ECLI:NL:RBLIM:2015:2663

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
C-03-203223 - KG ZA 15-113
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van harde vloerbedekking in appartement wegens geluidsoverlast

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een appartement in Maastricht, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, de eigenaar van het bovenliggende appartement. Eiser vordert dat gedaagde wordt veroordeeld om alle harde vloerbedekking in zijn appartement te verwijderen, die zonder toestemming is gelegd, op straffe van een dwangsom. Eiser stelt dat hij geluidsoverlast ondervindt van de harde vloerbedekking in het appartement van gedaagde. Gedaagde heeft echter betwist dat er sprake is van geluidsoverlast en heeft verklaard dat hij alles doet om dit te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de tegelvloer in de keuken van gedaagde al aanwezig was bij de oplevering van het appartement en dat gedaagde geen nieuwe harde vloerbedekking heeft gelegd, maar alleen nieuwe tegels bovenop de bestaande tegelvloer. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening, omdat hij niet heeft onderbouwd dat de geluidsoverlast significant is veranderd door de nieuwe tegels.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter overwogen dat gedaagde toestemming heeft gekregen van het bestuur van de vereniging van eigenaars voor de verbouwing, en dat er geen bewijs is dat de ledenvergadering van de VvE toestemming zou hebben geweigerd. De vordering van eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.101,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/203223 / KG ZA 15-113
Vonnis in kort geding van 31 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonend [adres 1],
[woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.H.A. Nieste,
tegen
[gedaagde],
wonend [adres 2],
[woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.J.M.T. Van Maarle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties a, b en c
  • de door [gedaagde] overgelegde producties 1 t/m 5
  • de mondelinge behandeling op 23 maart 2015 met de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar en bewoner van het appartement [adres 1] te Maastricht. [gedaagde] is eigenaar en bewoner van het daarboven gelegen appartement [adres 2]. [gedaagde] bewoont zijn appartement met zijn gezin (zijn vriendin en haar zoontje). Het appartementencomplex dateert uit de jaren zestig.
2.2.
In de sanitaire ruimten (toilet en badkamer) en in de keuken van het appartement van [gedaagde] ligt sinds de oplevering van de bouw een tegelvloer. [gedaagde] heeft in de overige ruimten (de woonkamer, de slaapkamers en de gang) hoogpolig tapijt van wand tot wand gelegd.
[gedaagde] heeft, bij een renovatie van de keuken, daar andere tegels bovenop de bestaande tegelvloer gelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om alle harde vloerbedekking in zijn appartement, die is gelegd zonder vooraf gekregen toestemming, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom bij gebreke van voldoening aan de veroordeling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer, waarop hierna wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een voorlopige voorziening wordt slechts gegeven indien aannemelijk is dat de bodemrechter een (nagenoeg) gelijkluidende vordering zal toewijzen omdat de eiser daar recht op heeft (zie 4.3), terwijl de eiser bij de voorziening een zodanig (spoedeisend) belang heeft dat van hem niet kan worden gevergd de beslissing van de bodemrechter af te wachten (zie 4.2) en afweging van de belangen van partijen - met name het risico dat hetgeen ter voldoening aan een voorlopige voorziening is uitgevoerd niet of slechts met hoge, niet verhaalbare kosten ongedaan kan worden gemaakt - niet tot een ander oordeel leidt (zie 4.4).
4.2.
Eerst ter zitting is gebleken dat het [eiser] - die met zijn dagvaarding, door te vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld om
alleharde vloerbedekking te verwijderen, de indruk heeft gewekt dat deze door heel zijn appartement ligt - slechts gaat om de tegelvloer in de keuken van het appartement van [gedaagde]. Vast staat dat daar vanaf de oplevering van de bouw, dus ook vanaf het moment dat [gedaagde] zijn intrek in het appartement nam, een tegelvloer lag. [gedaagde] heeft dus niet, zoals [eiser] stelt althans suggereert, in het grootste deel van zijn woning zonder toestemming harde vloerbedekking in de plaats van zachte gelegd, maar heeft slechts over de in de keuken reeds aanwezige harde vloerbedekking (tegels) nieuwe gelegd. Van [eiser] mocht, in verband met zijn uit het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering voortvloeiende verplichting om alle voor de beslissing van belang zijnde feiten tijdig en naar waarheid aan te voeren, worden verwacht dat hij de feitelijke situatie in de dagvaarding juist had uiteengezet. In elk geval mocht van hem worden verwacht dat hij, sterker dan alleen door zijn eigen verklaring dat hij “geluidsoverlast van zijn bovenburen ondervindt die wordt veroorzaakt door het hebben van harde vloerbedekking”, had uitgelegd en onderbouwd waaruit die overlast bestaat en in hoeverre deze verschilt van de geluiden die hij ook voordat in de keuken nieuwe tegels werden gelegd (volgens [eiser] ter zitting in oktober 2013, ruim een jaar geleden in elk geval) moet hebben gehoord. [gedaagde] heeft daarentegen zijn standpunt dat er
geensprake is van overlast gestaafd met twee verklaringen van buren dat zij geen geluidshinder van hem ondervinden, en heeft onbetwist gesteld dat hij er alles aan doet - zoals het lopen op pantoffels - om geluidsoverlast voor [eiser] te voorkomen. Aldus heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat hij het voor het geven van de gevorderde voorziening noodzakelijke (spoedeisend) belang daarbij heeft. Reeds daarom moet de voorziening worden geweigerd.
4.3.
Voor mogelijke toewijzing van de vordering is, volgens [eiser], essentieel dat de tegels waarvan verwijdering wordt gevorderd zonder de vereiste toestemming in de keuken zijn gelegd. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met artikel 10 lid 3 van het Huishoudelijk Reglement van de vereniging van eigenaars van de [adres 3] (hierna: de VvE) door zonder voorafgaande toestemming van de vergadering de tegelvloer in de keuken te leggen. Volgens [gedaagde] is dit artikel nietig wegens strijd met artikel 17 lid 5 van de akte van (her)splitsing, bepalende dat (niet de ledenvergadering van de VvE maar) het bestuur beoordeelt in hoeverre afwijking van de regel dat slechts vloerbedekking die contactgeluiden tegengaat, is toegestaan. In het midden latend of deze strijd tussen een bepaling van de statuten en een bepaling van het huishoudelijk reglement nietigheid van de laatste meebrengt, kon niet van [gedaagde] gevergd worden dat hij toestemming van de vergadering vroeg waar de toestemming, overeenkomstig de statuten, reeds door het bestuur van de vereniging was verleend. Dit geldt temeer nu [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat (de ledenvergadering van) de VvE toestemming zou hebben geweigerd indien deze was gevraagd. [gedaagde] heeft dus gedaan hetgeen van hem, ook jegens en in het belang van mede-eigenaren zoals [eiser], verwacht mocht worden, namelijk zich voorzien van de volgens de statuten vereiste toestemming. Uit de brief van 13 juni 2014 van de bestuurder [naam], waarin wordt bevestigd dat [gedaagde] tijdens de verbouwingswerkzaamheden toestemming heeft gevraagd om een tegelvloer in de keuken te leggen en die ook heeft gekregen (productie c), volgt immers dat de minimaal vereiste toestemming, van het bestuur, inderdaad gegeven is. De voorzieningenrechter laat dan nog in het midden of [gedaagde] a fortiori enige toestemming nodig had, nu hij aan de bestaande situatie (een tegelvloer in de keuken) niets heeft veranderd waarvoor toestemming nodig was. Ook op de grond dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal komen tot veroordeling van [gedaagde] om de tegelvloer in de keuken te verwijderen, kan de voorziening dus niet worden gegeven. [eiser] heeft overigens niet duidelijk gemaakt dat zelfs bij toewijzing van zijn vordering zijn problemen zouden zijn opgelost. Hij vordert immers verwijdering van de harde vloerbedekking (de tegels), naar ter zitting is gebleken slechts in de keuken, maar het bestaan van een alternatief voor vloerbedekking in een keuken die niet het risico op contactgeluiden in zich draagt en uit een oogpunt van hygiëne verantwoord is, is niet gebleken. Voor zover [eiser] zich erop beroept dat de wijze waarop de nieuwe tegelvloer op de oude is aangebracht – “koud”, zonder geluidsdempende ondervloer – tot onredelijke hinder leidt, moet worden geoordeeld dat hij heeft nagelaten deze door [gedaagde] betwiste stelling te onderbouwen zodat niet kan worden aangenomen dat zij juist is.
4.4.
Tot slot zou, gegeven de onzekerheid of de bodemrechter zal komen tot toewijzing van een vordering (nagenoeg) gelijkluidend aan de gevorderde voorlopige voorziening, de voorziening leiden tot kosten aan de zijde van [gedaagde] die, tegenover het door [eiser] niet aannemelijk gemaakte recht en belang, onaanvaardbaar moeten worden geacht. Het risico bestaat immers dat die kosten, bij de bepaald niet ondenkbare afwijzing van de vordering van [eiser] door de bodemrechter, tevergeefs zullen blijken te zijn gemaakt terwijl [gedaagde] ze dan wellicht niet op [eiser] zal kunnen verhalen. Ook dit vormt grond tot afwijzing van de vordering.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat
816,00
totaal € 1.101,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.101,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: cb