ECLI:NL:RBLIM:2015:334

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
3648201 AZ VERZ 14-263
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst en privékilometers met bedrijfsbus

In deze zaak heeft de werkgever, TECHNISCH BURO [naam] B.V., verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder], op basis van vermeende schendingen van de arbeidsovereenkomst. De werkgever stelde dat de werknemer herhaaldelijk de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst veronachtzaamde, waaronder het ongeoorloofd gebruik van de bedrijfsbus voor privédoeleinden. De werknemer betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat het gebruik van de bedrijfsbus voor privédoeleinden in de praktijk was toegestaan, vooral tijdens wachtdiensten. De kantonrechter heeft de zaak op 19 januari 2015 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De werkgever heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder correspondentie en verklaringen van de werknemer. De werknemer heeft op zijn beurt betoogd dat er een verschil was tussen de schriftelijke afspraken en de praktijk, en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat privégebruik van de bedrijfsbus was toegestaan. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de werknemer in strijd met de aanwijzingen van de werkgever heeft gehandeld. Daarom werd het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: 3648201 AZ VERZ 14-263
Beschikking van de kantonrechter van 19 januari 2015
op een verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TECHNISCH BURO [naam] B.V.,
gevestigd te Urmond, gemeente Stein,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.G.C. van Baar,
tegen:
[verweerder],
wonend aan de [adres 1],
[woonplaats],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.E. de Vries, werkzaam als jurist bij FNV Bondgenoten.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Door partijen zijn de volgende processtukken ingediend:
  • een verzoekschrift met producties, ontvangen op 3 december 2014,
  • een verweerschrift met producties, ontvangen op 31 december 2014.
1.2.
Het verzoek van [verzoekster] is mondeling behandeld ter zitting van de kantonrechter op 13 januari 2015. Ter zitting zijn verschenen:
  • namens [verzoekster]: [naam directeur] (directeur-aandeelhouder), bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde,
  • [verweerder] in persoon, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde.
1.3.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
1.4.
Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is een onderneming die zich bezighoudt met de installatie en renovatie van technische installaties alsmede met service- en onderhoudswerkzaamheden op dat gebied. Naast de directeur-aandeelhouder zijn er vier monteurs en een administratieve kracht werkzaam in de onderneming.
2.2.
[verweerder] (geboren op [geboortedatum]) is sinds 24 februari 2003 bij [verzoekster] in dienst in de functie van onderhouds- en servicemonteur, sinds 24 januari 2004 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatstverdiende loon bedraagt € 3.008,68 bruto per vier weken, exclusief 8 % vakantiebijslag. Onder punt 23 van de arbeidsovereenkomst zijn partijen het volgende overeengekomen:
“Aanvullend op het onder 22) genoemde dient B [opmerking kantonrechter: [verweerder]] nauwkeurig een kilometerverantwoording van de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto bij te houden. Bij het tanken van brandstof dient B op de leveringsbon zijn handtekening, kenteken en kilometerstand te noteren en deze bon op de administratie af te geven. Privegebruik door B van de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto is niet toegestaan.”
2.3.
Op 22 augustus 2008 heeft [verweerder] de hieronder geciteerde – voor zover thans van belang – notitie ‘gezien en gelezen voor akkoord’ ondertekend:
“(...) VANAF MAANDAG 25 AUGUSTUS MOETEN DE KILOMETERLIJSTEN INGEVULD WORDEN, ZOALS OP DE BIJGEVOEGDE BIJLAGE.
Dit houdt dus in dat de kilometers per adres, volgens gereden route moeten ingevuld worden.
INDIEN DIT NIET GEBEURD, ZULLEN WIJ U DE NIET VERANTWOORDDE KILOMETERS, MOETEN BESCHOUWEN ALS GEREDEN PRIVE-KILOMETERS.
WIJ ZIJN GENOODZAAKT OM DIT AAN DE LOONADMININSTRATEUR DOOR TE GEVEN. (...)”
2.4.
Medio 2012 is een voertuigvolgsysteem in de bedrijfsvoertuigen van [verzoekster] aangebracht.
2.5.
Blijkens een brief van 6 december 2012 van het door [verzoekster] ingeschakeld Accountantskantoor Van Deur (hierna: Van Deur) aan [verweerder] is er (in een overigens niet nader gespecificeerde kort daarvoor gelegen periode) een gesprek geweest tussen de directeur van [verzoekster] en [verweerder]. Blijkens de brief heeft Van Deur een verslag gekregen van dat gesprek en wilde Van Deur dit aan [verweerder] rapporteren. In de brief staat – voor zover thans van belang – onder meer het volgende:
“(...) – Prive gebruik Auto:
Tevens is er met u gesproken over het privé gebruik van de dienst auto. Hier in kunnen we kort blijven, omdat hiervoor de door de belastingdienst opgelegde regels gelden en blijven gelden. Privé gebruik dienst auto is niet toegestaan ! (...).”
2.6.
Bij brief van 17 februari 2014 heeft [verzoekster] aan [verweerder] het volgende – voor zover thans van belang – laten weten:
“(...) Reeds meerdere malen hebben wij u erop geattendeerd dat er geen privé kilometers gereden mogen worden met de bedrijfsauto. Zowel mondeling als schriftelijk hebben wij u dit medegedeeld. Dit staat ook
uitdrukkelijkvermeld in uw arbeidsovereenkomst van 24-01-2004 §23.
Helaas hebben wij toch weer moeten constateren dat u zich afgelopen weekend wederom hier niet aan gehouden heeft. Derhalve zijn wij genoodzaakt u nu een sanctie op te leggen met een realiteitswaarde van 1 euro per gereden kilometer.
Tevens willen wij u erop wijzen dat bij een eventuele volgende keer direct de bedrijfsauto dient te worden ingeleverd en wij dit direct zullen melden bij de belastingdienst. Wij als werkgever zullen u een dan sanctie hiervoor opleggen van €300,- boete en 1 euro per verreden privé kilometer. (...).”
2.7.
Bij brief van 10 maart 2014 heeft [verzoekster] aan [verweerder] – voor zover thans van belang – het volgende laten weten:
“(...) Naar aanleiding van het inleveren van het bedrijfsvoertuig willen wij u het volgende mededelen. Wij (...) zijn verplicht ongeoorloofd privé kilometers door te geven aan de belastingdienst. Derhalve vinden wij ook dat wij u hierop moeten attenderen. Dit hebben wij dan ook al meerdere keren gedaan en wel op de volgende manieren:
  • In het arbeidscontract staat vermeld dat privé gebruik niet is toegestaan.
  • Vervolgens bent u op 22-08-2008 middels een door uzelf getekende brief hier nogmaals op gewezen.
  • Wederom in een samenvattende brief 06-12-2012 betreffende ons gesprek. Hierin staat kort en duidelijk dat Privé gebruik van het bedrijfsvoertuig niet is toegestaan.
U had in 2014 binnen 1,5 maand al meer dan 300 kilometer privé gereden met het door werkgever ter beschikking gestelde voertuig. Zelfs op 1 dag circa 265 privé kilometers. (...) Wij vonden en vinden deze actie ver buiten alle proporties en niet acceptabel. Wij hebben derhalve u dan ook een verrekening opgelegd van € 1, - per verreden privé kilometer. Waarbij een boete van € 300, - nog niet is opgenomen. Omdat het ook voor ons het opleggen van een boete, een ongewone en 1e situatie betrof. (...)
Zoals u reeds is medegedeeld zal het voertuig wel tijdens normale werkzaamheden worden aangeboden maar moet het voertuig elke avond worden geparkeerd op [adres 2] te Urmond.
Indien u wachtdienst heeft krijgt u het voertuig wel mee naar huis maar gaan wij ervan uit dat u zich houdt aan de door de belastingdienst aangegeven regels (u inmiddels wel bekent).
Omdat u nu op eigen gelegenheid naar het werk dient te komen komt u in aanmerking voor reiskosten vergoeding. (...)
Toch doe ik nogmaals adviseren akkoord te gaan met ons voorstel van 17-02-2014 zodat deze negatieve problematiek uit de wereld is en we ons volledig kunnen richten op onze werkzaamheden. (...).”
2.8.
Bij brief van 27 maart 2014 heeft de toenmalige gemachtigde zijdens [verweerder] aan [verzoekster] – voor zover thans van belang – in reactie op de brieven van 17 februari en 10 maart 2014 van [verzoekster] het volgende laten weten:
“(...) In uw brieven stelt u dat cliënt ongeoorloofde privé-kilometers heeft gereden met de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto. Cliënt betwist dit ten stelligste.
Cliënt mag sinds zijn indiensttreding gebruik maken van de bedrijfsauto voor woon-werkverkeer. Daarnaast is het cliënt toegestaan tijdens wachtdiensten zich vanaf de locatie waar cliënt zich bevindt naar de storing te begeven. Naar ik heb begrepen maken cliënt en andere collega’s tijdens wachtdiensten op deze wijze al jaren gebruik van de bedrijfsauto.
De door u aangehaalde 265 kilometer zijn gereden tijdens een wachtdienst. Cliënt heeft de bedrijfsauto meegenomen voor privéaangelegenheden, om vooruitlopend op een eventuele storing zo spoedig mogelijk ter plaatste te kunnen zijn. Cliënt verkeerde in de veronderstelling dat dit was toegestaan. Bij cliënt is naar aanleiding van uw brieven nu echter onduidelijkheid ontstaan over wanneer het is toegestaan om privé te rijden met de bedrijfsauto. Graag verneem ik een reactie van u hierop.
Naar aanleiding van de door cliënt gereden privé-kilometers is er door u een bedrag van € 257,00 netto verrekend met het salaris over periode 2 van 2014. Het inhouden van een boete is slechts toegestaan indien uit de arbeidsovereenkomst de voorschriften waarvoor een boete is gesteld blijken én het bedrag van de boete is vermeld. In de arbeidsovereenkomst van cliënt is echter een dergelijk boetebeding niet opgenomen. Daarnaast heeft cliënt ook niet ingestemd met deze verrekening. Het is dientengevolge dan ook niet toegestaan eenzijdig het salaris van cliënt te korten. Graag ontvangt cliënt een correctie van het ingehouden bedrag.
Tevens is de bedrijfsauto van cliënt ingenomen naar aanleiding van deze kwestie, waardoor de uitvoering van de werkzaamheden van cliënt wordt belemmerd. In de arbeidsovereenkomst van cliënt is opgenomen dat voor de uitvoering van zijn werkzaamheden een bedrijfsauto ter beschikking wordt gesteld. Ik verzoek u dan ook om het besluit om de bedrijfsauto in te nemen terug te draaien. Nu cliënt niet heeft ingestemd met het innemen hiervan is het besluit ten onrechte genomen. (...).”
2.9.
Met ingang van 8 april 2014 heeft [verweerder] zich ziek gemeld.
2.10.
Bij brief van 14 april 2014 heeft (de advocaat van) [verzoekster] – voor zover thans van belang – het volgende aan (de gemachtigde van) [verweerder] laten weten:
“(...) In uw brief stelt u dat uw cliënt betwist dat hij ongeoorloofd de privékilometers heeft gereden met de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto. Hierover kan evenwel geen misverstand bestaan. Werknemers binnen het bedrijf van cliënte dienen een kilometeradministratie bij te houden. Voor woon- werkverkeer, alsmede voor zakelijke ritten dienen zij de meest economische route te nemen en daarvan een administratie bij te houden. Indien een werknemer een wachtdienst heeft dan dient deze rekening te houden met het feit dat hij kan worden opgeroepen.
U geeft aan dat er bij uw cliënt onduidelijkheid is ontstaan over wanneer het is toegestaan om privé te rijden met de bedrijfsauto. Cliënte kan zich niet voorstellen dat daarover ook maar enige verwarring kan bestaan. Voor woon- werkverkeer en zakelijke ritten is er geen twijfel mogelijk. Ook voor wachtdiensten is dit niet het geval. Het is in ieder geval voor alle andere medewerkers van cliënte steeds duidelijk geweest dat een wachtdienst geen vrijbrief is om het verbod op het rijden van privékilometers aan de laars te lappen. (...).”
2.11.
Blijkens de brief van de bedrijfsarts R.P. Dammer van 23 mei 2014 betreffende een terugkoppeling van de probleemanalyse en advies heeft [verweerder] “een duidelijk medisch ziektebeeld. Hij volgt een gerichte behandeling voor zijn herstel. (...) De beperkingen liggen op het vlak van het persoonlijk en sociaal functioneren: concentratie, aandacht verdelen, korte temrijn geheugen, initiatief (werk)druk(te) piekbelasting, deadlines, complexe taken, samenwerken, conflicthantering, hanteren van emoties, vervoer. (...) Medisch herstel is het einddoel.”
2.12.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft (de gemachtigde van) [verweerder] aan (de advocaat van) [verzoekster] – voor zover thans van belang – het volgende laten weten:
“(...) Mijn cliënt handhaaft zijn stelling dat hij gedurende zijn dienstverband met uw cliënt tijdens wachtdiensten gebruik heeft mogen maken van de bedrijfsauto. Dat is al jaren zo. Het feit dat uw cliënt zich thans op het standpunt stelt dat dit niet mag dan wel nooit gemogen heeft is op zijn zachtst gezegd vreemd te noemen. Ik ben op de hoogte van het feit dat mijn cliënt schriftelijk gewezen is op het feit dat hij de bedrijfsauto tijdens wachtdiensten niet privé mocht gebruiken. Het feit echter dat de praktijksituatie anders was levert wel degelijk onduidelijkheid en verwarring op.
Cliënt gaat niet akkoord met de in rekening gebrachte kilometers. (...).”
2.13.
Bij brief van 16 juni 2014 heeft (de advocaat van) [verzoekster] aan (de gemachtigde van) [verweerder] – voor zover thans van belang – het volgende laten weten:
“(...) Partijen verschillen van mening over de vraag of het uw cliënt was toegestaan om de bedrijfswagen voor privédoeleinden te gebruiken. Van uw zijde wordt niet alleen erkend dat uw cliënt hierop schriftelijk is gewezen, maar dat er ook concrete schriftelijke afspraken zijn gemaakt. Uw cliënt heeft bij voortduring en consequent deze afspraken genegeerd. Het privégebruik heeft overigens niet alleen betrekking op de wachtdiensten. Ook het privégebruik op reguliere werkdagen was niet incidenteel, maar structureel, heeft cliënte achteraf vastgesteld. De gereden kilometers overschrijden bij voortduring het maximum aantal in het kader van de bijtelling, waar cliënte steeds jegens de Belastingdienst heeft verklaard dat er geen sprake was van privégebruik in de fiscale zin daarvan. Het is uw cliënt die bij voortduring deze regelgeving willens en wetens overtreedt, en ook nog het risico van een naheffing inclusief boete volledig bij zijn werkgever wil leggen. Dit kan niet en wordt ook niet getolereerd.
Hetzelfde geldt voor de vergoeding van het niet overeengekomen privégebruik. (...).”
2.14.
Blijkens de brief van de bedrijfsarts R.P. Dammer van 12 september 2014 betreffende een periodieke evaluatie spelen er twee zaken:
“(...) Primair is dit de kwestie met de werkgever. Secundair zijn er dermate gezondheidsklachten opgetreden dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid. Tijdens het spreekuur is secuur gekeken naar de claim op de arbeidsongeschiktheid en de conclusie is dat de beperkingen op het vlak van het persoonlijk en sociaal functioneren van dien ernst is dat arbeidsongeschiktheid aan de orde is. (...) De kwestie met de werkgever staat centraal in de beleving van dhr. [verweerder]. Hij meldt mij dat na een pauze de Mediation weer wordt opgepakt. Dit lijkt mij cruciaal om uit eindelijk tot herstel te kunnen komen. (...) Op termijn is medisch herstel te verwachten. (...).”
2.15.
Blijkens de brief van de bedrijfsarts R.P. Dammer van 28 oktober 2014 betreffende een periodieke evaluatie is er medisch geen verbetering te melden:
“(...) Er zijn duidelijke beperkingen op het vlak van het persoonlijk en sociaal functioneren. Hierdoor wordt arbeidsongeschiktheid vastgesteld. Inzake de kwestie tussen werkgever en werknemer wordt weinig voortgang geboekt. (...) De vraag is of overeenstemming toch te realiseren valt. Immers bij voortduren van verzuim komen naast de verzuimkosten straks ook de kosten rond de verplichtingen in Poortwachter in beeld in het kader van een spoor 2 re-integratie (...). De enige oplossing ten aanzien van het herstel van de beperkingen is de afhandeling van de kwestie die speelt. (...) Zolang de kwestie voortduurt zullen de medische beperkingen in stand gehouden worden. (...).”

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking de tussen partijen
bestaande arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden primair
wegens gewichtige redenen en subsidiair wegens een verandering in de omstandigheden,
zonder toekenning van enige vergoeding, kosten rechtens.
3.2.
[verweerder] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter heeft zich ervan gewist dat het verzoek tot ontbinding geen verband houdt met het bestaan van één van de opzegverboden zoals bedoeld in de artt. 7:647, 7:648, 7:670 of 7:670a BW of met enig ander bijzonder verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.2.
De ontbindingsprocedure ex art. 7:685 BW is een procedure waarin de kantonrechter betrekkelijk snel dient te beoordelen of er gewichtige redenen zijn om de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer op korte termijn te ontbinden. Het is daarbij niet gebruikelijk dat getuigen worden gehoord of dat anderszins nader feitenonderzoek plaatsvindt. De kantonrechter moet het in een zaak als deze doen met hetgeen partijen voorafgaand aan de zitting en tijdens de zitting hebben aangevoerd.
4.3.
Voor zover [verzoekster] heeft beoogd te stellen dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden omdat er sprake is van een situatieve arbeidsongeschiktheid, volgt de kantonrechter [verzoekster] niet in haar stelling. Immers, uit de probleemanalyse en advies (zie onder 2.11.) en de periodieke evaluaties (zie onder 2.14. en 2.15.) blijkt ondubbelzinnig dat de bedrijfsarts van oordeel is dat [verweerder] op medische gronden arbeidsongeschikt is.
4.4.
[verzoekster] heeft – kort gezegd – gesteld dat [verweerder] ‘grovelijk en bij voortduring’ de verplichtingen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst veronachtzaamt en weigert na te komen. [verweerder] blijkt hardnekkig te weigeren te voldoen aan redelijke bevelen dan wel opdrachten dan wel instructies die zijdens [verzoekster] worden verstrekt. Ondanks dat (i) in de arbeidsovereenkomst duidelijk staat dat het niet is toegestaan de bedrijfsauto privé te gebruiken en dat er een nauwkeurige kilometerverantwoording dient te worden bijgehouden, (ii) [verweerder] de notitie van 22 augustus 2008 heeft ondertekend,
(iii) [verweerder] tijdens een gesprek dat omstreeks november-december 2012 plaatsvond er op is gewezen dat privégebruik van de dienstauto niet is toegestaan, hetgeen per brief van
6 december 2012 aan [verweerder] is gerapporteerd, en (iv) [verweerder] bij brief van 17 februari 2014 een sanctie is opgelegd wegens ongeoorloofd privégebruik van de bedrijfsbus, blijft [verweerder] oneigenlijk privégebruik maken van de ter beschikking gestelde bedrijfsbus en blijft hij ‘opzettelijk een onjuiste en/of onvolledige kilometeradministratie’ invullen. Dit klemt te meer nu [verweerder] ervan op de hoogte was dat er een voertuigvolgsysteem in de bedrijfsbus zat en hij tóch ‘ongebreideld’ doorging met het oneigenlijk privégebruik van de bedrijfsbus en het trachten te verbergen daarvan door de kilometerregistratie ‘opzettelijk onjuist en/of onvolledig’ in te vullen. Ondanks twee ondernomen mediationpogingen blijft [verweerder] vasthouden aan zijn standpunt over de toelaatbaarheid van privégebruik van de bedrijfsbus en wil hij hiervoor worden gevrijwaard. Gelet daarop acht [verzoekster] zich niet debet aan de situatie. Ook is er sprake van een schending van vertrouwen waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van [verzoekster] kan worden gevergd, aldus [verzoekster].
4.5.
[verweerder] heeft – kort gezegd – als verweer aangevoerd dat hoewel schriftelijk inderdaad meermaals is vastgelegd dat hij privé geen gebruik zou mogen maken van de bedrijfsbus, de praktijk geheel anders was. Toen [verweerder] begon te werken bij [verzoekster] beschikte hij niet over eigen vervoer, hetgeen volgens [verzoekster] geen probleem was omdat hij voor woon-werkverkeer van de bedrijfsbus gebruik kon maken. Toen bleek dat [verweerder] voor wachtdiensten geen vergoeding kreeg, heeft [verweerder] hierover met [verzoekster] gesproken en werd hem meegedeeld dat hij ‘gerust weg mocht’ met de bedrijfsbus, omdat hij dan als er een storing werd gemeld binnen vier uur bij de klant kon zijn. Ook was het geen probleem als hij de bedrijfsbus buiten de wachtdiensten (heel) beperkt voor privéritten zou gebruiken. Hem werd verteld om dat ‘maar ergens weg te schrijven’. Partijen zagen het privégebruik van de bedrijfsbus als een soort compensatie in natura voor de wachtdiensten in plaats van dat daarvoor door [verzoekster] een vergoeding in geld werd verstrekt. Als [verweerder] wachtdienst had dan was het toegestaan om de bedrijfsbus privé te gebruiken. Vanaf november 2012 heeft [verweerder] de bedrijfsbus buiten wachtdiensten niet meer privé gebruikt, behoudens een op 17 november 2012 buiten de wachtdienst gemaakte privérit van 1,6 kilometer omdat het slecht weer was. [verweerder] wist dat in de bedrijfsbus een voertuigvolgsysteem zat en dat [verzoekster] elke kilometer die hij reed kon volgen. Indien het daadwerkelijk zo was dat privégebruik van de bedrijfsbus te allen tijde verboden was, dan ligt het niet voor de hand privé te blijven rijden en ook nog eens een ondeugdelijke kilometeradministratie te voeren, aangezien het voertuigvolgsysteem het compleet nutteloos maakte het privégebruik te proberen te verdoezelen. Bovendien hoefde volgens [verweerder] vanaf medio 2012 vanwege dat voertuigvolgsysteem geen kilometeradministratie meer te worden bijgehouden. [verweerder] heeft voorts een viertal verklaringen van oud-collega’s overgelegd, die zijn stelling ondersteunen dat er binnen [verzoekster] een beleid gold dat er bij wachtdiensten (binnen de grenzen van het redelijke) privégebruik van de bedrijfsbus mocht worden gemaakt. Zo heeft een collega ooit de bedrijfsbus meegenomen naar een camping. Volgens [verweerder] heeft het verschil in de praktijk en het ‘schriftelijke’ te maken met een fiscale achtergrond. Blijkens het verzoekschrift heeft [verzoekster] [verweerder] al sinds 2008 aangesproken op het privégebruik van de bedrijfsbus, waarna [verzoekster] vervolgens circa zes jaar wacht met het indienen van een ontbindingsverzoek. Hieruit volgt volgens [verweerder] al dat er geen objectieve of subjectieve dringende reden is.
4.6.
Ter zitting is – kort gezegd en voor zover thans van belang – aanvullend zijdens [verzoekster] het volgende verklaard:
  • hoofdregel is dat het niet is toegestaan, ook niet tijdens wachtdiensten, met een bedrijfsbus privé-kilometers te rijden, hetgeen steeds zo is gecommuniceerd. De bedrijfsbus mag wel voor woon-werkverkeer worden gebuikt.
  • in het loon zit een vergoeding voor wachtdiensten, zodat er geen sprake is van ‘compensatie’ van die diensten door het toestaan van privégebruik van de bedrijfsbus.
  • vanaf medio 2012 hoeft de kilometeradministratie niet meer te worden bijgehouden aangezien elke bedrijfsbus is voorzien van een voertuigvolgsysteem. Een urenverantwoording moet nog wel worden bijgehouden.
  • in 2008, 2012 en 2014 heeft [verweerder] ongeoorloofd privégebruik van de bedrijfsbus gemaakt. In de eerste helft van februari 2014 heeft [verweerder] al meer dan 300 privékilometers met de bedrijfsbus gereden. Kennelijk plant [verweerder] zijn privéafspraken op momenten dat hij wachtdienst heeft.
  • Er is een verschil tussen tijdens wachtdiensten aan huis gekluisterd zijn enerzijds en enigszins in de omgeving zijn en dan de bedrijfsbus pakken anderzijds, waarmee [verzoekster] vrede heeft.
  • in 2014 wilde [verzoekster] dat er vanaf dát moment geen privégebruik van de bedrijfsbus meer zou worden gemaakt, hetgeen is besproken met de monteurs. [verweerder] zette vanaf dat moment ‘de hakken in het zand’, waarna een conflict is ontstaan en [verweerder] zich vervolgens heeft ziek gemeld.
  • er kunnen geen conclusies worden verbonden aan de verklaringen van ex-collega’s, aangezien zij al geruime tijd niet meer werkzaam zijn bij [verzoekster].
  • dat een collega een bedrijfsbus meenam naar een camping, daarover heeft [verzoekster] met die collega afspraken gemaakt omdat hij op dat moment krap in de monteurs zat.
  • [verzoekster] heeft nimmer oogluikend toegestaan dat er privéritten met de bedrijfsbus werden gemaakt.
4.7.
Ter zitting is – kort gezegd en voor zover thans van belang – aanvullend zijdens [verweerder] het volgende verklaard:
  • de kern van het geschil komt neer op een ‘welles-nietes’ wat betreft het privégebruik van de bedrijfsbus.
  • er is een groot verschil tussen hetgeen op papier is overeengekomen en de praktijk:
het gebruik van de bedrijfsbus voor woon-werkverkeer en privégebruik mocht vanaf het begin. Dit gold zowel voor [verweerder] als voor de overige collega’s.
  • [verweerder] heeft (eind 2012) met [verzoekster] een gesprek gehad en daarin is afgesproken dat als hij wachtdienst had, hij privégebruik van de bedrijfsbus mocht maken en als hij geen wachtdienst had, hij geen privégebruik van de bedrijfsbus mocht maken. Vanaf toen heeft [verweerder] conform de afspraak de bedrijfsbus enkel (beperkt) voor privéritten gebuikt tijdens wachtdiensten, behoudens een rit van 1,6 kilometer.
  • de circa 300 kilometers in februari 2014 zijn gemaakt tijdens wachtdiensten: privégebruik gedurende wachtdiensten werd in de regio op bescheiden schaal toegestaan (‘als het creatief werd weggeschreven, dan was het oké’). De familiebezoeken zijn gemaakt tijdens wachtdiensten.
  • dat een collega met de bedrijfsbus naar de camping mocht betreft ook privégebruik. [verzoekster] moet geen verschil maken tussen collega’s, dat is inconsequent.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld zonder nadere bewijslevering – waartoe deze procedure zich niet leent – niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat [verweerder] zodanig in strijd met de aanwijzingen van [verzoekster] heeft gehandeld dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen hierdoor zou worden gerechtvaardigd. Zo heeft [verweerder] gesteld vanaf het begin van zijn indiensttreding bij [verzoekster] de bedrijfsbus óók voor privéritten tijdens wachtdiensten te hebben gebruikt, waarop [verzoekster] niet anders heeft gereageerd dan dat het volgens de arbeidsovereenkomst niet is toegestaan, hetgeen echter niets zegt over de praktijk, waarop [verweerder] zich beroept. In 2008 heeft [verzoekster] [verweerder] een ‘notitie’ laten ondertekenen (zie onder 2.3.) met betrekking tot het bijhouden van kilometerlijsten, zonder dat overigens is gebleken dat [verzoekster] aan de in die verklaring opgenomen noodzaak om niet verantwoorde kilometers als privékilometers te zullen beschouwen en aan de loonadministrateur door te geven, consequent heeft opgevolgd. Eind 2012 heeft een gesprek tussen (de directeur van) [verzoekster] en [verweerder] plaatsgevonden waarbij onder meer is gesproken over privégebruik van de bedrijfsbus (zie onder 2.5.). Uit de brief van Van Deur valt echter niet af te leiden dat dit ook zou gelden voor (beperkte) privékilometers met de bedrijfsbus tijdens wachtdiensten. Wat hier ook van zij, wederom is gesteld noch gebleken dat [verzoekster] hieraan enige consequentie heeft verbonden. Daarbij komt dat zijdens [verzoekster] ter zitting is erkend dat er vanaf medio 2012 geen kilometeradministratie meer hoefde te worden bijgehouden, zodat haar stelling dat [verweerder] trachtte privékilometers met de bus te verbergen door de kilometerregistratie opzettelijk onjuist en/of onvolledig in te vullen om die reden niet kan worden gevolgd, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is van enig ‘opzet’ daaromtrent. Ook het ‘campingvoorbeeld’ draagt niet bij tot een beweerdelijk consequent door [verzoekster] gevolgde lijn dat zowel op papier alsook in de praktijk nimmer privékilometers met de bedrijfsbus zouden mogen worden gemaakt. Vervolgens heeft [verzoekster] in medio februari 2014 (zie onder 2.6.) en medio maart 2014 (zie onder 2.7.) het beweerdelijk ongeoorloofde privégebruik van de bedrijfsbus door [verweerder] in het weekend voorafgaand aan de onder 2.6. geciteerde brief aangekaart, die dat op zijn beurt eind maart 2014 (zie onder 2.8.) gemotiveerd heeft betwist. Hierop volgde zijdens [verzoekster] medio april 2104 (zie onder 2.10.) een reactie waarin niet erg concreet is ingegaan op de stelling van [verweerder] dat er in de praktijk een ander beleid gold dan op papier, met name tijdens wachtdiensten.
4.9.
Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat het door [verzoekster] primair gestelde, te weten dat [verweerder] (i) ‘grovelijk en bij voortduring’ de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst veronachtzaamt en weigert na te komen, (ii) ‘hardnekkig’ weigert te voldoen aan redelijke bevelen/opdrachten/instructies van [verzoekster] en (iii) het vertrouwen van [verzoekster] heeft geschonden, niet is komen vast te staan.
4.10.
Evenmin is het subsidiaire gestelde, te weten dat de arbeidsrelatie dusdanig is verstoord, dat hierin een gerechtvaardigde reden voor ontbinding is gelegen, komen vast te staan.
4.11.
Gelet op al het voorgaande dient het door [verzoekster] verzochte te worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 400,00 (salaris gemachtigde).

5.De beslissing

5.1.
wijst het verzochte af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 400,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: JC