffer] is geweest.
[verdachte] daarentegen is wel die avond tussen 22.02 uur en 22.37 uur in de woning van [slachtoffer] geweest. Zij is degene die haar heeft gedood. Zij is inderdaad, zoals ze op enig moment heeft verklaard, tot het einde er bij geweest. De rechtbank stelt dit vast op grond van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte], het sporenbeeld en het dna-onderzoek, alsmede de overige onderzoeken en de genoemde verklaringen van getuigen, in onderling verband en samenhang beschouwd.
[verdachte] heeft om duidelijk te maken dat niet zij, maar [medeverdachte] de dader was, verklaard dat [medeverdachte] in het bezit was van haar gsm op het moment dat zij in de woning van [slachtoffer] waren. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. [medeverdachte] verklaart namelijk dat [verdachte] die avond tussen 22.00 uur en 22.30 uur weg was om shag en drank te kopen en dat hij met zijn gsm [verdachte] heeft proberen te bellen omdat ze lang weg bleef. De rechtbank ziet niet in waarom [medeverdachte] hierover zou liegen. De rechtbank ziet overigens ook niet in waarom zij van gsm zouden hebben gewisseld; een aannemelijke verklaring daarvoor is allerminst gegeven. [verdachte] heeft weliswaar verklaard dat zij haar gsm aan [medeverdachte] zou hebben gegeven om haar drugsdealer te bellen, maar deze verklaring bevreemdt de rechtbank. [verdachte] heeft immers, zoals ze heeft verklaard, zelf om 22.37 uur gebeld met haar gsm naar haar drugsdealer. [28] Verder hecht de rechtbank geen geloof aan haar verklaring dat zij op een gegeven moment uit het huis van [slachtoffer] is vertrokken, terwijl [medeverdachte] daar nog was, mede omdat zij op 7 augustus 2013 tijdens haar verhoor bij de politie heeft verklaard dat zij tot het einde erbij is geweest. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet [medeverdachte], maar [verdachte] die onwaarheid spreekt met betrekking tot het ruilen van de telefoons: zij doet het voorkomen dat [medeverdachte] de dader is om te verhullen dat zij [slachtoffer] heeft gedood.
[verdachte] heeft verder verklaard dat zij op het moment dat [slachtoffer] begon te schreeuwen, de sjaal om de mond van [slachtoffer] heeft vastgemaakt/geknoopt en dat zij vervolgens is weggegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet een juiste weergave van wat er in de woning van het slachtoffer is gebeurd. Deze verklaring strookt namelijk niet met de verklaring van de thuiszorgmedewerkster [getuige 2] die het stoffelijk overschot heeft gezien en heeft bemerkt dat de sjaal zeer strak om de hals van [slachtoffer] zat en dat de knoop van deze sjaal aan de achterzijde van de nek zat.
De verklaring van [verdachte] over het door haar toegepaste geweld strookt verder niet met de bevindingen van de patholoog. Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] blijkt namelijk dat er vele letsels waren als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld zoals bijvoorbeeld door meervoudig slaan, schoppen of stoten. De letsels aan de mond/neusregio waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch (zoals drukkend, botsend, belemmerend) geweld op de mond/neus regio, al dan niet (deels) met een ligatuur. Het circulair snoerspoor aan de hals/nek was bij leven ontstaan als gevolg van inwerking van (heftig) uitwendig mechanisch omsnoerend, samendrukkend geweld, al dan niet in combinatie met botsend geweld op de hals/nek, zoals door een strak omwikkeld object of een combinatie daarvan.
Uit de vele letsels die bij [slachtoffer] teweeg zijn gebracht, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een wijze van geweldpleging die reeds gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, zo heftig moet zijn geweest, dat geconcludeerd kan worden dat de pleger van het geweld uit is geweest op de dood van [slachtoffer]. [slachtoffer] is, zo concludeert de rechtbank, om het leven gebracht door haar te wurgen met haar eigen sjaal. Mocht de pleger van het geweld al niet uit zijn geweest op de dood dan heeft de pleger door het geweld, en dan in het bijzonder het geweld aan de mond/neusregio en de verstikking/verwurging van de hals/nek, in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door dit geweld zou komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat het geweld enkel door [verdachte] kan zijn toegepast, nu zij naast [slachtoffer] de enige aanwezige in de woning was. Niet is gebleken dat een ander of anderen in de woning is of zijn geweest tussen het moment dat [verdachte] de woning heeft verlaten en het moment dat [slachtoffer] dood werd aangetroffen. Aan de ontkenning van [verdachte] dat zij [slachtoffer] heeft gedood, hecht de rechtbank dus geen enkel geloof. Het verweer van de verdediging dat het dossier onvoldoende handvaten biedt om met voldoende mate van zekerheid te kunnen stellen dat verdachte verantwoordelijk is voor de gewelddadige dood van het slachtoffer, mist feitelijke grondslag.
De juridische kwalificatie van feit 1
Onder feit 1 is aan verdachte tenlastegelegd een gekwalificeerde doodslag (primair) en een gekwalificeerde diefstal (subsidiair).
De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat [slachtoffer] door verstikking om het leven is gebracht.
De rechtbank heeft hierboven ook reeds vastgesteld dat de pleger van het geweld, gelet op de wijze van geweldpleging, uit was op de dood van [slachtoffer] of in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van het geweld zou komen te overlijden.
Het geweld, resulterend in de dood van [slachtoffer], kan naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm enkel zijn bedoeld om de diefstal van de portemonnee met de bankpas te faciliteren en te maskeren. [verdachte] wilde geld van [slachtoffer] krijgen, omdat zij om geld verlegen zat en dat was ook de reden dat [verdachte] naar [slachtoffer] ging. Omdat [slachtoffer] weigerde haar geld te geven en zij haar tas tussen haar benen had vastgeklemd, werd het wegnemen van geld bemoeilijkt. Door het gebruiken van geweld en het verstikken van [slachtoffer] heeft [verdachte] het verzet gebroken. Zij kon op die manier de diefstal ongestoord voltooien en daarna de vlucht mogelijk maken en het gestolen goed veiligstellen. De portemonnee van [slachtoffer] is in de woning van [verdachte] aangetroffen. Zo bezien heeft [verdachte] opzet op de dood van [slachtoffer] gehad, met het oogmerk om de diefstal te kunnen plegen. In dit oordeel wordt de rechtbank gesterkt door de verklaringen van de getuigen [getuige 6] en [getuige 1]. [getuige 6] heeft verklaard dat [verdachte] tegen hem had gezegd dat wanneer hij geld nodig had, hij bij de overbuurvrouw van 80 jaar oud moest zijn. Daar viel wat te halen. Daar is altijd geld. [29] De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] in oktober 2012 aan haar had gevraagd om samen [slachtoffer] te beroven. [getuige 1] zou [slachtoffer] dan aan de praat moeten houden, terwijl [verdachte] de woning zou doorzoeken naar geld. [30] Uit deze verklaringen leidt de rechtbank dus af dat [verdachte] al langer rondliep met het plan (het oogmerk) om het slachtoffer te (laten) bestelen.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank de onder feit 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag bewezen. Het verweer van de verdediging ter zake brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Conclusies ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht, gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] [31] , het aantreffen van de beurs van [slachtoffer] in de woning van [verdachte] [32] / [33] , het aantreffen van de bankpas in de woning van de moeder van medeverdachte [medeverdachte] [34] en de bevindingen van het onderzoek historische gegevens [35] , wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van geld, toebehorende aan [slachtoffer], door het meerdere malen gebruikmaken van haar bankpas en pincode. Verdachte heeft de bankpas en de daarbij horende pincode aan [medeverdachte] gegeven. [medeverdachte] is vervolgens daarmee geld gaan pinnen en drank, rookwaar en drugs voor hen beiden gaan kopen. Het restant van het door hem gepinde geld heeft hij daarna aan [verdachte] gegeven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
in de periode van 2 april 2013 tot en met 3 april 2013, in de gemeente Kerkrade, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet krachtig fysiek geweld (verwurging door middel van een sjaal en ander geweld) uitgeoefend op het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld dan wel afpersing van een portemonnee en een bankpas met bijbehorende pincode en geld, toebehorende aan [slachtoffer] voornoemd, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 2
meermalen op 3 april 2013 in de gemeente Kerkrade en in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij haar mededader het weg te nemen geld onder hun bereik heeft gebracht door middel van een bankpas met bijbehorende pincode.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare misdrijven:
Feit 1 primair:
doodslag, gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het misdrijf onder 1 primair is strafbaar gesteld bij artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

5.De strafbaarheid van verdachte

Door het Pieter Baan Centrum te Utrecht is op 21 maart 2014 een rapport uitgebracht over verdachte. In dat rapport beschrijven klinisch psycholoog A.T. Spangenberg en psychiater T. den Boer, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, de geestvermogens van verdachte. Het rapport luidt (onder meer) als volgt:
“Het functioneren van betrokkene dient begrepen te worden tegen de (mis)vormende achtergrond van haar levensloop waarin gezonde hechting niet tot stand heeft kunnen komen. Betrokkene is een zeer vroeg beschadigde vrouw, wier moeder enkele weken na haar geboorte het gezin verliet. Betrokkene werd naar een kindertehuis gebracht en kwam later in aanraking met seksueel misbruik door vader en nadien andere mannen. Op 15-jarige leeftijd verzandde zij in een circuit van seksclubs, waar zij op haar 19de, door te huwen met één van de uitbaters, uit kon komen. Het verdere leven is gevuld met diverse gewelddadige relaties, periodes met ernstig middelengebruik en activiteiten binnen de drugswereld enerzijds en het ontbreken aan basisveiligheid en zorg anderzijds. Meermaals werd haar door jeugdzorg de zorg voor haar kinderen ontnomen. De levensloop van betrokkene maakt een verhoogde waakzaamheid en voortdurende alertheid begrijpelijk. Deze alertheid leidt bij betrokkene tot impulsieve verdedigende handelingen, die regelmatig de vorm van een aanval in zich bergen. Nu wordt een identiteitszwakke vrouw gezien, die haar beperkte identiteit (waarin positieve en negatieve kenmerken van het zelf niet geïntegreerd zijn) beschermt met narcistische afweer, waaronder loochening (de waarheid is niet waar), idealisering (de werkelijkheid is mooier) en vermijding (daar wil ik niets van weten), terwijl zij om te overleven op antisociale wijze, wat ook spanning zoeken behelst, in het leven staat en contacten met anderen op egocentrische wijze invulling geeft. Daarnaast is er sprake van een voortdurende angst om als het ware vertrapt te worden door de onbetrouwbare buitenwereld, terwijl middelengebruik in de vorm van opioïden en cocaïne aan deze angst en onlustgevoelens tegemoet komt.
In classificerende termen kampt betrokkene met een borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornis en afhankelijkheid van verschillende middelen, te weten: opioïden en cocaïne.
De beschrijving van de persoonlijkheid verwijst naar een duurzaam patroon van (dis)functioneren en was dan ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Het middelengebruik was net in de periode van het ten laste gelegde in belangrijke mate aanwezig. Betrokkene gebruikte in deze periode grote hoeveelheden cocaïne, naar eigen zeggen als middel om de moeilijkheden het hoofd te bieden.
Conclusie aangaande toerekeningsvatbaarheid
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, lijkt er sprake van het doden van een slachtoffer met als doel geldelijk gewin. Betrokkene kwam niet eerder met justitie in aanraking wegens een dergelijk feit. In de diagnostische bevindingen worden slechts een beperkt aantal aanknopingspunten gevonden die mogelijk van invloed zijn geweest ten tijde van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen geacht. Het antisociale gedrag van betrokkene, waarbij een egocentrische houding en de drang tot overleving ten koste kunnen gaan van anderen en waarbij anderen gebruikt kunnen worden om eigen doelen te bereiken, wordt teruggezien in het doel van het ten laste gelegde feit (verkrijgen van geldelijk gewin) maar is niet eerder in fysiek geweld tot uiting gekomen. Een ander scenario, waarbij betrokkene onder druk van medeverdachte is gekomen tot de ten laste gelegde feiten, is ook mogelijk. Dan zouden met name de angst voor een dominerende man en het gevoel van onmacht een rol spelen. Emoties die betrokkene sterk kunnen beperken in haar handelen en onderdeel zijn van haar traumatische voorgeschiedenis. Toch kunnen de ten laste gelegde feiten niet goed verklaard worden op basis van een dergelijke dynamiek, aangezien dan een volgzame of slaafse rol zou zijn weggelegd voor betrokkene, een rol die niet blijkt uit haar functioneren ten tijde van het onderzoek en ook niet uit de wijze waarop zij zichzelf beschrijft als functionerend binnen een drugswereld. In deze beschrijving valt juist het imponerende gedrag van betrokkene jegens anderen op. De angst voor de dominante man zou wel eerder in betrokkenes levensgeschiedenis gespeeld kunnen hebben in de perioden dat zij in seksueel opzicht geëxploiteerd werd, maar maakt ook daarmee geen kernonderdeel uit van betrokkenes pathologie.
Naar het oordeel van onderzoekers kan slechts de antisociale instelling van betrokkene, waarbij de ander in dienst staat van haar, zowel voor veiligheid als voor materiële aspecten, meegewogen worden in het begrijpen van het tot stand komen van het ten laste gelegde. Dan dient gedacht te worden aan een beperkt tot ontwikkeling gekomen gewetensfunctie, waardoor remming van het antisociale gedrag onvoldoende tot stand kwam, mogelijk versterkt door het chronisch gebruik van cocaïne, waardoor een gewogen beslissing minder goed tot stand kon komen. Tevens kan dan gedacht worden aan het impulsief handelen onder druk. Als betrokkene zich bedreigd weet, kan zij tot impulsieve daden komen vanuit zelfbescherming. Betrokkene geeft zelf aan dat zij naar haar inzicht niets van de politie kon verwachten. Het feit dat zij deze overweging om naar de politie te gaan zou hebben gemaakt, betekent dat zij haar belangen heeft afgewogen tegen de belangen van het slachtoffer. In deze belangenafweging wordt een opportunistische tendens gezien, niet zozeer onder invloed van druk of pathologie maar onder invloed van gewin in termen van veiligheid of geld.
De rol van de geconstateerde afhankelijkheid van cocaïne in de ten laste gelegde feiten lijkt tweeërlei: er ontstond mogelijk nood aan geld om het gebruik te bekostigen, een aspect dat betrokkene overigens ontkent. Daarnaast verminderde het gebruik van cocaïne vermoedelijk de mogelijkheid om het haar voorliggende probleem rustig en gewetensvol te overwegen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het middelengebruik heeft geleid tot veranderingen in realiteitstoetsing. Vanuit de dynamiek van de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis kan agressie verwacht worden als betrokkene fysiek bedreigd wordt. Het gaat dan om reactieve agressie. Proactieve agressie, gericht op geldelijk gewin, kan niet vanuit de kwetsbare persoonlijkheidsopbouw verklaard worden, tenzij vanuit een gebrekkige gewetensfunctie, zoals eerder aangegeven.
Dit alles in ogenschouw nemend, wordt geadviseerd betrokkene volledig toerekeningsvatbaar te achten voor de ten laste gelegde feiten, indien bewezen geacht.”
Aanvullend hebben genoemde klinisch psycholoog en psychiater op 17 juli 2014 ter terechtzitting nog verklaard dat hoewel er betoogd kan worden dat een gebrekkig geweten tot minder remming van grensoverschrijdend handelen kan leiden (zeker bij gebrek aan een extern geweten), deze vermindering van remming ruimschoots gecompenseerd wordt door de adequate cognities van betrokkene dat feiten als het tenlastegelegde niet toelaatbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat naar de geestesvermogens van verdachte uitgebreid onderzoek is gedaan. Door de deskundigen is weliswaar een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, maar deze stoornis heeft geen rol gespeeld bij de hiervoor, door de rechtbank, bewezen verklaarde feiten. Verdachte is dan ook volledig toerekeningsvatbaar te achten. Ook overigens is geen omstandigheid gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat slechts sprake is van een eenvoudige doodslag.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in de avonduren van 2 april 2013 de dan 82-jarige [slachtoffer] om het leven gebracht door haar met haar eigen sjaaltje te wurgen. Dat gebeurde in het huis van het slachtoffer met de bedoeling om daar een diefstal te plegen en daarna ongestoord met de gestolen goederen te vertrekken.
Verdachte is hierbij berekenend te werk gegaan. Met een smoes heeft zij zich de toegang tot de woning van het slachtoffer, die verdachte kende en haar kennelijk tot op zekere hoogte vertrouwde, weten te verschaffen. Wat er daarna exact in de woning is gebeurd, is onbekend. Verdachte heeft daar nooit echt openheid van zaken over gegeven en heeft eigenlijk alle ernstige geweldshandelingen aan haar medeverdachte [medeverdachte] toe willen dichten. Ook is niet bekend hoe verdachte aan de pincode is gekomen. Daarover heeft verdachte niets verklaard.
Wat wel bekend is, is dat de laatste momenten van haar leven voor [slachtoffer] vreselijk moeten zijn geweest. De conclusies van de patholoog over het geweld dat op het slachtoffer is toegepast, geven een beklemmend gevoel. Het is haast niet voor te stellen welke doodsangsten het slachtoffer in de laatste minuten van haar leven heeft moeten doorstaan, de pijn die zij daarbij heeft gehad door het op haar toegepaste geweld en de wanhoop die zij ongetwijfeld heeft gevoeld toen zij haar einde voelde naderen.
Verdachte heeft aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Zij moeten verder zonder hun moeder en oma, die zij nog graag enkele jaren bij zich hadden gehad. Namens hen is ter zitting een slachtofferverklaring voorgelezen, waarin zij het leed dat hen is aangedaan onder woorden hebben gebracht. De rechtbank is getroffen door die verklaring en weegt de impact van het verlies voor de nabestaanden mee bij de bepaling van de strafmaat.
Het behoeft geen betoog dat iedereen in de samenleving tot in het diepst geschokt is, als hij hoort op welke manier [slachtoffer] om het leven is gebracht en waarom dat gebeurde – omdat de dader geld nodig had voor drugs. Het idee dat het je eigen bejaarde vader of moeder kan overkomen of je alleenstaande buurvrouw, zijn gedachten die veel mensen bang maken en die ervoor zorgen dat ze zich niet meer veilig voelen in hun eigen huis en hun buurt.
Het baart de rechtbank ernstige zorgen dat verdachte, gedreven door puur eigenbelang, in staat is om een persoon het meest fundamentele recht dat hem toekomt, te weten het recht op leven, te ontnemen. Zij maakt zo het leven van de ander ondergeschikt aan haar eigen verwerpelijke (financieel) belang om haar drugsverslaving te bekostigen. Ter zitting heeft verdachte gedeeltelijk verantwoordelijkheid genomen voor haar handelen. Ze heeft echter geen openheid van zaken gegeven over haar betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer en heeft uit alle macht getracht een ander, te weten haar medeverdachte, daarvoor op te laten draaien. Door deze opstelling komt het door haar getoonde berouw omtrent haar beschreven handelen volstrekt ongemeend over. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat de psycholoog en de psychiater in hun rapport beschrijven dat verdachte antisociaal gedrag vertoont, waarbij een egocentrische houding en de drang tot overleven ten koste kunnen gaan van anderen en waarbij anderen gebruikt kunnen worden om eigen doelen te bereiken (verkrijgen van geldelijk gewin). Deze beschrijving wordt onderschreven door de rechtbank. De rechtbank zag dit gedrag, alsmede haar gebrek aan empatisch vermogen richting de nabestaanden, ook terug ter zitting.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zij het dat dit aspect niet veel gewicht in de schaal legt.
Een gekwalificeerde doodslag behoort tot de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft de buitengewone ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door daarop levenslange gevangenisstraf als strafmaximum te stellen. Het feit wordt daardoor wat betreft strafmaat gelijkgesteld aan moord. Voor deze feiten worden doorgaans langdurige gevangenisstraffen opgelegd. Uit jurisprudentie-onderzoek is de rechtbank gebleken dat meestal een gevangenisstraf van tussen de 15 en 18 jaren wordt opgelegd, wanneer er één slachtoffer is te betreuren en de dader volledig toerekeningsvatbaar is. Deze bandbreedte neemt de rechtbank als richtsnoer bij het bepalen van de strafmaat.
Al de hierboven genoemde aspecten bepalen de hoogte van de straf, maar met name de volgende vier:
  • de mate van geweld,
  • het feit dat verdachte puur uit eigenbelang heeft gehandeld ten koste van het slachtoffer en haar familie,
  • het feit dat verdachte uit alle macht heeft geprobeerd dit misdrijf een ander in de schoenen te schuiven en
  • het gegeven dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Volgens de officier van justitie moeten de machinaties van verdachte om haar medeverdachte als de dader aan te wijzen leiden tot een verhoging van de gevangenisstraf met jaren. De rechtbank maakt op dit punt een andere afweging. Ze betrekt de pogingen van de verdachte om onder het zwaarste deel van het tenlastegelegde uit te komen door daarvoor een ander aan te wijzen wel bij de strafmaat, maar dit zal niet leiden tot de door de officier van justitie voorgestane verhoging met jaren. Het geheel van de strafmaat bepalende elementen, zoals hierboven is beschreven, bepaalt de omvang van de straf en daarbij weegt het zwaarst dat verdachte een ander van het leven heeft beroofd. Dit betekent dat de rechtbank komt, in het licht van de hierboven vermelde bandbreedte, tot oplegging van een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen
[betrokkene 2]en
[betrokkene 1]hebben elk een vordering tot schadevergoeding ingediend, ter hoogte van
€ 3.086,37 respectievelijk
€ 362,37, bestaande uit materiële schade. Tevens is gevorderd het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, inclusief de wettelijke rente. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde partijen materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder feit 1 primair.
De schadebedragen van € 3.086,37 respectievelijk € 362,37 zijn niet door de verdediging betwist en zij komen de rechtbank noch onrechtmatig noch ongegrond voor.
De rechtbank stelt de totale schade van de benadeelde partij [betrokkene 2] dan ook vast op € 3.086,37 en wijst dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2013 toe. Datzelfde geldt voor de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1], die wordt vastgesteld op en toegewezen tot een bedrag van € 362,37, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2013.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten slotte zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 288, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 jaren,
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
2 april 2013;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[betrokkene 2]vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
7 dagen hechtenismet dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2013;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[betrokkene 1]vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. M.B. Bax en
mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
11 maart 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 2 april 2013 tot en met 3 april 2013, in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet (krachtig) (fysiek) geweld (verwurging door middel van een sjaal en/of ander geweld) uitgeoefend op het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld dan wel afpersing van een portemonnee en/of een bankpas (met bijbehorende pincode) en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en of haar mededader(s) en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 2 april 2013 tot en met 3 april 2013, in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s), met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (krachtig) (fysiek) geweld (verwurging door middel van een sjaal en/of ander geweld) uitgeoefend op het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
en/of dat
zij in of omstreeks de periode van 2 april 2013 tot en met 3 april 2013, in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een bankpas (met bijbehorende pincode) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
en/of
B) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een bankpas (met bijbehorende pincode) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) die [slachtoffer] (gewelddadig) heeft/hebben vastgepakt en/of op de grond heeft/hebben geduwd en/of getrokken en/of (vervolgens) (krachtig) (fysiek) geweld (verwurging door middel van een sjaal en/of ander geweld) heeft/hebben uitgeoefend op het lichaam van die [slachtoffer], welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
zij meermalen, althans eenmaal, op of omstreeks 3 april 2013 in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren)/geld onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een bankpas met bijbehorende pincode, in elk geval door middel van een valse sleutel.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013034085 d.d. 23 september 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 638-640.
3.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 3 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 782.
4.Een geschrift, zijnde een verslag van de lijkschouw door F.J.A. Poettgens d.d. 3 april 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1661, 1663-1664.
5.Een geschrift, zijnde een verslag van het radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, door dr. P.A.M. Hofman, radioloog, en I.I.H. Haest LLM, d.d. 21 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 1313.
6.Een geschrift, zijnde een verslag van het Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, d.d.10 oktober 2013, pagina’s 4-7 van het verslag.
7.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 10 april 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 733-734.
8.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4]d.d. 8 juni 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 740-741.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 12 mei 2014, afgelegd in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] en ter terechtzitting d.d. 6 februari 2015 ook gevoegd in het dossier van verdachte [verdachte].
10.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2015.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte afgelegd bij de politie d.d. 7 augustus 2013, doorgenummerde dossierpagina 422.
12.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] d.d. 6 april 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 520-521.
13.Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 7 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 464.
14.Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 7 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 86.
15.Proces-verbaal bevindingen m.b.t. gebruik van mobiele telefoons d.d. 28 mei 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 2126-2144 en met name de pagina’s 2142-2144.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2013, doorgenummerde dossierpagina 994.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1850-1851 en andere geschriften, zijnde kopieën van afschriften betaalrekening ING, doorgenummerde dossierpagina’s 1879-1880.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 40 en het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 8 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 114.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 872.
20.Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 augustus 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 880-881.
21.NFI-rapport opgemaakt door de deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, d.d. 16 mei 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1452-1453.
22.NFI-rapport opgemaakt door de deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, d.d. 31 mei 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1457-1460.
23.Herzien NFI-rapport opgemaakt door de deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, d.d. 30 juli 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1524-1528.
24.NFI-rapport opgemaakt door de deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, d.d. 12 september 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1499/1501/1503/1515 en NFI-rapport opgemaakt door de deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, d.d. 16 juli 2014, pagina’s 1/2/4/6.
25.NFI-rapport opgemaakt door de deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, d.d. 12 september 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1499/1501/1505/1516.
26.NFI-rapport opgemaakt door de deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, d.d. 12 september 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1499/1501/1508/1517.
27.NFI-rapport opgemaakt door de deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, d.d. 23 december 2014, pagina’s 3/11/12/14.
28.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2015.
29.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] d.d. 2 mei 2013, doorgenummerde dossierpagina 729.
30.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 10 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 915.
31.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] d.d. 6 april 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 520-521.
32.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 40 en het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 8 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 114.
33.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2013, doorgenummerde dossierpagina 872.
34.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 453-454 en het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde dossierpagina 496.
35.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2013, doorgenummerde dossierpagina’s 1850-1851 en andere geschriften, zijnde kopieën van afschriften betaalrekening ING, doorgenummerde dossierpagina’s 1879-1880.