ECLI:NL:RBLIM:2015:2794

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
3897755 CV EXPL 15-1907
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontslag op staande voet en loonvordering

In deze zaak, die op 3 april 2015 door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, [eiser], betaling van zijn loon na een ontslag op staande voet door zijn werkgever, de besloten vennootschap GRANDCAFÉ IN DE MORIAAN B.V. Eiser was sinds 22 januari 2014 in dienst bij de onderneming en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 20 januari 2015 werd hij op staande voet ontslagen, wat hij betwistte en aanvoerde dat het ontslag niet rechtsgeldig was. Eiser vorderde onder andere doorbetaling van zijn loon, wettelijke verhoging en rente, alsook verstrekking van loonspecificaties. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet tijdig en niet voldoende onderbouwd had aangetoond dat er dringende redenen voor het ontslag waren. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser toe, met uitzondering van het deel van de vordering dat betrekking had op het achterstallige loon van € 10.000,-, omdat dit onvoldoende was onderbouwd. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het loon vanaf 20 januari 2015, de wettelijke verhoging en rente, en moest een deugdelijke loonspecificatie verstrekken. De vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels was ontbonden. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3897755 CV EXPL 15-1907
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 3 april 2015
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. Y.L.S. Schipper,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GRANDCAFÉ IN DE MORIAAN B.V.,
(statutair) gevestigd te Maastricht, Stokstraat 12,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M. Super.
Partijen zullen hierna [eiser] en In de Moriaan genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een exploot van dagvaarding met producties 1 t/m 11;
- het schrijven van mr. Schipper met daarbij gevoegd de producties 11a t/m 13;
- het schrijven van mr. Super met daarbij gevoegd de producties 1a t/m 10;
- het schrijven van mr. Schipper met daarbij gevoegd de producties 14-16;
- de pleitnota van mr. Schipper;
- de pleitnota van mr. Super;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 19 maart 2015.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 19 maart 2015 is tevens behandeld het door In de Moriaan ingediende voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] wegens gewichtige redenen ex art. 7:685 BW
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende vast.
2.2.
[eiser], geboren op [geboortedatum], is op 22 januari 2014 op basis van een nulurencontract in dienst getreden bij In de Moriaan. Vervolgens is [eiser] in dienst getreden met ingang van 12 maart 2014 als bedrijfsleider/uitbater van het door In de Moriaan gevoerde horecabedrijf (café/restaurant)) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en wel tot 12 maart 2016. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 15,18 bruto per uur, exclusief vakantiegeld, verloond op basis van een 38-urige werkweek, derhalve een bruto maandsalaris van € 2.500,- exclusief vakantiegeld.
2.3.
Per brief van 20 januari 2015 is [eiser] namens In de Moriaan meegedeeld dat hij op staande voet werd ontslagen. Bij brief van 21 januari 2015 heeft de gemachtigde van [eiser] namens deze de nietigheid ingeroepen van het gegeven ontslag en gemeld dat [eiser] bereid en beschikbaar is om gedurende de overeengekomen 50 uren per week zijn werkzaamheden te verrichten. Ook is bij niet tijdige betaling van het loon aanspraak gemaakt op de wettelijke rente en de wettelijke verhoging.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, om In de Moriaan – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen:
1. om binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen, het hem toekomende loon vanaf 20 januari 2015 ten bedrage van € 2.500,- bruto per maand en het achterstallig loon ten bedrage van € 10.000,- te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot op het moment dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot einde zal zijn gekomen;
2. om [eiser] toe te laten tot zijn werk en hem in de gelegenheid te stellen de werkzaamheden te verrichten binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor elke dag dat In de Moriaan nalatig zal zijn om aan deze veroordeling te voldoen;
3. om ten aanzien van de onder 1 genoemde bedragen uit hoofde van achterstallig loon binnen twee dagen na heden (de kantonrechter leest na het in deze te wijzen vonnis) een deugdelijke bruto-netto specificatie over te leggen op verbeurte van een dwangsom van
€ 500,- per dag voor elke dag In de Moriaan nalatig zal zijn om aan deze veroordeling te voldoen;
4. in de kosten van dit geding.
3.2.
De grondslagen van de vorderingen van [eiser] vloeien voort uit de hiervoor onder 2.2. en 2.3. vermelde feiten en de onder 3.1. weergegeven vorderingen, met dien verstande dat [eiser] aanvullend heeft gesteld dat hem over de periode voorafgaand aan 20 januari 2015 € 10.000,00 te weinig loon is betaald.
3.3.
Voor zover In de Moriaan verweer heeft gevoerd zal daarop hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiser] tot betaling van het achterstallige loon (inclusief de
daarmee samenhangende nevenvorderingen) zijn naar hun aard spoedeisend.
4.2.
Ter zitting heeft In de Moriaan de stellingen van [eiser], zoals verwoord in het exploot van dagvaarding, weersproken. Het loon van [eiser] is vanaf 20 januari 2015 niet betaald als gevolg van het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet. aldus In de Moriaan. In de Moriaan betwist dat zij ter zake achterstallig loon een bedrag van € 10.000,- aan [eiser] verschuldigd is. Zij voert aan dat dit door [eiser] ook op generlei wijze is aangetoond. Zo [eiser] dit wel kan aantonen, dan zijn er volgens In de Moriaan van haar zijde nog de nodige verrekenposten (zoals kosten verjaardag [eiser] en een kasverschil).
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, moet van tevoren worden vastgesteld of er een reële kans bestaat dat [eiser] het gelijk aan zijn zijde zal krijgen als één van de partijen een bodemprocedure begint. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding hem biedt, aangezien formele bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.
4.4.1.
Dat [eiser] ten aanzien van het voortgezet zijn van zijn arbeidsovereenkomst met In de Moriaan na 20 januari 2015 in een bodemprocedure het gelijk aan zijn zijde zal krijgen, moet naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter worden aangenomen.
Voorop wordt gesteld dat het ontslag op staande voet - nog afgezien van de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven - slechts stand kan houden indien alle daaraan blijkens de brief van 20 januari 2015 ten grondslag gelegde feitelijke stellingen komen vast te staan. Ter zitting heeft In de Moriaan expliciet gesteld dat al die stellingen in samenhang beschouwd zouden moeten leiden tot de conclusie dat er sprake was van een dringende reden, hetgeen bevestigt dat de beperkte uitzondering op de regel, dat het als reden voor ontslag medegedeelde feitencomplex moet komen vast te staan, in deze zaak niet aan de orde is.
De in de brief van 20 januari 2015 vermelde redenen zijn, kort gezegd:
a. a) de onnodige inzet van personeel, ondanks waarschuwingen daaromtrent,
b) het laten doorwerken van personeelsleden na afloop van hun contract voor bepaalde tijd, zodat daardoor nieuwe arbeidsovereenkomsten zijn ontstaan,
c) het feit dat personeelsleden diverse malen in het kassasysteem waren ingelogd terwijl zij niet aanwezig waren,
d) de weigering van [eiser] om dagopbrengsten te storten op de bankrekening van In de Moriaan, waardoor € 12.000,00 zoek is,
e) het regelmatig nuttigen van (forse hoeveelheden) alcohol onder werktijd,
f) het feit dat er regelmatig in het café wordt gerookt.,
g) de mogelijkheid dat een boete zal worden opgelegd voor het niet tijdig verwijderen van terrasmeubilair,
h) het feit dat [eiser] de zus van een directeur van In de Moriaan met veel verbaal geweld uit het café heeft gezet,
i. i) het feit dat [eiser], in samenspanning met collega’s, het plan heeft opgevat het cafébedrijf over te nemen door de huidige directie ‘eruit te werken, in welk kader [eiser] bijzonderheden met betrekking tot het café bekend heeft gemaakt aan derden.
Omtrent punten a, c, d, e is [eiser] eerder door In de Moriaan aangesproken, waarna hij reageerde bij brieven van 9 en 24 november 2014. In die brieven zijn - kort gezegd - de beschuldigingen gemotiveerd weersproken en is verder op het punt van de dagopbrengsten/het kasgeld (punt d) opgemerkt dat een onderbouwing van de stelling van In de Moriaan ontbreekt. Al deze punten alsook de niet vóór 20 januari 2015 aangehaalde zaken, zijn door [eiser] ook in de inleidende dagvaarding besproken, waarbij de stellingen van In de Moriaan gemotiveerd zijn weersproken en is gewezen op het ontbreken van een verdere onderbouwing zijdens In de Moriaan. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de standpunten van In de Moriaan herhaald, maar een nadere onderbouwing is niet verstrekt, zulks met uitzondering van punt b (dat volgens de toelichting van In de Moriaan speelde in september 2014). Op dat punt en de andere punten is ter zitting namens In de Moriaan gereageerd, waarbij de stellingen van In de Moriaan andermaal zijn weersproken.
Geconcludeerd moet worden dat In de Moriaan haar stellingen in het licht van de gemotiveerde stellingname van [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd, in die zin dat de aan [eiser] gemaakte verwijten blijven steken in blote stellingen, punt b mogelijk uitgezonderd. Dit alleen betekent al dat ervan moet worden uitgegaan dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, waarbij nog niet is toegekomen aan de beoordeling en weging van de aangevoerde verwijten. Daarbij komt nog dat van een aantal verwijten vast staat dat de daaraan ten grondslag gelegde feiten In de Moriaan al geruime tijd voorafgaand aan 20 januari 2015 bekend waren en van de andere verwijten niet is gesteld wanneer In de Moriaan met de onderliggende feiten bekend is geworden. Dat betekent dat er tevens vanuit moet worden gegaan dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is medegedeeld, hetgeen een afzonderlijke reden is om aan te nemen dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.
4.4.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het er voorshands voor wordt gehouden dat de arbeidsovereenkomst nog niet rechtsgeldig is geëindigd. [eiser] heeft immers bij brief van 21 januari 2015 de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Omdat hij zich tevens beschikbaar heeft gesteld om zijn werkzaamheden te verrichten, leidt dit tot de conclusie dat de loonvordering van [eiser] dient te worden toegewezen en wel vanaf 20 januari 2015, evenals de wettelijke rente en wettelijke verhoging. Voor zover het beroep op verrekening van In de Moriaan ook betrekking heeft op deze vordering, wordt het afgewezen. In de Moriaan heeft haar beweerde tegenvorderingen immers niet of nauwelijks onderbouwd, hetgeen de kantonrechter aanleiding geeft artikel 6:136 BW toe te passen.
4.4.3.
Ten aanzien van het achterstallig loon ten bedrage van € 10.000,-- is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat In de Moriaan dit verschuldigd is. Door [eiser] is daarvoor te weinig gesteld. Bovendien is door [eiser] niet weersproken dat hij zijn eigen loon aan zichzelf uitbetaalde. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
4.4.4.
Een werkgever dient deugdelijke loonspecificaties aan zijn werknemers te verstrekken. De vordering dienaangaande, die overigens ook niet door In de Mondriaan is weersproken, ligt voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de kantonrechter de medegevorderde dwangsom zal matigen tot een bedrag van € 25,-- per dag met een maximum van € 500,-.
4.4.5.
Rest de beoordeling van de vordering tot wedertewerkstelling. Heden is eveneens op het verzoek van In de Moriaan tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst beslist. Op dit verzoek heeft de kantonrechter positief beslist, in dien zin dat de arbeidsovereenkomst, mocht in rechte komen vast te staan dat deze niet rechtsgeldig is geëindigd, met ingang van 16 april 2015 zal worden ontbonden. Gelet op de korte resterende duur van de arbeidsovereenkomst en gegeven de gebrouilleerde verhoudingen tussen partijen, acht de kantonrechter een verplichting tot wedertewerkstelling niet opportuun. De daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
4.4.6.
In de Moriaan zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- dagvaarding € 104,45
- griffierecht € 221,-
- salaris gemachtigde
€ 400,--
Totaal € 725,45

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt In de Moriaan
om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
1. het loon ten bedrage van € 2.500,- bruto per maand, vanaf 20 januari 2015 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd,
2. de wettelijke verhoging van maximaal 50 % ex artikel 7:625 BW over het toegewezen loon voor zover In de Moriaan met tijdige betaling in gebreke blijft,
3. de wettelijke rente over voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen waarvan het verzuim al is ingetreden met ingang van het tijdstip van dagvaarden, en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zullen worden vanaf het tijdstip waarop het verzuim is ingetreden, tot de dag der voldoening,
om aan [eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te verstrekken
4. een deugdelijke bruto-netto specificatie van het achterstallig loon, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 25,- per dag dat In de Moriaan hierin nalatig is met een maximum van € 500,--.
5.2.
veroordeelt In de Moriaan in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op
€ 725,45, te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en is in het openbaar uitgesproken.
Type: JS