ECLI:NL:RBLIM:2015:297

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
3685306 CV EXPL 14-12993
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over non-concurrentie- en relatiebeding tussen werkgever en ex-werknemers

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Paraat Brandbeveiliging B.V. en twee ex-werknemers, aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Paraat vorderde een veroordeling van de gedaagden tot betaling van een dwangsom wegens overtreding van een non-concurrentiebeding en een relatiebeding. De gedaagden hadden hun dienstverband met Paraat beëindigd en waren in dienst getreden bij een concurrent van Paraat, wat aanleiding gaf tot de vordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een rechtsgeldig non-concurrentiebeding van toepassing is, maar heeft geoordeeld dat de vordering tegen [gedaagde sub 1] moet worden afgewezen. De rechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde sub 1] het non-concurrentiebeding had overtreden. Voor [gedaagde sub 2] daarentegen, werd vastgesteld dat hij het relatiebeding had overtreden door in dienst te treden bij de onderneming van [gedaagde sub 1].

De rechter heeft de vordering van Paraat tegen [gedaagde sub 2] toegewezen en hem veroordeeld tot nakoming van het relatiebeding, met een dwangsom van € 250,00 per overtreding. Daarnaast is [gedaagde sub 2] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechter heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaard voor de veroordelingen tegen [gedaagde sub 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3685306 CV EXPL 14-12993
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 15 januari 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARAAT BRANDBEVEILIGING B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend Natronchemieweg 3, 6049 CN Herten, gemeente Roermond,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.M.I. Cornelissen,
tegen

1.[gedaagde sub 1], handelend onder de [naam],

zaakdoende [adres 1], wonend [adres 2],
2. [gedaagde sub 2],
wonend [adres 3],
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen.
Partijen zullen hierna Paraat, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de door Paraat in het geding gebrachte aanvullende producties
  • de op voorhand toegezonden producties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
  • de conclusie van antwoord tevens pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
  • de pleitnota van Paraat
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 8 januari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is op 24 november 2003 in dienst getreden bij Paraat in de functie van onderhoudsmonteur in opleiding. [gedaagde sub 2] is sedert 1 mei 2007 in dienst bij Paraat in de functie van electramonteur.
2.2.
In de arbeidsovereenkomsten van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] is een non-concurrentiebeding opgenomen.
2.3.
Het in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 1] opgenomen non-concurrentiebeding luidt als volgt:
“11.1 Het is de werknemer verboden binnen een tijdvak van één jaar na beëindiging van het arbeidscontract binnen een straal van 25 km, met de vestiging Litscherveldweg 11 te Heerlen als middelpunt, in enigerlei vorm betaald of onbetaald werkzaam te zijn bij, of financieel deel te nemen in een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever.
11.2
Het in lid 1 vermelde verbod geldt niet indien werknemer daartoe voorafgaand schriftelijke toestemming heeft gekregen van werkgever, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden.
11.3
Voor iedere overtreding van het hierboven bepaalde en voor iedere dag dat de werknemer in overtreding is, verbeurt werknemer een boete van € 225,00 per dag, te betalen aan werkgever, onverminderd het recht van werkgever op volledige vergoeding van de geleden schade.”
2.4.
In de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] is naast het non-concurrentiebeding ook nog een relatiebeding opgenomen. Artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 2] luidt als volgt:
“Het is de werknemer, zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de werkgever, verboden binnen een tijdvak van 1 jaar na beëindiging der dienstbetrekking binnen een kring met de Litscherveldweg 11 te Heerlen als middelpunt en met een straal van 25 km, in enigerlei vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever en/of met haar gelieerde ondernemingen te vestigen, te drijven, mede te drijven, of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin enig aandeel van welke aard ook te hebben.
Voorts is het de werknemer verboden om gedurende een periode van 2 jaar na beëindiging van het dienstverband, in dienst te treden bij, direct of indirect in welke vorm dan ook telefonisch of schriftelijk contact te onderhouden, bezoeken af te leggen, onderhandelingen te voeren, zaken te doen etc., met oude en/of bestaande relaties van werkgever en/of met haar gelieerde ondernemingen.
Onder “oude en bestaande relaties” worden in elk geval verstaan al die relaties waarmee de werkgever in de loop van 2 jaar voorafgaande aan het einde van het dienstverband zakelijke overeenkomsten heeft gesloten en/of onderhandelingen heeft gevoerd. Voorts vallen onder dit begrip alle relaties aan wie in de loop van 2 jaar voorafgaande aan het einde van het dienstverband offertes zijn uitgebracht en/of relatiegeschenken zijn verstuurd, alsmede alle (ex-)werknemers van werkgever en/of met haar gelieerde ondernemingen.
Bij overtreding van het in de voorgaande leden bepaalde is de in artikel 13 neergelegde boeteclausule van toepassing.
Artikel 13 Boete
Door de enkele overtreding en/of niet nakoming van het in de artikelen 9 tot en met 12 bepaalde is de werknemer van rechtswege in gebreke en verbeurt hij aan werkgever een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete van € 10.000,-- per overtreding, alsmede een bedrag van € 1.000,-- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, zijnde deze bedragen de alsdan door de werkgever geleden en te lijden schade, welke schade door de werknemer wordt erkend en door de werkgever niet behoeft te worden aangetoond, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan werkgever van een volledige schadevergoeding te dezer zake, indien deze meer dan vermeld boetebeding moge belopen.”
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ontslag genomen en zijn op 31 mei 2014 uit dienst getreden. [gedaagde sub 1] is een eigen onderneming gestart, [naam], en [gedaagde sub 2] is bij [gedaagde sub 1] in dienst getreden.

3.Het geschil

3.1.
Paraat vordert, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van:
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vanaf de datum van betekening van het vonnis tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding van het tussen partijen bestaande non-concurrentiebeding en € 1.000,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, doch uiterlijk tot 1 juni 2015, zijnde de einddatum van het non-concurrentiebeding,
  • [gedaagde sub 2] vanaf de datum van betekening van het vonnis tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding van het tussen partijen bestaande relatiebeding en € 1.000,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, doch uiterlijk tot 1 juni 2016, zijnde de einddatum van het non-concurrentiebeding (de kantonrechter leest: relatiebeding),
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Paraat vordert veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van een dwangsom. Het is juist, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betogen, dat uit artikel 611a Rv volgt dat een veroordeling tot betaling van een dwangsom een bijkomende veroordeling is. Uit het petitum van de dagvaarding volgt niet dat Paraat nakoming van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding en relatiebeding vordert. Echter dat kan wel uit het lichaam van de dagvaarding worden afgeleid. Het petitum van de dagvaarding dient dan ook gelezen te worden volgens hetgeen Paraat klaarblijkelijk bedoelde en door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook is begrepen of had moeten worden begrepen (vordering tot nakoming van het non-concurrentie- en relatiebeding op straffe van verbeurte van een dwangsom). Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op dit punt kan dan ook geen stand houden.
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit, ondanks de betwisting daarvan door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], naar het oordeel van de kantonrechter voldoende voort uit de stellingen van Paraat daaromtrent en de aard van de gevorderde voorzieningen.
4.3.
In het kader van deze procedure dient beoordeeld te worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vorderingen vooruit te lopen. Daarbij moet de kantonrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.4.
De kantonrechter dient voorts te beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig non-concurrentiebeding. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gesteld dat het non-concurrentiebeding haar gelding heeft verloren, nu er sprake is geweest van een ingrijpende functiewijziging, waardoor het non-concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken en opnieuw overeengekomen had dienen te worden.
4.5.
Uitgangspunt is dat een non-concurrentiebeding in de zin van artikel 7:653 BW opnieuw schriftelijk moet worden overeengekomen indien de functie van de betrokken werknemer zodanig ingrijpend is gewijzigd dat het beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken (Hoge Raad 9 maart 1979, NJ 1979, 497 Brabant/Van Uffelen). De enkele vaststelling dat de functie ingrijpend is gewijzigd is dus niet voldoende om het concurrentiebeding wegens strijd met het geldigheidsvereiste van lid 1 van artikel 7:653 BW (geheel of deels) ongeldig te achten. Tevens moet worden vastgesteld dat het beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Daartoe moet de rechter onderzoeken - en in zijn motivering tot uitdrukking brengen - of en zo ja in hoeverre en in welke mate, die wijziging, na een eventuele beëindiging van het dienstverband van de werknemer, bij handhaving van het non-concurrentiebeding een belemmering voor hem zal vormen om een nieuwe, gelijkwaardige werkkring te vinden, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandig ondernemer (Hoge Raad 5 januari 2007, JAR 2007/37 en 38 AVM Accountants/Osinga resp. AVM Accountants/Spaan). Van belang is dat ook wanneer sprake is van een ingrijpende functiewijziging die het non-concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder doet drukken, het non-concurrentiebeding slechts zijn werking verliest voor zover de in het arrest Brabant/Van Uffelen (zie hierboven) genoemde, tezamen genomen omstandigheden dit nodig maken met het oog op enerzijds de bescherming die artikel 7:653 lid 1 BW de werknemer biedt tegen het niet weloverwogen aangaan van een concurrentiebeding en anderzijds het te beschermen belang van de werkgever bij dat beding.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 1] op 24 november 2003 bij Paraat in dienst is getreden als onderhoudsmonteur in opleiding tegen een bruto maandloon van
€ 978,14 en bij het einde van het dienstverband de functie van hoofd BMI bekleedde tegen een bruto maandloon van € 3.083,25. [gedaagde sub 2] is op 1 mei 2007 in dienst getreden bij Paraat in de functie van electramonteur tegen een bruto maandloon van € 1.809,24 en bekleedde bij einde dienstverband de functie van assistent hoofd BMI tegen een bruto maandloon van
€ 2.878,91.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat van een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding als hiervoor bedoeld geen sprake is, laat staan dat hun functies zodanig zijn gewijzigd dat daardoor het overeengekomen non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken. Veeleer gaat het om een geleidelijk "doorgroeien" van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun werkzaamheden, die geacht moet worden redelijkerwijs te zijn voorzien. Ook acht de kantonrechter het toenemen van het salaris niet zodanig dat zulks steun geeft aan het standpunt van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat sprake zou zijn van een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is sprake geweest van een natuurlijk verloop in functies op grond van de kwaliteiten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
Nu naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ingrijpende functiewijziging en dat het non-concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken, moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat er sprake is van een rechtsgeldig non-concurrentiebeding.
4.8.
Nu er voorshands vanuit moet worden gegaan dat sprake is van een nog immer geldend non-concurrentiebeding, dient te worden beoordeeld of sprake is van een overtreding daarvan.
4.9.
Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of er sprake is van schending van het non-concurrentiebeding door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is voldoende aannemelijk geworden dat [naam] als een concurrent van Paraat heeft te gelden. Voor de vraag of sprake is van overtreding van het non-concurrentiebeding is van belang of [naam] binnen een straal van 25 kilometer van het kantooradres van Paraat is gevestigd oftewel of [naam] daadwerkelijk is gevestigd aan [adres 4] en vanuit hier de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, zoals Paraat stelt. Gezien de uiteenlopende standpunten van partijen is derhalve niet op eenvoudige wijze vast te stellen of het vestigingsadres van [naam] [adres 4] is. Op dit punt is nader onderzoek naar de feiten nodig, waarvoor - zoals hiervoor reeds overwogen - evenwel in een kort geding geen plaats is. Mitsdien is de kantonrechter van oordeel dat de zaak zich op dit punt niet leent voor een behandeling in kort geding. De kantonrechter zal om die reden de daarop betrekking hebbende gevraagde voorlopige voorziening weigeren.
4.10.
Het in de arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 2] opgenomen relatiebeding, waarvan niet is gesteld dat het (thans) geen werking heeft, verbiedt hem om bij ex-werknemers van Paraat in dienst te treden (artikel 10 lid 2 en 3 van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 2]). Door bij [naam] - de onderneming van [gedaagde sub 1] welke een ex-werknemer van Paraat is - in dienst te treden, heeft [gedaagde sub 2] het met Paraat overeengekomen relatiebeding overtreden. Daarmee staat zijn overtreding vast.
4.11.
Gelet op de overtreding van [gedaagde sub 2] van het relatiebeding heeft Paraat belang bij haar vordering [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van een dwangsom. Daarbij is relevant dat het boetebeding in de arbeidsovereenkomst en een eerder gevoerd kort geding - waarin Paraat ook al nakoming van het relatiebeding op straffe van een dwangsom vorderde - niet hebben geleid tot het voorkomen en/of beëindigen van de met het relatiebeding strijdige situatie.
4.12.
Een dwangsom is geen schadevergoeding, doch een prikkel tot nakoming. Het boetebeding zoals tussen partijen overeengekomen fixeert de schadevergoeding voor het geval dat de verplichtingen voortkomend uit het tussen partijen overeengekomen beding niet wordt nagekomen. Het vorenstaande brengt met zich dat geen aanleiding wordt gezien voor wat betreft de hoogte van de dwangsom aan te sluiten bij de boetebepalingen welke verbonden zijn aan overtreding van het non-concurrentiebeding en relatiebeding. De vordering zal dan ook op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
4.13.
Dat het voorgaande betekent dat [gedaagde sub 2] ter voorkoming van het verbeuren van dwangsommen ontslag dient te nemen bij [naam] kan niet tot een ander oordeel leiden. Het is [gedaagde sub 2] zelf geweest die ervoor heeft gekozen om zijn arbeidsovereenkomst met Paraat op te zeggen en om ondanks het relatiebeding in dienst te treden bij [naam].
4.14.
[gedaagde sub 2] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Paraat worden begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht € 115,00
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 792,52
4.15.
Nu de gevraagde voorlopige voorziening ten aanzien van [gedaagde sub 1] wordt geweigerd, zal Paraat worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] vast te stellen op 1 procespunt voor het salaris van de gemachtigde (½ punt voor de conclusie van antwoord, tevens pleitnota en ½ punt voor de mondelinge behandeling), aangezien namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] één en hetzelfde processtuk is ingediend en de mondelinge behandeling van de zaken tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelijktijdig heeft plaatsgevonden. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Paraat in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 300,00 salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf twee weken na betekening van het vonnis tot de dag van voldoening,
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot nakoming van het met Paraat overeengekomen relatiebeding, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per overtreding van het relatiebeding en van eveneens € 250,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot uiterlijk 1 juli 2016, zijnde de einddatum van het relatiebeding, en met een maximum van € 50.000,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Paraat tot op heden begroot op € 792,52,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van 5.3. en 5.4.,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ