ECLI:NL:RBLIM:2015:3202

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
C.03 - 203292 - KGRK 15-205
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.J.T.F. Verhappen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inroepen huurbeding en ontruiming van leegstaand onderpand

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door de NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. tegen onbekende huurders en andere betrokkenen. Het verzoek van de verzoekster was gericht op het verkrijgen van verlof tot het inroepen van het huurbeding zoals opgenomen in de hypotheekakte, en om ontruiming van de huurders van een leegstaand pand in Venlo. De verzoekster stelde dat de hypotheekgevers in strijd met het huurbeding het pand hadden verhuurd aan onbekende huurders, terwijl het pand leegstond. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen concrete feiten waren gesteld die erop wezen dat het pand daadwerkelijk verhuurd was, en dat het verzoekster niet was gelukt om aannemelijk te maken dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat het pand niet leegstond. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, met de overweging dat het inroepen van het huurbeding niet nodig was, en dat het verzoekster ook niet was gelukt om aan te tonen dat er een noodzaak was voor ontruiming, aangezien het pand al leeg was. De kosten van de procedure werden aan de zijde van de verweerders begroot op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Burgerlijk recht
zaaknummer: C/03/203292/KG RK 15-205
Beschikking van 15 april 2015
Op verzoek van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna verzoekster,
advocaat mr. T.J.P. Jager.
Het verzoek is gericht tegen:

1.de onbekende huurders, gebruikers c.q. onderhuurders

verblijvend in het perceel aan de [adres] te [plaats],
verweerders,
niet verschenen,
2.
[A]verblijvende in de PI Zuid Oost, locatie Roermond,
verweerder,
advocaat mr. M.F.M. Geeratz,
3.
mr. E.P. DE GROOTin zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van
[B],
verweerder,
niet verschenen,
4.
mr. L.E.D. TJEERTES, in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van
[C],
verweerder,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met (nagezonden) bijlagen,
- de oproep (inclusief advertentie) voor de mondelinge behandeling van de belanghebbenden bij het verzoek;
- de brief van mr. E.P. de Groot waarin staat dat de bewindvoerder niet zal verschijnen tijdens de mondelinge behandeling;
- de brief van mr. Geeratz van 8 april 2015, waarin het verweer van [A] is verwoord;
- de mondelinge behandeling op 8 april 2015, waarbij is verschenen
mr. J. Voskamp namens verzoekster.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van verlof tot het inroepen van het huurbeding als bedoeld in artikel 3:264 BW, zoals opgenomen in de hypotheekakte van
28 oktober 2004, alsmede tot ontruiming van de huurder(s), gebruikers c.q. onderhuurders binnen een door de voorzieningenrechter aan te geven termijn met betrekking tot:
het woonhuis met ondergrond, erf en tuin en verder toe- en aanbehoren, staande en gelegen te [plaats], [adres], kadastraal bekend als gemeente Venlo, sectie [X], nummer [nr. 1],
onverdeeld een/negenendertigste (1/39) aandeel in het mandelig pad gelegen aan de achterkant van het sub a. vermelde woonhuis, plaatselijk bekend gemeente Venlo [adres onderpand], kadastraal bekend als gemeente Venlo, sectie [X], nummer [nr. 2] (hierna: het onderpand).
2.2.
Verweerders sub 2 en 3 zijn de hypotheekgevers. Verweerder sub 4 is de vereffenaar van de nalatenschap van [C].
2.3.
Verzoekster heeft gesteld dat zij heeft moeten ervaren dat de hypotheekgevers in strijd met het huurbeding in de hypotheekakte en zonder haar toestemming het onderpand geheel of gedeeltelijk hebben verhuurd aan onbekende huurders, gebruikers c.q. onderhuurders. Verzoekster stelt dat met instandhouding van de huurovereenkomst(en) niet voldoende opbrengst kan worden verkregen om de vordering van verzoekster op de hypotheekgevers te voldoen. Verzoekster erkent dat het pand leegstaat, maar betoogt dat dit niet wil zeggen dat eventuele huurrechten doorbroken zijn. Verzoekster wenst door middel van een toewijzende beschikking van de rechtbank tijdens de veiling (21 mei 2015) aan potentiële kopers te kunnen laten zien dat het pand vrij van huur is, zodat dit geen belemmering vormt voor potentiële (particuliere) kopers om eventueel een bod te doen.
2.4.
Bij brief van 8 april heeft mr. Geeratz namens [A] verklaard dat hij het onderpand niet heeft verhuurd, noch derden toestemming heeft gegeven zich in de woning op te houden. [A] heeft aan Sannen B.V. makelaars en taxateurs te Venlo opdracht gegeven om de woning te verkopen en daar de sleutels in beheer gegeven nu [A] gedetineerd zit en de woning in afwachting van de verkoop reeds is leeggehaald. De makelaar en familieleden van [A] die in de buurt wonen hebben van buitenaf geconstateerd dat er geen bewoners in het onderpand verblijven, aldus mr. Geeratz.
2.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 3:264 BW per 1 januari 2015 is gewijzigd. De wetgever heeft bij het tot stand komen van de gewijzigde wettekst overwogen om het inroepen van het huurbeding in alle gevallen verplicht te stellen. Zover is het echter niet gekomen omdat het nadeel daarvan zou zijn dat het beding dan ook ingeroepen moet worden in die gevallen waarin zeker of vrijwel zeker is dat zich in de woning geen huurders of andere bewoners dan de hypotheekgever en zijn of haar partner of andere leden van het gezin bevinden of indien het juist wel wenselijk is de woning verhuurd te verkopen. De wetgever heeft daarom aan de verantwoordelijkheid van de bank vormgegeven door artikel 3:264 BW in die zin te wijzigen, dat het uitgangspunt is dat de hypotheekhouder het huurbeding inroept voorafgaand aan de veiling en slechts om drie redenen daarvan kan afzien, te weten indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat:
de instandhouding van de huurovereenkomst in het belang is van de opbrengst bij de openbare verkoop; of
ook met instandhouding van de huurovereenkomst kennelijk een voldoende opbrengst zal worden verkregen om alle hypotheekhouders die het beding hebben gemaakt en het jegens de huurder kunnen inroepen te voldoen; of
er geen personen krachtens huurovereenkomst gebruik kunnen maken van het bezwaarde goed op het moment van bekendmaking van de executoriale verkoop.
In de Memorie van Toelichting op de gewijzigde wettekst wordt als voorbeeld voor de situatie dat er geen sprake is van verhuur of onderhuur en dat dit in voldoende mate vast staat (uitzondering onder c) genoemd de situatie dat de hypotheekhouder bekend is met de feitelijke situatie ter plaatse en zich ervan vergewist heeft dat er geen andere personen dan de eigenaar en zijn huisgenoten wonen. De voorzieningenrechter overweegt dat vast staat dat het onderpand leeg staat. Daarnaast heeft [A] het bestaan van een huurovereenkomst betwist. Bovendien blijkt uit het taxatierapport dat de woning leegstaat en dat met medewerking van de eigenaar de woning onbewoond zal worden opgeleverd. Bij gebreke van concrete, anders luidende feiten en omstandigheden staat dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate vast dat het onderpand niet wordt verhuurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij gegronde redenen heeft om daaraan te twijfelen. Het verzoek van verzoekster haar verlof te verlenen om het huurbeding in te roepen zal dan ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter acht het bij dat oordeel relevant dat moet worden voorkomen dat onnodige kosten (explootkosten, advocaatkosten en griffierechten) worden gemaakt die ten laste van de opbrengst komen, waardoor in het algemeen de restschuld alleen maar onnodig oploopt. Dat is noch in het belang van verzoekster, noch in het belang van de geëxecuteerde.
Het ontruimingsverzoek
2.6.
Verzoekster stelt dat zij er recht en belang bij heeft ontruiming te vorderen omdat de veiling is bepaald op 21 mei 2015. Deze stelling wordt verder niet nader toegelicht. Nu het pand reeds is ontruimd en geen feiten en omstandigheden zijn gesteld waarom er gegronde redenen zouden zijn om aan te nemen dat het pand niet ontruimd zal blijven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook dit deel van het verzoek moet worden afgewezen.
2.7.
Nu het verzoek integraal wordt afgewezen zal verzoekster worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verweerders begroot op nihil.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst het verzoek af,
3.2.
veroordeelt verzoekster in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verweerders begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J.T.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015.
SS