ECLI:NL:RBLIM:2015:3539

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
C/03/202962 / JE RK 15-439 en C/03/203648 / JE RK 15-572 en C/03/203650 / JE RK 15-573
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 maart 2015 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren met verslavingsproblematiek. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen en hem uit huis te plaatsen, gezien de problematische situatie van de ouders. De ouders, die beiden kampen met verslavingsproblemen, hebben hun woning verloren en verblijven tijdelijk bij de grootouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige bestaat, wat aanleiding geeft tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling, die eerder was verleend, gehandhaafd tot 1 april 2015 en de minderjarige voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. Tevens is er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de minderjarige in een rustige omgeving kan herstellen van zijn ontwenningsverschijnselen en dat de ouders moeten werken aan hun problemen, waaronder het vinden van eigen huisvesting en het verkrijgen van begeleiding.

De kinderrechter heeft de beschikking van 17 maart 2015, waarin de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing waren geregeld, gehandhaafd. De ouders hebben aangegeven het eens te zijn met de ondertoezichtstelling, maar niet met de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft besloten dat de ouders in juni 2015 opnieuw moeten worden gehoord over de voortgang van de situatie van de minderjarige en de stappen die zij hebben gezet.

Uitspraak

Beschikking
C/03/203648 JE RK 15-572
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/202962 / JE RK 15-439 en C/03/203648 / JE RK 15-572
en C/ 03/203650/ JE RK 15-573
datum uitspraak: 30 maart 2015

beschikking (voorlopige) ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Maastricht
betreffende
[minderjarige], geboren op [2015] te [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder], hierna te noemen de moeder

en
[naam vader], hierna te noemen de vader
beiden wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J.W. Pieters, kantoorhoudend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen
de GI,
gevestigd te Roermond.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 februari 2015, ingekomen bij de griffie op 2 maart 2015;
- het rapport van de Raad van 9 maart 2015, ingekomen bij de griffie op 11 maart 2015;
- de beschikking van deze rechtbank van 17 maart 2015 (C/03/203648/JE RK 15-572)
het verleningsbesluit van de gemeente Sittard-Geleen van 17 maart 2015, ingekomen bij de griffie op 20 maart 2015.
Op 30 maart 2015 heeft de kinderrechter de zaken gezamenlijk ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, de vader en hun advocaat mr. J.W. Pieters,
- een vertegenwoordig(st)er van de Raad,
- twee vertegenwoordigers van de GI,
- de grootvader vaderszijde.

De standpunten

De Raad heeft ter zitting de verzoeken voorzover zij overlappend zijn gedaan ingetrokken.
Er zijn veel zorgen over [minderjarige] die verslaafd is geboren en een prikkelarme omgeving nodig heeft om te kunnen herstellen van deze zorgelijke start. Er is bij de ouders sprake van veel problematiek. De moeder heeft tijdens de zwangerschap methadon gebruik. De vader kampt met verslavingsproblematiek. De ouders zijn uit hun woning gezet en zij verblijven thans met de andere kinderen bij de grootouders vaderszijde. Dit alles is niet goed voor kinderen. Er is in het gezin gespecialiseerde gezinshulp ingezet en het is belangrijk dat deze hulp door blijft gaan. De ondertoezichtstelling is nodig om toezicht te blijven houden en die hulp in te zetten die nodig is voor het gezin.
De Raad verzoekt dan ook de voorlopige ondertoezichtstelling te handhaven en verzoekt tevens de ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van een jaar. Daarnaast is een machtiging uithuisplaatsing nodig voor de duur van zes maanden. Er zal huisvesting moeten komen voor de ouders en de kinderen en gezorgd moet worden dat [minderjarige], als hij weer thuisgeplaatst wordt, dit in een rustige omgeving plaatsvindt.
Namens de ouders heeft de advocaat ter zitting verklaard dat de ouders het eens zijn met de ondertoezichtstelling. Zij zijn het echter niet eens met de uithuisplaatsing van [minderjarige]. De vader is verslaafd en neemt deel aan een methadonprogramma. De ouders zijn uit de woning gezet omdat er teveel methadon in huis werd aangetroffen waardoor er sprake leek te zijn van drugshandel. Door een woordenwisseling tussen de vader en een gemeenteambtenaar is de uitkering van de vader stopgezet. De moeder heeft tijdens de zwangerschap methadon gebruikt waardoor [minderjarige] verslaafd ter wereld is gekomen. Beide ouders hebben hulp gezocht bij Mondriaan. De ouders erkennen dat zij fouten hebben gemaakt en niet altijd eerlijk zijn geweest, maar dit moet niet leiden tot een uithuisplaatsing van [minderjarige]. De grootouders zijn bereid de ouders op te vangen totdat ze weer eigen woonruimte hebben.
Desgevraagd heeft de moeder aangegeven dat zij door de stress tijdens de zwangerschap methadon is gaan gebruiken. Zij ziet in dat zij dit niet had moeten doen. De ouders zien [minderjarige] één uur per week. Tijdens dat contact merken zij niet aan [minderjarige] dat hij prikkelbaar is. Ondanks de problemen die het gezin heeft, kunnen de ouders de opvoeding van [minderjarige] aan.
De vader heeft nog aangevuld dat zij de gemaakte fouten erkennen maar dat zij van de GI geen kans krijgen. De ouders kunnen het niet vinden met de gezinsvoogdijwerkers.
De vertegenwoordigers van de GI hebben ter zitting naar voren gebracht dat de ouders niet open en eerlijk zijn geweest over de zwangerschap van de moeder. Voordat de uithuiszetting een feit was is er een gesprek met de ouders geweest om duidelijke kaders te bespreken omdat de GI een uithuisplaatsing van de andere kinderen wilde voorkomen. Pas later bleek van de zwangerschap van de moeder. Dat maakt dat de GI telkens achter de feiten aanloopt. Buiten de huisvestingsproblemen zijn er zorgen over het drugsgebruik en de financiën. Er moet meer zicht komen op de hele situatie. Ook moet er meer rust komen. [minderjarige] heeft het nog steeds erg moeilijk in het pleeggezin. Daar is veel rust maar ondanks dat huilt hij veel en is hij moeilijk te troosten. Hij slaapt bijna niet en is heel onrustig. Mede om die reden is voor hem een uithuisplaatsing noodzakelijk.

De verdere beoordeling

Bij beschikking van 17 maart 2015 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 17 juni 2015 en is hij met een machtiging uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken, derhalve tot en met 31 maart 2015. Thans ligt voor de vraag of deze beslissing gehandhaafd wordt en of aansluitend een definitieve ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uit huis plaatsing wordt verleend voor de totale verzochte duur van zes maanden.
Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, zoals bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
Uit de stukken de verklaringen ter zitting blijkt dat de grond voor de ondertoezichtstelling is vervuld.
De ontwikkelingsbedreiging bestaat uit het feit dat [minderjarige] verslaafd is geboren, de ouders kampen met persoonlijke- en verslavingsproblematiek, geen zelfstandige huisvesting hebben en zij [minderjarige] op dit moment onvoldoende veiligheid en zorg kunnen bieden mede doordat de ouders onvoldoende openheid geven aan de reeds in het gezin werkzame gezinsvoogdijwerkers.
De kinderrechter is van oordeel dat de voorlopige ondertoezichtstelling dient te worden gehandhaafd tot en met heden en dat met ingang van 1 april 2015 [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter meent dat deze duur is afgestemd op de vele stappen die door ouders moeten worden gemaakt en ook de ontwikkeling van [minderjarige] vergt.
Er is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken. Thans wordt verzocht om [minderjarige] te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden.
Ingevolge artikel 1:265b, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, op verzoek van de raad, een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis plaatsen. De raad legt bij het verzoek het besluit van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college), bedoeld in artikel 2.3, lid 1, van de Jeugdwet over.
In artikel 2.3, lid 1, van de Jeugdwet is onder andere neergelegd dat het college ten behoeve van de jeugdige, die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening.
Ingevolge artikel 1:265b, lid 3, BW kan de kinderrechter in afwijking van het lid 2 een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen zonder dat het college een daartoe strekkend besluit heeft genomen, indien het belang van het kind dit vergt.
Door het nemen van een verleningsbesluit als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet worden de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders vastgesteld. De beoordeling van het college dat een individuele voorziening noodzakelijk is, vestigt een aanspraak jegens de gemeente op deze voorziening. Uit de wetsgeschiedenis (TK 20013-2014, 33 983, nr.3, blz. 10) kan worden afgeleid dat de door het college te treffen individuele voorziening ten minste een beschrijving van de plaats waartoe de machtiging strekt dient te bevatten.
Het college conformeert zich in het door de raad overgelegd besluit van17 maart 2015 op voorhand en zonder enig voorbehoud aan de bevindingen van het onderzoek van de raad en voegt daaraan toe dat ‘een verzoek aan de kinderrechter tot een uithuisplaatsing een mogelijke uitkomst kan zijn’. Daarmee onttrekt het college zich aan zijn wettelijke taak en verplichting om, waar de raad heeft vastgesteld dat een jeugdige in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen jeugdhulp nodig heeft, ten behoeve van deze jeugdige een op hem toegesneden individuele voorziening te treffen op het gebied van jeugdhulp. Weliswaar biedt artikel 2.11 Jeugdwet het college de mogelijkheid de uitvoering van de Jeugdwet door derden te laten verrichten, maar juist ‘de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders’ zijn daarvan uitgezonderd. In het door de raad overgelegd besluit van het college kan de kinderrechter dan ook niet het ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW vereiste besluit bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet zien.
Het is de kinderrechter ambtshalve bekend dat tussen de gemeentes in Limburg en de raad een samenwerkingsprotocol is gesloten waarin vergaande delegatie van bevoegdheden aan de raad is neergelegd. Dit samenwerkingsprotocol en de daarin gemaakte afspraken laten echter onverlet dat het college, gegeven de hem door de wetgever toebedeelde taak en verantwoordelijkheid, niet kan volstaan - zoals in het besluit van 17 maart 2015 is gedaan – zich te conformeren aan de bevindingen van het onderzoek van de raad. Dit klemt temeer nu op 27 februari 2015 reeds een verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een voorziening van pleegzorg was ingediend en het onderliggende rapport daarvoor van 9 maart 2015 dateert.
Nu van een (deugdelijk) besluit in de zin van artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet, zoals vereist op grond van artikel 1:265b lid 2 BW, geen sprake is, bestaat aanleiding in deze zaak toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 1:265b, lid 3, BW, nu het belang van [minderjarige] dit vergt.
De kinderrechter zal derhalve bepalen dat de ‘spoedmachtiging’ tot uithuisplaatsing van [minderjarige] dient te worden gehandhaafd en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van de beslissing op het verzoek betreffende de resterende termijn.
Het is in het belang van [minderjarige] dat hij de rust krijgt die hij nu heeft om op die manier te herstellen van zijn ontwenningsverschijnselen. In de komende periode dienen de ouders te werken aan de problemen op de verschillende leefgebieden. Zo moeten zij zorgen voor eigen woonruimte en moet er zicht komen op de begeleiding die zij krijgen bij Mondriaan. De kinderrechter zal in juni 2015 een nieuwe zitting plannen. Voor die zitting dient de kinderrechter schriftelijk geïnformeerd te worden over de ontwikkeling van [minderjarige] en de stappen die de ouders gemaakt hebben.

De beslissing

De kinderrechter:
handhaaft de beschikking van 17 maart 2015, waarbij de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2015] voorlopig onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling de Stichting bureau Jeugdzorg Limburg tot en met heden;
stelt voornoemde [minderjarige] onder toezicht van de GI met ingang van 1 april 2015 voor de duur van twaalf maanden;
handhaaft de machtiging uithuisplaatsing gedurende de termijn als bedoeld in de beslissing van 17 maart 2015 en verleent aansluitend, met ingang van 1 april 2015, een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden;
houdt iedere verdere beslissing aan tot een nieuwe zitting in juni 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Bosch