ECLI:NL:RBLIM:2015:357

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
03/200233/ HA RK 14-275
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens subjectieve vooringenomenheid in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 17 december 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. P.H.J. Frénay, de rechter die belast was met de behandeling van een kort geding. Verzoeker stelde dat er sprake was van subjectieve partijdigheid, vooral vanwege een telefonisch contact tussen zijn advocaat en de rechter. De wrakingskamer heeft op 8 januari 2015 de zaak behandeld, waarbij verzoeker, zijn advocaat en de rechter aanwezig waren. De rechter heeft aangegeven dat hij niet in het verzoek tot wraking wenste te berusten en heeft zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat het verzoek te laat was ingediend en dat er geen grond was voor de vrees van verzoeker voor partijdigheid.

De wrakingskamer heeft beoordeeld of het verzoek tot wraking tijdig was ingediend en of er sprake was van feiten of omstandigheden die de vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigden. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker pas bij de aanvang van de zitting op 17 december 2014 op de hoogte was van de identiteit van de rechter, waardoor het verzoek tijdig was. Echter, de wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid van het telefonische contact tussen de rechter en de advocaat van verzoeker geen zwaarwegende aanwijzing opleverde voor subjectieve vooringenomenheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat rechters in beginsel niet anders dan via hun uitspraak met partijen communiceren.

De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. P.H.M. Kuster (voorzitter), mr. J.F.W. Huinen en mr. F.L.G. Geisel, en werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2015. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd recht
Zaaknummer: 03/200233/ HA RK 14-275
Datum uitspraak: 19 januari 2015

Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken

in de zaak van

[verzoeker], (hierna: verzoeker),

wonende te [woonplaats],
advocaat mr. T.G.M. Scheers,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. P.H.J. Frénay, rechter in deze rechtbank, (hierna ook: de rechter).

Het verloop van de procedure

Bij de aanvang van het kort geding op 17 december 2014 in de zaak met nummer C/03/198692 / KG ZA 14-647 tussen verzoeker als gedaagde partij en [naam eisende partij] als eisende partij is door verzoeker een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak.
De rechter heeft de wrakingskamer op 22 december 2014 schriftelijk bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking wenste te berusten. Hij heeft een schriftelijke reactie bijgevoegd waarin hij tevens heeft meegedeeld bereid te zijn ter zitting te verschijnen.
De behandeling van het verzoek heeft - met gesloten deuren - plaatsgevonden op 8 januari 2015, waar verzoeker, zijn gemachtigde en de rechter zijn verschenen.

Standpunt van verzoeker

Namens verzoeker wordt gesteld dat sprake is van ‘subjectieve partijdigheid’ aan de zijde van de rechter. De reden voor het verzoek tot wraking is niet gelegen in de door de rechter op 27 juni 2013 gegeven beschikking maar in hetgeen daarna is voorgevallen, in het bijzonder het rechtstreekse telefonische contact dat tussen de advocaat van verzoeker en de rechter heeft plaatsgevonden. Verzoeker heeft hierdoor geen vertrouwen meer in de rechter en is van mening dat de rechter “niet vrij staat’ ten opzichte van hem.

Standpunt van de rechter

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie verwoord dat hij geen aanleiding ziet in het verzoek tot wraking te berusten. In dat verband heeft de rechter allereerst naar voren gebracht dat het verzoek te laat is ingediend nu de advocaat van verzoeker reeds op 3 december 2014 op de hoogte was van het feit dat hij het kort geding waarin verzoeker gedaagde partij was op 17 december 2014 zou gaan behandelen.
Voorts heeft de rechter toegelicht dat en waarom in het telefonisch contact dat na het geven van de beschikking van 27 juni 2014 tussen hem en de advocaat van verzoeker heeft plaatsgevonden geen grond kan worden gevonden om aan te nemen dat sprake is van ‘subjectieve partijdigheid’ aan zijn zijde. De rechter heeft nog erop gewezen dat hij na dit voorval niets meer van verzoeker heeft vernomen, anders dan de klacht die verzoeker tegen hem heeft ingediend. De klacht was echter niet gericht tegen zijn optreden na de zitting en is deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

De beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) in relatie tot artikel 37 Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aan verzoeker bekend zijn geworden.
Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
Verzoeker heeft onweersproken gesteld en uit de stukken blijkt dat op 3 december 2014 telefonisch contact is geweest tussen de advocaat van verzoeker en de griffie over de vraag wie de behandelend rechter was van het op 17 december 2014 geplande kort geding en dat de advocaat van verzoeker toen op uitdrukkelijk verzoek van zijn cliënt heeft verzocht te bezien of het mogelijk is dat dit kort geding niet door mr. Frénay maar een andere rechter kan worden behandeld. Verzoeker heeft voorts naar voren gebracht dat zijn advocaat, aangezien de griffie daarover geen zekerheid kon bieden, bij die gelegenheid tevens heeft aangegeven dat een verzoek tot wraking van de rechter zal worden ingediend indien blijkt dat mr. Frénay het kort geding behandelt. Aldus was pas bij het uitroepen van het kort geding en het binnentreden van de zittingzaal duidelijk dat mr. Frénay de behandelend rechter was.
De wrakingskamer stelt vast dat uit het onweersproken relaas van verzoeker blijkt dat hem niet eerder dan bij het binnentreden van de zittingzaal op 17 december 2014 duidelijk was wie de behandelende rechter was van het kort geding waarin hij de gedaagde partij was. Derhalve kan niet worden staande gehouden dat het verzoek tot wraking van de rechter, meteen bij de aanvang van de mondelinge behandeling, niet direct na kennisneming van de redengevende feiten en omstandigheden is ingediend. Daarmee is het verzoek tijdig gedaan en dus ontvankelijk.
Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Uit het verzoek tot wraking en de toelichting daarop ter zitting blijkt dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat sprake is van partijdigheid in ‘subjectieve zin’. Bij verzoeker is na hetgeen zich na het geven van de beschikking van 27 juni 2013 heeft voorgedaan de vrees ontstaan dat de rechter de onderhavige zaak niet zonder enige vorm van vooringenomenheid kan behandelen. Dat hij zelf de ontstane situatie heeft veroorzaakt, maakt voor hem geen verschil. Dat verzoeker op 17 december 2014 bij zijn aankomst op de rechtbank voor de behandeling van het kort geding door parketpolitie werd begeleid naar de zittingszaal, ziet hij als een bijkomende omstandigheid voor zijn verzoek tot wraking.
De wrakingskamer stelt bij de beoordeling van het verzoek voorop dat rechters nadat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in beginsel niet anders dan door hun uitspraak met procespartijen communiceren, tenzij er bij uitzondering aanleiding bestaat met beide partijen gelijktijdig contact te hebben. Het telefonisch contact dat na de beschikking op initiatief van de rechter tussen deze en de advocaat van verzoeker heeft plaatsgevonden, valt daarmee niet goed te rijmen. Dat de aanleiding voor het telefonisch contact was gelegen in het handelen van verzoeker, en dat het de rechter, na overleg met de afdelingsvoorzitter, erom was te doen verzoeker via zijn advocaat te wijzen op het onbehoorlijke van zijn handelwijze kan daaraan niet afdoen. Er waren andere wegen beschikbaar om het onbehoorlijke van het optreden van verzoeker onder diens aandacht te brengen. De enkele omstandigheid evenwel dat na het geven van de beschikking van 27 juni 2013 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen de advocaat van verzoeker en de rechter, levert in het licht van de onweersproken aard en de inhoud van dat telefonisch contact, naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing op voor de stelling dat de rechter jegens verzoeker enige subjectieve vooringenomenheid koestert. Dat oordeel wordt niet anders door het feit dat verzoeker bij zijn aankomst op de rechtbank voor de behandeling van het kort geding op 17 december 2014 door de parketpolitie naar de zittingszaal is begeleid, nu de rechter geen bemoeienis heeft met de wijze van optreden van de parketpolitie.
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking van de rechter dient te worden afgewezen.

De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van mr Frénay af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.F.W. Huinen en
mr. F.L.G. Geisel, leden, in aanwezigheid van M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2015.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.